232 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. Voortzetting der vergadering op Dinsdag 15 December 1931. De heer Peletier: Dat moet U niet verwisselen. De heer Terpstra: Daar is het dubbele jasje. De heer Koopal: Dat zeg ik eerlijk. Wij weten wat wij aan elkaar hebben en de insinuatie van den heer Wiersma, dat wij op de besteding van de gelden moe ten toezien, dat kan niet gezegd worden aan het adres van de georganiseerden. Als gij dat gezegd hebt, komt gij falikant uit. Uit de ervaring ten aanzien van den anderen kant van de zaak, van de Armenkamer, weten wij dat. Dan vat ik het op voor en namens de organi saties. De heer Wiersma ontkent het zoo te hebben bedoeld. De heer Koopal: Trekt U het maar direct terug: er zal straks voor U nog wel gelegenheid zijn, naar aan leiding van de gemaakte opmerkingen, het woord te voeren, maar ik zeg U nu reeds dank voor deze ont kenning. De heer Westerhuis vraagt het woord De heer Peletier: Mijnheer de Voorzitter, hebben we nu avondvergadering of niet? Het is al 6 uur geweest en de avond is dus al ingevallen. Ik zou een voorstel van orde willen indienen om nu de vergadering te schorsen en morgen weer te beginnen. De heer Wes terhuis zal de laatste spreker in eerste instantie wel niet zijn en onze heele huiselijke organisatie raakt zoo in de war. De Voorzitter: Die is al lang in de war. Zullen wij dan morgen de vergadering maar voortzetten De heer Westerhuis: Zooals U wilt. De Voorzitter: Als de Raad dan graag naar huis wil, schors ik de vergadering tot morgenochtend 10 uur. Te 6.07 uur nam. wordt de vergadering geschorst. Op Dinsdag 15 December te 10 uur voormiddags wordt de vergadering voortgezet. Alsdan zijn aanwezig dezelfde leden als den vorigen dag. behalve aanvankelijk de heer Botke. De algemeene beschouwingen over de ontwerp begrotingen worden voortgezet. De heer Westerhuis: Mijnheer de Voorzitter, het zal den Raad wel niet verwonderen, dat ik in de eerste plaats aanleiding meen te hebben hier te spreken over het vraagstuk van de verpleging van geesteszieken in sanatorium-afdeelingen van gestichten, waaromtrent ik in de sectievergadering een opmerking heb gemaakt en waaromtrent het antwoord staat op pagina 525 van de Memorie van Antwoord van Burgemeester en Wet houders. Ik ben Burgemeester en Wethouders dankbaar, dat zij bij de stukken hebben overgelegd een correspon dentie, die zij over dat onderwerp gevoerd hebben met Gedeputeerde Staten dezer Provincie. Ik wil wel zeg gen, dat ik deze correspondentie met verbazing heb gelezen. Het was mij ontgaan, dat de Provinciale Staten een maatregel getroffen hebben, die genomen is, zooals blijkt uit het Provinciaal blad no. 125 van 1930, waarbij het practisch gesproken onmogelijk is gemaakt om arme geesteszieken, die verpleging in een inrichting voor geesteszieken noodig hebben, te doen verplegen in z.g. aangewezen inrichtingen. Het kan misschien zijn nut hebben om even toe te lichten voor degenen, die minder deskundig zijn, waarom het hier gaat. In de inrichtingen voor geesteszieken worden twee groepen van patiënten verpleegd: de eerste groep om vat die menschen, die daar noodzakelijk moeten zijn ter bescherming van de openbare veiligheid en van de openbare orde en die daar alleen kunnen worden ge houden onder dwang. Die groep kan daar natuurlijk alleen worden opgenomen krachtens een rechterlijk vonnis, een machtiging van den Kantonrechter en later van de Rechtbank. Datzelfde geldt intusschen voor alle patiënten, die in een gesticht worden opgenomen, dus ook voor degenen, die daar zonder eenig bezwaar zelf zouden willen blij ven, ook wanneer een rechterlijk vonnis hen daartoe niet zou dwingen. Nu was in den loop der jaren het aantal patiënten in de gestichten altijd zoo groot, dat voortdurend en herhaaldelijk men van het eene aan het andere gesticht moest vragen of daar ook nog patiënten konden wor den ondergebracht. Natuurlijk was deze toestand zeer ten nadeele van de patiënten, die voortdurend werden overgeplaatst of geen plaatsing konden krijgen en in het laatste geval ook ten nadeele van de omgeving van den patiënt, die met hem bleef zitten. Nu is het de zeer bekende dr. Schuurmans Stekhoven geweest, die met toestemming van de Regeering, inder tijd „Huize Padua" te Boekei heeft gesticht, een inrich ting, die later door de Regeering is gesanctionneerd als een z.g. sanatorium-afdeeling van een gesticht. Die in richting is later geworden een van de z.g. aangewezen inrichtingen, waarbij het mogelijk is, die geesteszieken, die zich zonder verzet willen laten opnemen, onder te brengen, zonder de rechterlijke formaliteiten. Men is langzamerhand tot het inzicht gekomen dat voor een groot aantal patiënten, die waren onderge bracht in een gesticht voor geesteszieken, die formali teiten volstrekt overbodig waren. Er werden toch een aantal menschen krankzinnig verklaard, alléén, omdat een sanatorium voor die menschen onbereikbaar was en ook, omdat financieele hulp van Rijk, Provincie en gemeente alleen beschikbaar kon worden gesteld op grond van de Krankzinnigenwet en voor plaatsing in een krankzinnigengesticht. Daar was dus de sociale positie van die menschen het eenige motief, waarom zij in een krankzinnigengesticht werden geplaatst, ook al hadden zij heel goed kunnen worden verpleegd in een sanatorium, als dit financieel mogelijk was geweest. Dat is de aanleiding geweest voor de Regeering en deze komt daarvoor hulde toe dat zij een veran dering heeft voorbereid en door de Kamers heeft doen aannemen van de Armenwet. Deze verandering is aan gebracht in art. 39 van de Armenwet op grond van de Wet van 31 Mei 1929. Toen was het mogelijk om ook patiënten in sanatoria onder te brengen en te doen verplegen voor rekening van de gemeente met hulp van Rijk en Provincie. Heel lichtvaardig is men daarbij niet te werk gegaan. Men heeft daarbij niet aan iederen arts het recht gege ven om zoomaar zijn patiënten te verwijzen naar een van de aangewezen inrichtingen. De Regeering heeft een commissie benoemd van deskundigen, die wonen in verschillende deelen van Nederland en die een onder zoek moeten instellen of plaatsing in een dergelijke inrichting gewenscht en noodzakelijk is. Maar deze deskundigen mogen dat onderzoek niet zelfstandig in stellen, maar slechts als het hun wordt opgedragen door den Burgemeester of door het Hoofd van den Genees kundigen Dienst in de gemeente, waar de patiënt woont. Als de deskundige die opdracht gekregen heeft, moet hij een serie vragen beantwoorden, waarbij o. a. dui delijk moet blijken, hoe de toestand is van den betrok ken persoon in lichamelijk en geestelijk opzicht, terwijl Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. 233 Voortzetting der vergadering op Dinsdag 15 December 1931. verder uit de omschrijving moet blijken, dat verpleging in een krankzinnigensticht noodig of wenschelijk is. Ook moet uitdrukkelijk worden vermeld dat, als de pa tiënt niet wordt ondergebracht in een sanatorium of een aangewezen inrichting, het noodzakelijk of volstrekt noodig is, hem onder te brengen in een krankzinnigen gesticht of een gesticht voor geesteszieken. Het gaat hier dus niet over den Kantonrechter, maar over den aangewezen deskundige, die door de Regee ring is aangesteld. Die wijziging van de Armenwet is, zooals ik zei, van 31 Mei 1929 en in 1930 hebben de Provinciale Staten van Friesland een verordening vastgesteld, waar niet de verpleging in een aangewezen inrichting onmogelijk is gemaakt, maar waarmee wel de financieele hulp van de Provincie voor die verpleging onmogelijk is gemaakt. M. a. w. is de toestand zoo: wanneer een patiënt wordt verpleegd in een krankzinnigengesticht, komen de kosten voor een deel voor rekening van de Provincie, maar in andere gevallen komt dit deel voor rekening van den patiënt: kan déze dat niet betalen, dan komt het voor rekening van de gemeente en dan is de ge bruikelijke oplossing, om de patiënt tóch maar te plaat sen in een krankzinnigengesticht, ofschoon dit niet vol strekt noodzakelijk was. Nu weet ik wel, onze krankzinnigengestichten heb ben niet meer dat afschrikwekkende als vroegerde tijd van de ijzeren kooi en van de dwangbuizen is voorbij. Toch is er een zekere omstandigheid, die het ons moeilijk maakt, er toe over te gaan om een van onze naasten te brengen naar een krankzinnigenge sticht: wanneer dat niet volstrekt noodzakelijk is, komen wij daartoe niet. Laten wij het maar eerlijk zeg gen, zoo denken we er allemaal over, ik óók nog: ik zou er in zoo n geval ook de voorkeur aangeven een van mijn naasten te moeten brengen naar een sana torium, wanneer dat kon. Ik denk hierbij b.v. aan een jonge kraamvrouw, die wat verward is, zoodanig, dat men haar eigenlijk niet thuis kan houden, maar die misschien met 4 of 6 weken verpleging in een sana torium weer beter zou zijn. Ik vind het een groot be zwaar, om dergelijke patiënten onder te brengen in een inrichting voor geesteszieken. Het gevolg is, als allen er zoo over denken, dat een dergelijke patiënt thuis blijft, dat zij onvoldoende wordt verzorgd, dat hare omgeving daar zeer onder lijdt en dat de patiënt zelf schade en belangrijke, vaak zelfs onherstelbare schade lijdt, omdat het herstel niet volkomen is. Zoo blijft een dergelijke patiënt buiten een inrichting verpleegd en dan is precies het doel bereikt, dat Provinciale Staten willen bereiken: dan komen er heelemaal geen kosten voor rekening van de gemeenschap. Maar in verreweg de groote meerderheid van die gevallen komen die pa tiënten toch in een krankzinnigengesticht terecht, hoe wel dat niet noodzakelijk was, alleen, omdat de Pro vinciale Staten niet hunne medewerking willen verlee- nen bij de toepassing van een Wet, die door de Tweede Kamer op initiatief van de Regeering is aangenomen. Het komt mij voor, dat wij moeten protesteeren tegen een dergelijke handelwijze. Waar de Regeering zoo buitengewoon alle mogelijke waarborgen neemt en omschrijft, waar men er ook volkomen veilig van kan zijn, dat er niet eenige kosten zelfs voor rekening der gemeenschap zullen komen, behalve daar, waar het voor de patiënt zelf van groot nadeel zal zijn als hij thuis blijft, mogen wij zeggen, dat er alle reden is, om te protesteeren tegen deze houding van de Provinciale Staten. Ik ben dankbaar, dat Burgemeester en Wethouders de correspondentie hebben overgelegd. Daaruit is ge bleken, hoe de toestand is en ik meen dat er aanleiding is voor den Raad van Leeuwarden om zich te wenden tot Burgemeester en Wethouders met het verzoek, dat Burgemeester en Wethouders zich in verbinding zullen stellen met de Provinciale Staten om een herziening te krijgen van de betrekkelijke verordening. Ik heb dus de eer den Raad voor te leggen een voorstel van den volgenden inhoud „De Raad der gemeente Leeuwarden verzoekt Burgemeester en Wethouders zich te wenden tot de Provinciale Staten van Friesland met het verzoek tot herziening der betrekkelijke verordening, waardoor het thans onmogelijk is, armlastige geesteszieken te verplegen in aangewezen inrichtingen." Mijnheer de Voorzitter, ik zou het hierbij willen laten, ware het niet, dat gister de Vrijzinnig-Democratische fractie even in het debat is gebracht naar aanleiding van de advertentie, die voor de verkiezing van den Gemeenteraad in de bladen heeft gestaan. Daarop is de aanmerking gemaakt, dat wij door die advertentie den schijn op ons hebben geladen, alsof wij alleen tot stand zouden hebben gebracht datgene, wat tot stand gebracht is. Nu meen ik dat iedereen, die ook maar eenigszins op de hoogte is van de situatie, weet, dat wij met onze bescheiden groep van drie heel weinig kunnen door zetten en dat datgene, wat tot stand is gebracht, mede is tot stand gebracht door andere fracties, voor zoover zij daarvóór hebben gestemd. Trouwens, in de adver tentie zelf staat het ook zoo niet; er staat wel, wat er bereikt is, maar niet, dat dit is bereikt door ons alléén. Ik vind die kwestie niet zoo buitengewoon belangrijk, maar ik meende er toch even op terug te moeten komen. Er is toen ook gezegd door den spreker van den Vrijheidsbond, dat hij ten slotte het college van Bur gemeester en Wethouders, zooals dat thans is samen gesteld, eigenlijk in deze omstandigheden ook het liefst had. Ik ben buitengewoon verbaasd geweest over die uiting, want ik meende te moeten veronderstellen, dat de Vrijheidsbond een college, samengesteld uit 2 So ciaal-Democraten, 1 Vrijzinnig-Democraat en 1 Katho liek, niet geschikt achtte, om de zaken in eenige ge meente, laat staan in ónze gemeente, behoorlijk te be- heeren. Als wij ons nu zelf rekenschap geven, om welke reden de Vrijheidsbond deze combinatie in het college van Burgemeester en Wethouders tóch het verkieslijkst acht, dan kan het zijn, dat de reden zijn, dat men daar zegt: die combinatie heeft nu 4 jaren met de wind in de zeilen gevaren, laat zij nu ook eens varen met tègen- wind; daar zal waarschijnlijk het gevolg van zijn, dat zij weer zal afbrokkelen en dat andere partijen een grootere zeggenschap krijgen en misschien zullen wij dan zelf weer in staat zijn het college van Burgemeester en Wethouders te vormen. Ik heb mij, zooals ik zeg, daarover buitengewoon verbaasd en ik heb zelden gezien, dat op zoo duidelijke wijze werd gedemonstreerd, dat men partijpolitiek wil voeren. Ik zou zeggen: men kan niet anders willen, dan dat het college van Burgemeester en Wethouders zoo goed mogelijk uitvoert wat men zelf wenschelijk acht en dan vraagt men zich niet af, of de samenstelling van het college fortuin voor zichzelf zal meebrengen of niet. Er is hier ook gezegd dat voor de stemming van de leden van den Gemeenteraad een van de sprekers van de Vrijzinnig-Democraten in het midden heeft gebracht dat, indien hij werd gesteld voor de keuze, om te kiezen tusschen Vrijheidsbonders en Sociaal-Democraten, zijn keuze zou uitgaan naar de Sociaal-Democraten. Ik ben het zelf geweest, die dat heeft gezegd en ik wil hier wel verklaren, dat ik er nog precies zoo over denk. Er is gezegd, dat de Vrijzinnig-Democraten zouden gaan in de richting van het socialistisch ideaal. Het is mogelijk, dat weet ik niet; het is zoo vaag voor mij, dat socialistisch ideaal, ik kan mij daar geen voorstelling van maken. Ik heb al eerder gezegd dat wij niet staan op het standpunt van de Sociaal-Democratenonze opvatting omtrent het privaat bezit, enz. is een andere, dan die van de S. D. A. P. Maar wij ontmoeten in de Sociaal-Democraten menschen, die willen streven naar

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1931 | | pagina 23