238 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. Voortzetting der vergadering op Dinsdag 15 December 1931. een gemeentebelang mee gediend is, wanneer wij over gaan tot gemeentelijke radio-distributie. En dat de heer Peletier dat zoo gauw begrepen heeft, doet mij pleizier. De Vrijheidsbond is wel eens wat hardhoorig, maar hier schijnt het anders te zijn. In Rotterdam is in de Raadsvergadering van 13 Fe bruari 1931 een voorstel van Burgemeester en Wet houders, om met gebruikmaking van het telefoonnet een gemeentelijke radiodistributie in te voeren, aangenomen met 36 tegen 6 stemmen. Daar had de Vrijheidsbond goed gezelschap en stemde alleen de Vrijheidsbond tegen met den heer Kersten. Dat is een mooie combi natie. Mijnheer de Voorzitter, er zijn meer gemeenten in een positie als Leeuwarden. De toestand in Leeuwarden is zoo, dat hier zijn particuliere radio-distribuanten. Dat was eveneens in Hilversum het geval, doch daar is men gelukkig teruggekeerd en heeft de gemeente het over genomen van een groote radioexploitant, die daar be stond. Ik wil dit zeggen wanneer men leest, wat voor bedragen daar besteed zijn, moet dat toch wat zeggen. In Hilversum bestond die radiodistributie enkele jaren en zij is door de gemeente voor ƒ53.000.overgenomen plus 5 jaar lang een betaling van 15.000.— de motieven, die Burgemeester en Wethouders, niettegen staande deze belangrijke bedragen, voor overneming aanvoerden, waren de volgende dat het bedrag, dat er voor besteed wordt, binnen enkele jaren er weer uit zou komen en er een betere outillage met brandmeters en electrisch klokkennet aan werd verbonden. Mijnheer de Voorzitter, dat zijn, wat dit betreft, de algemeene beschouwingen en ten slotte wil ik dan over deze kwestie dit zeggen: het is de plicht van Burge meester en Wethouders om kleur te bekennen. Mij is ter oore gekomen ik heb het onderzocht en dat ge rucht blijkt op waarheid te berusten dat een van de radio-exploitanten hier ter stede het voornemen heeft een gebouw te stichten, waarin nog al wat kapitaal gaat zitten. Een ander heeft er een naamlooze vennoot schap van gemaakt. Mijnheer de Voorzitter, deze men- schen moeten weten, waaraan zij toe zijn. Afgezien van het feit, of wij gemeentelijke radio-distributie moeten hebben, moeten deze menschen positief weten, waaraan zij toe zijn. Wij hebben niet het recht, voortdurend het zwaard van Damocles boven hun hoofden te laten han gen. In hun voorwaarden staat, dat de concessie elk oogenblik kan worden opgezegd. Dat is niet goed: wij moeten nu een principieel besluit nemen. Met nu bedoel ik niet staande deze vergadering dat spreekt vanzelf, dat zou niet parlementair zijn maar binnen den kortst mogelijken tijd en daarmede bedoel ik binnen den tijd. waarin afloopt de eerste vijfjarige periode van de con cessie voor het spannen van draden over gemeente grond. Mijnheer de Voorzitter, ik heb ten slotte nog deze motie in te dienen. Deze is, zooals U zult hooren, zeer algemeen gesteld, maar toch principieel. Zij luidt ,,De Raad verzoekt Burgemeester en Wethouders een onderzoek in te stellen naar de wenschelijkheid en rentabiliteit van gemeentelijke radio-distributie te dezer stede en van de resultaten van dat onderzoek ten spoedigste, in ieder geval voor den afloop van den termijn, waarvoor vergunning is verleend voor het spannen van draden over gemeentegrond, aan den Raad mededeeling te doen." Mijnheer de Voorzitter, ik heb nog al wat tijd gebruikt, maar ik wil toch nog een paar opmerkingen ter sprake brengen naar aanleiding van een zeer belangrijk punt, waarvan het niet verwonderen zal, dat ik het even ter sprake zal brengen. Het is gisteren ook door collega's Raadsleden ter sprake gebracht, dat is het instituut van de schooltandverzorging. Mijnheer de Voorzitter, er is een tijd geweest, dat van verschillende zijden dit vraag stuk werd bekeken en dat er over die kwestie, ook onder deskundien en ter zake bevoegden, zeer uiteen- loopende meeningen bestonden. Die zaak is op het oogenblik in een ander stadium. In een van de jongste publicaties van een wereldberoemdheid op dit gebied, prof. Kantorowickz, leider van een schooltandartsen dienst te Bonn, zegt deze „Pleiten ten gunste van de schooltandverzorging is in onze dagen overbodig geworden; haar noodzake lijkheid wordt niet meer bestreden en mag als alge meen erkend worden aangenomen." Mijnheer de Voorzitter, dat is een feit; een feit is het, dat niet alleen in het buitenland, maar ook hier te lande in diverse gemeenten men gelukkig tot de slotsom is gekomen, dat hier een zoo eminent algemeen belang ligt, dat deze taak door de Overheid niet meer mag worden verwaarloosd. De tandheelkundige hulp voor schoolkinderen dringt zich naar voren op drie gronden; dat zijn een medische, een humanitaire en een economische grond. De me dische gronden zijn een ziek gebit veroorzaakt abnor male gistingsprocessen in den mond; stoort de kauw- functie en heeft tot gevolg kiespijn, welke kwaal men niet onderschatte, omdat zij ten gevolge kan hebben een ontsteking van de kaak en ten slotte is het een haard, van waaruit algemeene ziekten kunnen ontstaan. En ik wijs alleen maar op het onderzoek van den laat- sten tijd inzake de focal infection", waaruit blijkt, dat het verwijderen van dergelijke haarden een belangrijk punt is, dat niet mag worden verwaarloosd. De humanitaire grond is, dat men tandziekten kan voorkomendaardoor zal heel wat ellende bespaard worden. Ten slotte is de economische grond: kiespijn en de gevolgen daarvan hebben heel wat ziekteverzuim en dus uitkeering van heel wat ziekengeld ten gevolge. Mijnheer de Voorzitter, de organisatie van de school- tandheelkundige hulp stuit niet meer op groote bezwa ren. Het is van eminent belang; de preventieve werking staat op den voorgrond. Dit wil ik wel zeggen er heerscht ten opzichte van die kwestie misverstand, groot misverstand. Er zijn tal van menschen, die uiter aard niet zoo op die kwestie ingaan, die zeggenja, kijk eens, hier grijpt de Overheid in in hetgeen behoort tot de taak van het hoofd van het gezin, tot de taak van de ouders, van den voogd. Hier grijpt de Overheid de kinderen en doet iets, waarvoor de ouders moeten zorgen. Dit is echter slechts voor een klein gedeelte juist, want de taak, die de schooltandarts heeft te doen, is in hoofdzaak prophylactisch. Wanneer er bij de kin deren, die onderzocht worden, groote afwijkingen zijn, dan worden die, zooals de schoolarts ook doet, met een briefje gestuurd naar de ouders, dat verzorging noodig is. Nu wil ik dit op den voorgrond zetten dat is uit den aard van de zaak bekend dat hier de gemeente schoolarts in dit opzicht zeer diligent is en zeer serieus werkt. Alleen is natuurlijk het feit, dat hij medicus is en dat hem de tandheelkundige verzorging niet is toe vertrouwd, mede een reden, dat hij daaraan verder zijn aandacht niet kan en mag besteden. Zijn plicht, die hij doet, is nazien en dan stuurt hij de kinderen met een advies naar de ouders. Dan moeten de ouders het briefje teekenen. Nu wil ik toch deze opmerking plaat sen: laten de Raadsleden die daarin belang stellen, eens eenige kennissen vragen, hoeveel ouders daaraan ge volg geven, dan komen zij tot de ontdekking, dat een ontstellend groot aantal ouders het advies van den schoolarts in den wind slaat. Ik zeg, dat alle ouders hun eigen verantwoordelijkheid moeten dragen, en voor zoover het beter gesitueerde ouders zijn, die niettegen staande een aanwijzing, een advies van den medicus, hun kind niet ter behandeling sturen, dan is dat een handelwijze, die ik niet nader wil qualificeeren, maar het gebeurt De heer Stobbe: Militairisme De heer Van Kollem: Wanneer men die twee zaken Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. 239 Voortzetting der vergadering op Dinsdag 15 December 1931. met elkaar verwart getuigt dat van een zoodanige ver warring en mentaliteit, dat ik mij zou schamen op een dergelijke interruptie in te gaan. Wanneer men inder daad zou kunnnen vergelijken militairisme en school- tandartsenzorg, dan zou ik er juist tegen zijn. Als men zou kunnen zeggen het kind moet een goed gebit hebben om later een goed soldaat te wordengoed ik zal ophouden, maar houdt U dan ook op met dergelijke dwaze interrupties. Dat zijn geen interrupties. De heeren zijn onrustig, wanneer hun dat wordt gezegd De heer Terpstra: Het werkt aanstekelijk. De Voorzitter: Ik verzoek U, tegen mij te spreken en niet van die twistgesprekken te voeren. Als de heeren zich aan dien kant willen stilhouden, dan kunnen die aan den anderen kant ook doorgaan en komen we er misschien door. De heer Van Kollem: Ik ben niet zoo gauw in de war te brengen, evenmin als collega Terpstra, dat loopt nog wel los. Daarom gaat het dus voor mij. De beter- gesitueerde ouders moeten zelf weten, wat zij doen, maar er is een groot contingent kinderen, wier ouders niet in staat zijn particulier gebruik te maken van een tandheelkundige. Dat is een zoo groot percentage, dat het als Overheid niet meer verantwoord is, dat zoo maar te laten gaan. Die kinderen moeten in het be ginstadium worden geholpen en dat is uitsluitend het doel van een te organiseeren tandheelkundigen dienst. Dan kunnen er 12 kinderen in een uur geholpen worden. Dat is de berekening van een deskundige. Dan kan worden bereikt, dat het eerste begin van cariës kan worden gestuit en wanneer dat wordt gedaan, is het doel bereikt, n.l. een geregelde controle en nazien van den mond. Zoodat de schooltandarts niet wordt een tandarts, die den particulieren arts vervangt, maar iemand, die tot taak heeft, het eerste begin van tand- ziekte te stuiten en den kinderen reeds in de prille jeugd bij te brengen, dat angst voor een tandarts on gemotiveerd is en behandeling op haar plaats. Mijnheer de Voorzitter, ik heb ten opzichte van deze zaak op het oogenblik geen positieve voorstellen. Ik heb gemeend, waar deze zaak reeds in onderzoek is bij Burgemeester en Wethouders, dit naar voren te moeten brengen ,om te trachten voor deze zaak bij Burgemeester en Wethouders op spoed aan te dringen. Ik dring er met den meesten ernst en klem op aan, dat te doen. Ik kan nog mededeelen, dat ik een uitgewerkte kostenberekening graag te hunner beschikking stel. De kostenberekening valt erg mee; er zijn geen kapitalen mee gemoeid, zooals men zich wel eens voorstelt. In Rotterdam bijv., waar de schooltandartsendienst prachtig heeft gewerkt, zijn Burg. en Weth. verleden week met een nieuw voorstel gekomen en dat houdt in, dat zij beginnen met drie tandartsen en twee mond- verzorgsters en die drie tandartsen en twee mondver- zorgsters kosten voor geheel Rotterdam 13.000.—. Mijn berekening, die ik gemaakt heb voor Leeuwarden, komt hierop neer, dat wanneer wij de kindermonden van de zesde klas tot de hoogste klassen willen sa- neeren, dit dan de gemeente jaarlijks niet meer zal kosten dan 5000.a 6000.Wanneer men dit bedrag ziet en rekening houdt met het eminente belang, dat daarmede gediend is, dan geloof ik, dat ik met alle recht kan spreken, wanneer ik aandring op spoed en op een ernstig onderzoek bij Burgemeester en Wet houders. Wanneer Burgemeester en Wethouders de gegevens daarvoor willen hebben, ben ik graag bereid, hun die te brengen. Mijnheer de Voorzitter, ik dank U. De heer Botke is intusschen ter vergadering ge komen. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Mijnheer de Voorzitter! Ik heb hier verschillende begrootingen mee gemaakt in tijden van hoogconjunctuur en in tijden van minder hoogconjunctuur, maar ook andere Raads leden zullen dat weten ik heb in al de jaren, dat ik hier zitting heb, nog nooit de behandeling van een be grooting meegemaakt onder dergelijke moeilijke om standigheden als op het oogenblik. Het zal U ook niet verwonderen, mijnheer de Voor zitter, dat ik met groot genoegen heb meegewerkt aan de samenstelling van dit college. Het is op het oogen blik geen tijd om proefnemingen te doen en het ver heugt mij daarom dat wij weer hetzelfde college van wethouders hebben gekregen, een college, waarvan wij wisten, dat het zou regeeren in democratischen geest, dat het voorzichtig zou zijn en dat naast het hart ook het verstand zou laten spreken en daarmee voor Leeu warden den gezondst mogelijken toestand zou scheppen. Het eerste resultaat van het werken van dit college is nu deze sluitende begrooting, wat mooi is in verge lijking met de begrootingen van zooveel andere ge meenten. Dit is een begrooting, waarop niet alle werken zijn stopgezet, waarin niet is geschrapt met het domme potlood; het is een begrooting, die niet voldoen zal aan alle eischen, die men op alle gebied zal stellen, maar het is toch een begrooting, die vertrouwen geeft en die ook steunt op een college, dat daarin vertrouwen hééft en dat niet pessimistisch is. Ik ben het eens met den heer Peletier, die zegt, dat dit vertrouwen iets is, dat wij allen moeten hebben, maar ik meen, dat het dan toch goed is, dat het college in dat opzicht het voorbeeld geeft en het verheugt mij dan ook, dat het college niet pessimistisch is, want met pessimisme zijn wij nog nooit verder gekomen. Ik ben het met den heer Terpstra eenigszins eens, dat de toestand zoo is, niet dat wij de hand op den zak moeten houden, maar dat wij niet maar moeten uitge ven, dus dat wij met alle fatsoen moeten versoberen, maar daarin niet moeten overdrijven. En als men dan kijkt naar het voorbeeld van het college, dan kan dat voor iedereen een goed voorbeeld zijn. Ik heb mij er ook over verheugd, dat de heeren Terp stra en Oosterhoff of het was misschien de heer Peletier hebben gesproken over betere tijden, die zullen komen. Daar klinkt ook een toon van optimisme in en dat deed mij genoegen. Ik kom nu tot enkele punten van de begrooting en wel in de eerste plaats tot het eigen beheer. In normale omstandigheden heeft eigen beheer zeker groote voor deden, maar ik vraag toch of het in dezen tijd met zijn bijzondere omstandigheden werkelijk wel goed is om het eigen beheer in alle opzichten door te zetten. Zoo geloof ik o. a. dat, waar door de schilderspatroons is aangeboden om een proef te nemen, het op het oogen blik wél de tijd is, om aan dat verzoek gehoor te geven. Alles wat er toe kan meewerken op het oogenblik om èn de middenstanders èn de werknemers aan het werk te houden en hun een bestaansmogelijkheid te geven, moet geschieden en naar mijn oordeel is de gemeen schap verplicht om dat in deze omstandigheden in alle opzichten te bevorderen. Over het aanstellen van een vrouwelijke beambte bij de Politie heb ik ook het vorig jaar gesproken en ik zal daar nu niet veel over zeggen. Men zal bemerkt heb ben, dat er thans in de Memorie van Antwoord een iets gunstiger toon doorklinkt. Dergelijke dingen gaan niet zoo vlug en de heer Visser behoeft zich niet ongerust te maken, dat de Burgemeester, als hoofd van de Po litie, en de Commissaris van Politie en Burgemeester en Wethouders over één nacht ijs zullen gaan; zij zullen zeker den raad van den heer Visser, om vooral deze zaak nog eens ernstig te overwegen, gaarne ter harte nemen. Echter zou ik nog even willen aanstippen, dat ook de Commissaris van Politie mij heeft gezegd, dat ook ten opzichte van de dancings, waarover de heer Terpstra

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1931 | | pagina 26