226 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. nader over gesproken. En nu hebben Burgemeester en Wethouders in de Memorie van Antwoord gezegd, dat zij den stroomprijs niet te hoog achten. Zoo in het alge meen kan ik daarmede wel accoord gaan, mijnheer de Voorzitter. De stroomprijs is voor Leeuwarden niet te hoog, maar men schijnt niet te willen begrijpen, dat voor mij het bezwaar hierin zit, dat men ten opzichte van de verschillende tarieven het enkel tarief te hoog belast. Ik zou dat met verschillende voorbeelden nu direct al kunnen staven. De heer Westra (wethouder): Doe dat. De heer Hofstra: Mijnheer de Voorzitter, nu maakt de wethouder direct de opmerkingdoe dat. Ik meen, dat het college nog altijd verplicht is met zijn bezwaren te komen, dat het gebeurt, want het is nog altijd niet gebeurd. Men kan van mij wel gegevens vragen, doch ik mag veronderstellen, dat, als Burgemeester en Wet houders weigerachtig blijven of niet voldoen aan een bloot verzoek, los van politieke tendenzen ik heb toen den datum van 1 Juli gesteld, opdat zij niet de kans kregen, het als een verkiezingsspeech te beschou wen zij de motieven daarvoor geven. Waar het niet gebeurd is, zou ik Burgemeester en Wethouders nog maals in overweging willen geven hun antwoord nu te bepalen, op de vraag, in hoever het mogelijk is, aan dien wensch van mij te voldoen en niet over een her ziening van alle tarieven, maar over het enkel tarief nog een gunstig antwoord in dien zin te geven. Mijnheer de Voorzitter, Burgemeester en Wethou ders zeggen in de Memorie van Antwoord, dat wij te rekenen hebben met 5 tarieven. Nu heb ik het nog eens nagegaan en ik wil zoo welwillend zijn de verschillende prijzen betreffende het tarief te geven. Verschillende daarvan worden reeds gegeven onder volgno. 1 van het Electriciteitbedrijf. Daar vind ik, dat het enkel tarief bovenaan staat voor 25 cent per K.W.U. Dan is er het dubbel tarief met 16.7 cent. Het piektarief, dat een heele berekening vraagt, is door elkaar genomen 12 cent per K.W.U.de nachtstroom is 3 cent per K.W.U. en nu dat speciale tarief, dat inderdaad moei lijkheden oplevert, om er precies uit te komen Mijn heer de Voorzitter, in zake de opmerkingen, die hier nu van verschillende zijden zijn en worden gemaakt „hierop wordt juist verdiend", moet ik opmerken, dat als men daarover een rekening maakt, zal blijken, dat deze stroom per K.W.U. niet meer opbrengt dan 5, ja nog geen 5 cent. En dan moet dit tarief, volgens de verschillende heeren, de winst voor het Electriciteit bedrijf opleveren, die voor dit jaar zal bedragen 208.000. Ik betwijfel, ja, ik kan het ten sterkste bestrijden, dat daar de winst van komt. Geen enkel contract geeft mij aanleiding daaruit te constateeren, dat dit speciale tarief een winst brengt voor het Elec triciteitbedrijf. Ik kan dat met verschillende voorbeelden staven. Als het Burgemeester en Wethouders er inder daad om te doen is, een onbillijkheid weg te nemen, moeten zij met mij tot de conclusie komen, dat het enkel tarief te hoog belast is. Mijnheer de Voorzitter, dan heb ik nog iets en dat drukt mij des te meer. Over 1927 is er een winst ge raamd van 118.000.— ik verwaarloos nu de onder deden van 1000.maar de werkelijke winst is geweest volgens de rekening van dat jaar 176.000. dat is dus 58.000.meer. Over 1928 is een bedrag voorgesteld van 173.000.en de werkelijke winst was 203.000.over 1929 is de geraamde winst ge weest 132.000.— en de werkelijke winst 189.000.-, dus 57.000.meer. Dat is over die drie jaar gere kend, verder gaan de gegevens niet; ik kan het niet verder bepalen, misschien dat Burgemeester en Wet houders zoo goed willen wezen De heer Westra (wethouder) Mag ik 1927 nog even hooren? De heer Hofstra: Toen was er 176.000.werke- lijke winst en de raming was 118.000.— Dat brengt dus in totaal over die drie jaar een bedrag van 146.000.meer. Nu zal geen een kunnen tegenspre- f ken, wanneer het onomstootelijk vaststaat, dat de winst alleen komen moet volgens het enkel tarief, waaronder verschillenden zijnde kleine winkeliers, de kleine burgerman en de minder-gesitueerde man ik spreek niet enkel van arbeiders die dien prijs moeten betalen en die nooit in de gelegenheid zijn, om een ander con tract af te sluiten dat het eigenlijk de moeite wel waard is, dat te herzien. Ik voel het als een onbillijk- j heid dat men van die menschen alleen den verhoogden stroomprijs neemt, die niet in de gelegenheid zijn, bij het bedrijf een contract af te sluiten, waarbij zij komen tot een billijker tarief. Ik vind dat een onbillijkheid en vraag nu, of Burgemeester en Wethouders het niet mogelijk achten, gezien de situatie, dezen stroom prijs te verlagen. Mijnheer de Voorzitter, ik heb op het oogenblik de begeerte den stroomprijs met 5 cent te verlagen. Ik ben tot de conclusie gekomen na ver schillende berekeningen, dat er minstens 10 cent af kan in verband met de winst, doch ik meen dat men wel kan beginnen met 5 cent. Ik wil Burgemeester en Wet houders nog, omdat daardoor de begrooting in schom meling komt, de gelegenheid geven, mij nader mede te deelen, wat hun zienswijze over den stroomprijs in het enkel tarief van 25 cent is. Ik zal er daarom nog geen voorstel over doen. Ik wil me met mijn fractie en partij- genooten nader beraden, maar ik meen, dat deze prijs minstens met 10 cent kan worden verlaagd. De heer Van der Schoot: Mijnheer de Voorzitter! Ik kan uit den aard van de zaak zeer kort zijn, daar mijn partijgenooten over verschillende punten al het woord gevoerd hebben, maar ik wil toch nog een enkel punt naar voren brengen. Het antwoord op het Sectie- verslag in zake de plantsoenen heeft mijn aandacht getrokken. Nu is ongeveer vijf jaar geleden in de Raadsvergadering bij het aanbrengen van de plant soenen in West naar voren gebracht, ook door mij per soonlijk, het misdeelde Oosten der stad, dat vooral op het gebied van sport- en speelterreinen en plantsoenen erg misdeeld is. Ik meen, dat toen mijn voorstel onder steund werd door collega Botke, die dat volkomen be aamde. Nu deze zaak weer aanhanig is geweest in de i sectie, ligt het op mijn weg deze zaak bij vernieuwing naar voren te brengen en er op te wijzen, dat in dat gedeelte der stad Achter de Hoven voor kinderen niets is en nog minder voor ouden van dagen, terwijl het Westen der stad op dit gebied heel rijk is bedeeld, wat ik natuurlijk niemand misgun. Maar ik zou het college graag in overweging willen geven in dat gedeelte der stad zoo mogelijk iets aan te brengen, dat ten goede komt aan de andere bewoners dan die uit het Westen der stad. Mijnheer de Voorzitter, ik heb persoonlijk in de sectie gewezen op den toestand op het Wilhelmina- plein. Ik meen, dat die toestand zoo niet langer be stendigd kan blijven. Waar het terrein op verschil lende manieren gebruikt wordt, doch in hoofdzaak wordt gebruikt speciaal des Vrijdags voor de markt ter plaatse, daar meen ik, dat de toestand, ik heb het in de sectie ook gezegd, vrijwel onhoudbaar is. Die toe stand is zoo slecht, dat met den grootsten ernst op ver- j betering moet worden aangedrongen. Dit terrein in het midden der stad zou ook als sportterrein zeer aan te bevelen zijn, maar dat stuit af op den slechten toestand, waarin het verkeert. Mij heeft getroffen het antwoord dat Burgemeester en Wethouders op die opmerking geven. In de eerste plaats wordt gezegd, dat het af stuit op de hooge kosten, maar ik meen toch, dat waar hier gesproken wordt over een terrein dat zoo hoog op prijs kan worden gesteld, omdat het is te gebruiken voor verschillende doeleinden, de kosten niet in de Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. 227 eerste plaats een bezwaar mogen zijn. Het is toch een terrein waar veel handel wordt gedreven en waar handel is, is leven en waar handel is, is veelal ook geld. Men stelle dus de gelegenheid open, dat de han del en de sport dat terrein kunnen gebruiken; het worde dus in een toestand gebracht, dat het daarvoor is te gebruiken. Wat de hooge kosten betreft, uit een oogpunt van werkverschaffing daarover is vandaag al veel ge sproken zou men deze zaak werkelijk ook kunnen bezien. Het meest heeft mij echter getroffen het tweede argument, dat in het antwoord aangevoerd wordt, n.l. „zoomede op de omstandigheid, dat het jaarlijks houden van kermis op dit terrein aan verbetering eigenaardige moeilijkheden in den weg legt". Ik zal niet ingaan op den geest van de kermis en wat daarmede annex is; ik geloof, dat daar in een vorige begrootingsverga- dering in den breede over gesproken is. Ik heb het in de Handelingen gelezen en kan het er dus gevoeglijk bij laten, doch mij heeft getroffen, dat de Raad met een zeer kleine meerderheid die kermis nog tot nu toe in stand heeft gehouden, maar als nu zoo iets, dat eenmaal per jaar voorkomt de Leeuwarder handel heeft naar mijn meening geen belang bij de kermis hier oorzaak moet zijn, dat de verbetering niet kan worden aangebracht dan rijst toch voor mij de vraag, of het te verdedigen is, dat de kermis hier moet blijven en dat daarbij belangrijke kwesties van handel en sport ten achter gesteld moeten worden aan iets, dat eenmaal per jaar komt, waarbij zeer weinigen zijn betrokken en waardoor maar enkelen worden bevoordeeld. Ik zou wel kunnen zeggen en dat bewijzen, dat de handel daarop niet is gesteld; ik heb mijn oogen en ooren den kost gegeven en ik geloof, dat zoo iets niet meer te verdedigen is. Daarom zou het mij groot genoegen doen, als het college deze zaak nog eens ernstig onder de oogen zou zien en ik zou graag willen, dat men van dien kant met voorstellen zou komen, om den toestand te verbeteren, al zal het dan moeten gaan ten koste van de kermis, want dat is niets anders dan een inder tijd ingesteld volksvermaak. Mijnheer de Voorzitter, ik zou nog even willen aan stippen wat de heer Terpstra heeft gezegd over het uitvoeren van werken in eigen beheer. Ik zal er niet veel meer van zeggen, alleen dit, dat ik het college graag in overweging wil geven, het particulier initiatief niet zooveel achter te stellen, maar het bij vernieuwing een kans te geven. Het antwoord, dat het werk in eigen beheer beter wordt uitgevoerd, dan wanneer het aan de schilders wordt gegeven, ik geloof, dat dit niet juist is. Als het al gebeurd is, behoeft men daar mede zeker niet de massa te veroordeelen. Ook is in de sectie gesproken over de aanbesteding enz. in verband met de verstrekking van klompen. Ik ben dankbaar voor de toezegging van het college, dat heeft toegezegd, dat het voor wat betreft de inschrijving meer ruimte wil geven. Ik ben dankbaar, dat de wet houder van Financiën heeft gezegd, dat hij zich ook daaromtrent graag wil verstaan met den handel. Ik meen, dat dit voor de gemeente niet minder voordeelig zal zijn. Mijnheer de Voorzitter, er is hier vanmiddag ook nog gesproken over de winkelsluiting, doch ik heb daaromtrent niets meer te zeggen, omdat de Voorzitter heeft toegezegd, dat deze zaak binnenkort in den Raad zal kunnen worden behandeld. De heer Muller: Mijnheer de Voorzitter. Ik wensch bij deze begrooting te bespreken het vraagstuk der werkloosheid. Wij leven op dit oogenblik in een crisis van over productie. In een crisis zoo fel, dat gerust kan worden vastgesteld, dat ver in het verleden moet worden gepeild om een dergelijke crisis te onderkennen. Het perfectionneeren en het rationaliseeren van het eco nomisch apparaat heeft gemaakt, dat er een over productie is ontstaan, waarmede de leiders van dit stelsel geen weg meer weten. Het stokt volkomen en overal. Een van de ergste gevolgen van dit niets en niemand ontziende stelsel is geweest, dat duizenden en duizenden arbeiders niet in staat zijn door middel van arbeid in hun onderhoud te voorzien. Zonder vorm van proces, op onmeedoogenlooze wijze worden ze uit het productieproces verwijderd en de straat op gestuurd. Eerst wordt door de kapitalistische klasse de meerwaarde van hun arbeid tot zich genomen en als blijkt dat zij niet meer dienst kunnen doen om winst te maken, dan worden ze als een waardeloos stuk buiten de poort der fabriek gezet. Dit is zoolang het kapita lisme bestaat het geval geweest, het wordt alleen nu op wat grooter en schrijnender schaal toegepast De heer Peletier: Die kapitalisten hebben het toch maar best tegenwoordig De heer Muller: Zij, die gedurende een reeks van jaren hebben geprofiteerd van deze meerwaarde, steken geen hand uit naar de slachtoffers van hun stelsel. Ja, mijnheer de Voorzitter, indien deze menschen dan door de Overheid worden voortgeholpen, dan roepen de vertegenwoordigers van dit stelsel om het hardst, dat de steun aan deze slachtoffers verstrekt, verminderd moet worden. De Regeering, als vertegenwoordiger van dit stelsel, op wie de plicht rust deze slachtoffers te steunen, tracht zich, ten koste van de gezondheid van vrouw en kinderen, met zoo weinig mogelijk aan deze plicht te onttrekken. Het ligt voor de hand, mijnheer de Voorzitter, dat men in gezinnen, waar langdurig anders geen geld inkomt, dan de armzalige steun, die wordt verstrekt, aan alles te kort komt. Vandaar onze vraag om naar die omstandigheden een onderzoek te willen instellen, om bij gebleken noodzaak extra te steunen. Burgemeester en Wethouders zeggen, dat zij bereid zijn deze kwestie te bespreken met de daarvoor in aanmerking komende organen. Wat bedoelen Burge meester en Wethouders daarmee? Is het hun bedoeling om aanstonds een plaatselijk crisicomité in het leven te roepen En zijn Burgemeester en Wethouders van plan om aan de hand van de circulaire van het crisis comité deze zaak te regelen Mijnheer de Voorzitter, indien dat het geval is, dan willen wij wel dadelijk verklaren, dat wij het daar niet mee eens zijn. Wij zijn het er daarom niet mee eens, omdat wij van oordeel zijn, dat deze slachtoffers niet door een liefdadigheidscomité moeten worden gesteund, maar dat deze menschen, als slachtoffers van dit kapitalistisch stelsel, recht hebben om van de Overheid, als draagster en vertegenwoordigster van dit stelsel, te eischen, dat aan hen een zoodanige steun uit de Overheidskas wordt verstrekt, dat zij er met vrouw en kinderen van kunnen leven. Hieruit volgt dus, dat wij zouden wenschen, dat men geheel buiten het crisiscomité om, deze menschen vol doende steunt. Mocht ons dat onverhoopt onmogelijk worden gemaakt, welnu, mijnheer de Voorzitter, wan neer dat het geval is, dan hebben wij als gemeente gedaan wat wij meenden dat goed is en komt in dat geval de verantwoordelijkheid geheel ten laste der Regeering. Ook op andere gronden zijn wij tegen de bemoeiing van dit crisiscomité en wel hierom, omdat het aan de gemeente voorschrijft, wat maximaal aan dergelijken steun mag worden uitgegeven. Wij worden dus aan een bepaalde limiet gebonden, in dit geval van 20 cent per inwoner. Voor Leeuwarden komt dit neer op een bedrag van 10.000.-. Het crisiscomité is dan zoo goed, mijnheer de Voorzitter, om dit bedrag met 50 te verhoogen. Op zijn hoogst zullen wij dus in het komende jaar 15.000.voor dit

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1931 | | pagina 20