218 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. De heer Dijkstra: Dat is het ook De heer Peletier: Ik hoor den heer Dijkstra zeggen dat is het ook, maar ik geloof, dat het in de naaste toekomst wel noodzakelijk zal blijken, dat men op een of ander gebied min of meer reactionair zal moeten zijn. Ik kan dat het beste demonstreeren, door even mede te deelen de heer Dijkstra zal daar ook wel belang in stellen dat in een van onze Nederlandsche gemeenten, waar aan het hoofd staat een Sociaal-De mocratische Burgemeester, lid van de Tweede Kamer, en verder bestuurd door een Sociaal-Democratischen wethouder en een democratischen rechtschen wethouder, op dit gebied, d. w. z. op alle onderwijsuitgaven, liefst 25 is bezuinigd geworden. Nu wil ik direct wel zeggen, dat ik er niet voor zou zijn om dat ook hier te doen, maar ik zou alleen die bezuinigingen willen door voeren, waarvan met absolute zekerheid kan worden gezegd, dat zij het onderwijs niet zullen schaden. Ik zou die kwestie dan ook wel degelijk in overweging willen geven aan het college. Een voorstel doe ik niet, omdat ik wel verwacht, dat dit niet zou worden aangenomen, maar ik acht het wel mogelijk dat binnen een jaar en dag wel een dergelijk voorstel aan de orde zal komen. In dit verband wil ik opmerken, dat het naar mijn meening ook noodzakelijk zal zijn om in de toekomst, binnen een, twee of drie jaar, ook iets te doen ten aan zien van de loonen. Wanneer men zich over de loonen en over de loonpolitiek uit, dan schrikt ieder op; dat is het heilige huisje, waaraan men niet mag tornen. Ik wil dat nu ook niet doen van mijn fractie is op het oogenblik geen voorstel te verwachten om verandering te brengen in de hoogte van de loonen in deze ge meente. Men heeft hier vandaag veel gesproken over crisis en malaise, maar daar mag in theoretisch opzicht mijn meening wel eens tegenover worden geplaatst, dat het n.l. onhoudbaar zal zijn, om in de toekomst dezelfde loonen te blijven betalen als op dit oogenblik het geval is. Naar mijn besliste overtuiging zal juist de idee van wijziging van de loonpolitiek moeten komen van den kant, waarvan niemand het verwacht, n.l. van den kant der vertegenwoordigers van de werknemersgroepen. Want het is mijn stellige overtuiging, dat de gevolgen van de crisis in ons land voor een groot deel moeten worden bestreden door de loonpolitiek. Daarom ben ik zoo verwonderd, mijnheer Dijkstra, dat ik bij de aan kondiging van de gehouden protestvergadering van de S. D. A. P. en de L. B. B. in de courant, in den aanhef moest lezen „Terwijl de arbeidersklasse door omvangrijke en langdurige werkloosheid wordt geteisterd, onder neemt de bezittende klasse een algemeenen aanval op het levenspeil, dat met geweld moet worden neer gedrukt." Hier is niet een tegenstelling, maar hier wordt ge zegd ondanks dat er zooveel werkloosheid is op het oogenblik, desondanks komt men nog met loonsverla ging. - Het is in de eerste plaats niet de bezittende klasse, die loonsverlaging wil, maar wij zullen daar met zijn allen toe moeten komen uit noodzaak van de om standigheden. Dat is niet een tegenstelling, want naar mijn overtuiging zal men de gevolgen van de crisis in de eerste plaats moeten bestrijden door loonsverlaging. Daardoor schept men concurrentie-mogelijkheid De heer Muller: Dan moet U maar naar Hongarije zien De heer Peletier: Daar kunnen we straks over spre ken Door loonsverlaging ontstaat een betere con currentie-mogelijkheid en daardoor werkverruiming, door werkverruiming krijgen wij betere exportmogelijk heden, door betere export krijgen wij een betere beta lingsbalans en daardoor voorkomen wij inflatie. En wanneer men dien gedachtengang niet volgt en bewerk stelligt, zullen wij inflatie krijgen en dat is juist het aller ergst voor den arbeidersstand; dan krijgen wij hier het zelfde, wat ook in Engeland is voorgekomen, dat de loonen automatisch met 25 werden verlaagd, waar niemand, maar dan ook niemand, iets aan doen kon, ook de vakbonden niet De heer Dijkstra: Hoe was het in de 70 en 80er jaren De heer Peletier: Wij denken er niet aan, om hier een voorstel te doen, omdat wij het met ieder zeer pijn lijk achten, om vandaag den dag te komen met loons verlaging. Maar persoonlijk ben ik van meening, dat het er toch van zal moeten komen en ik herhaal, dat ik hoop, dat daartoe van hen, die hier vertegenwoordigen de groepen, die daar het meeste en het grootste belang bij hebben, het initiatief zal komen De heer Dijkstra: Dan kan je lang wachten De heer Peletier: Dat kan wel. In verband met de malaise zou ik nog een vraag willen richten tot het college, welke vraag min of meer, of eigenlijk ook niet, buiten de orde is, maar die toch niet steunt op het Sectieverslag. Ik doe dat, omdat er sinds het uitbrengen van het Sectieverslag al weer zooveel dagen zijn verloopen en er het een en ander in dien tijd is gebeurd. Mijn vraag is deze: hoe het college van Burgemeester en Wethouders of de Burgemeester er over denkt, om hier ook in te stellen een crisis comité, in samenwerking met het Nationaal Crisis comité. Ik acht het wel noodzakelijk dat ook hier een dergelijk comité wordt ingesteld. Een ander onderwerp, dat op dezelfde wijze ook is achterhaald door de feiten, omdat het niet bekend was in de sectievergadering, is dat Burgemeester en Wet houders niet voornemens zijn, hier in Leeuwarden een nieuwe schietbaan op te richten. De oude is geheel in onbruik geraakt, die is niet meer te gebruiken De heer Van Kollem: Jammer De heer Peletier: Ja, dat is zeer jammer, mijnheer Van Kollem, want ik wil er hier ook de aandacht op vestigen, afgezien van de vraag of de schietsport nuttig of wenschelijk is of waartoe de schietsport wenschelijk is, dat het toch de voorkeur verdient, dat in de pro vincie de hoofdplaats een behoorlijke schietbaan heeft. Nu zullen de veldwachters en marechaussees voor de oefening in het schieten in plaats van naar Leeuwarden naar Sneek en Harlingen moeten gaan, terwijl zij dat toch beter in Leeuwarden kunnen doen, dat toch meer het aangewezen punt is voor de provincie, nog afge zien van het feit, dat er regelmatig schietwedstrijden worden gehouden, waarvoor, als de schietbaan hier is, de prijzen ook hier worden gekocht. Dat brengt toch ook nog iets bij voor Leeuwarden. Ik zou dus Burge meester en Wethouders in overweging willen geven om alsnog tot het oprichten van een nieuwe schietbaan, die niet zoo duur behoeft te zijn, over te gaan De heer Van Kollem: Ze kunnen op de kermis ook schieten. De heer Peletier: Dat laat ik over aan LI en de Uwen, Aan wat de heer Terpstra heeft gezegd over de schilders en het schildersbedrijf in verband met het aan nemen van schilderwerk van de gemeente, wil ik niets toevoegen. Ik had ook in dezelfde richting een opmer king willen maken, maar de heer Terpstra heeft dat reeds in zulke goede woorden gedaan, dat ik niet meer behoef te doen, dan mij te refereeren aan hetgeen de heer Terpstra heeft gezegd. Ook de heer Wiersma heeft een middenstandsbelang Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. 219 - naar voren gebracht, n.l. de kwestie van de winkel sluiting. Ik sta misschien eenigszins op een ander stand punt dan de heer Wiersma met betrekking tot dit vraagstuk, maar ik ben eveneens van meening, dat Bur gemeester en Wethouders in dezen niet zoo erg dili gent zijn en dat het toch noodig is, dat er vóór 1 Maart een verordening zal komen, omdat, als er niets gebeurt, onze verordening automatisch vervalt en wij dan niets hebben dan de Rijksregeling. Ik zou toch het college in overweging willen geven om te voldoen aan de aan wijzing, die het van den betrokken Minister heeft ont vangen om ook over de betrekkelijke materie den ge dachtengang te kennen van, en dus advies in te win nen bij de Middenstandsorganisaties op dit gebied. Een enkel woord ik geloof dat het de heer Terp stra is geweest, die ten opzichte daarvan iets heeft ge zegd ten aanzien van de Leeszaal. De Openbare Leeszaal is altijd het troetelkind geweest, zou ik haast zeggen, van de Liberale partij. Als het voor mij vast stond dat de Leeszaal het subsidie van de gemeente of een deel daarvan zou kunnen ontberen, zonder dat men daarmee zou tekort doen aan hare bestemming, slechts dan zou ik daarin meegaan en daarmee instemmen, maar die overtuiging heb ik nog niet. Ik wil zelfs mijn overtuiging in een andere richting uitspreken; ik geloof dat juist met het oog op de werkloosheid de Leeszaal thans zoo goed mogelijk en als het kan nog beter dan anders moet worden geëxploiteerd en dat dus uit dien hoofde aan de Leeszaal géén minder subsidie moet worden gegeven De heer Terpstra: Dat heb ik ook niet gezegd. Dat was de heer Wiersma. De heer Peletier: Dan vraag ik U excuus. Ten slotte, mijnheer de Voorzitter, zou ik nog even willen spreken over de Gasfabriek. Het zal U bekend zijn, dat ik bijna van jaar tot jaar bezwaar maak om de winst van de Gasfabriek te storten in de gemeente kas. Het is hier vroeger de goede gewoonte geweest om die winst te storten in het uitbreidings- en vernieu wingsfonds. Dit had destijds al een fatsoenlijke hoogte bereikt en toen is in de jaren, dat dit noodig was, als tijdelijke maatregel, besloten om de winst te storten in de gemeentekas en deze dus te gebruiken voor de ge meentehuishouding. Ik acht echter nu den tijd daar, om daarmee te breken, omdat het uitbreidings- en vernieu wingsfonds thans bijna is uitgeput. En ik acht het wel noodig, dat er een dergelijk fonds bestaat, omdat het elk oogenblik noodig kan zijn om dit fonds te gebrui ken, waar de gastechniek steeds voortschrijdt, en wij voortdurend nieuwe toepassingen moeten kunnen doen, onverminderd het feit, dat wordt overwogen om de gas- voorziening in Leeuwarderadeel gedeeltelijk over te doen aan onze Gasfabriek, waarvan wel niet veel komen zal. Maar zoo al, dan ligt het vanzelf in de lijn, dat onze Gasfabriek een grootere productie moet krij gen en als gevolg daarvan zal men weer nieuwe dingen moeten aanschaffen, die geld zullen moeten kosten. Ik heb deze zaak in bespreking gebracht in de sectie, waarvan de wethouder van Financiën voorzitter was en deze heeft mij geantwoord, dat hij voor zichzelf niet afwijzend stond tegenover mijn gedachte, maar dat hij bet bedrag, dat op het oogenblik als winst is geraamd, op de begrooting niet kon missen. Bij verder nadenken kan ik mij daar wel mee vereenigen, ofschoon, wan neer men zich daar elk jaar mee vereenigt, er nooit iets van komt en daarom heb ik gemeend op het oogenblik een tegenvoorstel te moeten doen, n.l. om de meerdere winst boven de begroote winst, die in 1932 door de Gasfabriek wordt afgeworpen, te storten in het uit breidings- en vernieuwingsfonds. Ik weet niet of het college kan beoordeelen hoeveel meerdere winst er zal worden gemaakt, maar ik heb zelf toch wel een geringe aanwijzing, dat die meerdere winst boven het geraamde bedrag niet onbeduidend zal zijn. Bij mijn tegenvoorstel kan niet gelden, dat de wethouder van Financiën reeds op dat winstbedrag heeft gerekend, want ik laat hem die 35.000.-, maar ik stel voor om, wat er meer aan winst wordt gemaakt, te storten in het uitbreidings- en vernieuwingsfonds. Ik wil dat voorstel indienen en hiermee heb ik gezegd. De heer Balk: Mijnheer de Voorzitter. De onzekere en vooral gecompliceerde toestand van het economisch leven eischt de volle aandacht en de grootste krachts inspanning van degenen, die zich daaraan wijden. Ondanks de vele voorspellingen, die verkondigd werden en nog geregeld worden uitgesproken, moeten wij constateeren dat, ofschoon wij al twee jaren van de crisis achter den rug hebben, wij ons nog niet met de hoop mogen vleien, dat het eind van de heerschende malaise in het zicht is. Ook bij de gemeentehuishouding moet er rekening mee worden gehouden, dat de toestand in 1932 moeilijk zal zijn en ongetwijfeld na 1932 nog de meeste zorg zal blijven vragen. Mijnheer de Voorzitter, in tegenstelling met hen, die volgens het Sectieverslag min of meer hun twijfel uit spraken, of aan het opmaken van de begrooting wel bijzondere zorg is besteed, behoor ik tot hen, die zich uitspraken, dat het een verblijdend feit is dat, gezien de zeer moeilijke tijden, de door U en de wethouders ons aangeboden begrooting sluitend gemaakt kon wor den, zonder tot belastingverhooging te moeten over gaan en zonder een al te groote besnoeiing op nood zakelijke uitgaven. Te meer mag ons dat tot groote tevredenheid stemmen, daar thans menig gemeentebe stuur niet dan door zwaarderen financieelen druk of door vermindering van cultureele en sociale behoeften van de bevolking zijn financieel beheer sluitend kon maken. In de Memorie van Antwoord deelen Burgemeester en Wethouders mede, dat steeds het daarstellen van de ontwerp-begrootingen hun bijzondere aandacht had. Voor een bespreking van de financieele gemeente politiek is kennis en routine op het stuk der gemeente- financiën een noodzakelijke eisch. Of ik mij op deze kennis mag beroepen, is een vraag, die ik onbeantwoord wensch te laten, alhoewel ik als lid van de Financiëele Commissie aan deze begrooting mijn volle aandacht heb geschonken. En voor zoover een jong Raadslid bij machte is om over het financieele vraagstuk te spreken, meen ik toch met gepaste bescheidenheid te mogen op merken, dat, vooral in deze moeilijke tijden, men zich als Raadslid in acht moet nemen, den indruk bij de bevolking te vestigen, dat Burgemeester en Wethou ders zich over het financieele vraagstuk niet erg druk maken en eenigszins zorgeloos de toekomst tegemoet gaan. Bij mij is steeds de indruk gevestigd geweest en deze is met mijn zitting nemen als Raadslid nog versterkt, dat aan het financieel beleid bij elke begrooting be hoorlijk de aandacht is geschonken en dat daaraan weidsche beschouwingen werden gewijd, al gingen deze beschouwingen wellicht niet bij ieder in de door hem gewenschte richting, maar dat is een kwestie van politiek inzicht en beleid. Cijfers zijn droog en daarbij neemt menigeen zijn toevlucht tot een zekere kunst van cijfergroepeering en brengt daarmee de zaak zeer in de door hem ge wenschte richting. Toch zal ik mij wagen aan het noemen van enkele cijfers. De schuldenlast bedroeg op 1 Januari 1931 8.900.000.— en op 1 Januari 1932 8.560.000. alzoo een vermindering van 440.000. Aan rente en aflossing werd in 1931 betaald 752.000.terwijl voor 1932 zal moeten worden afgedragen 733.000.-, dus minder een bedrag van 19.000.-.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1931 | | pagina 16