240 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. Voortzetting der vergadering op Dinsdag 15 December 1931. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. 241 Voortzetting der vergadering op Dinsdag 15 December 1931. het heeft gehad, een vrouwelijke politiebeambte van buitengewoon belang zou zijn, omdat dan een betere controle zou kunnen worden gehouden op die dancings en er een beter contact kon worden gezocht met de ouders van de jongelui, die deze dancings bezoeken. En waar nu de mogelijkheid bestaat dat voorloopig, als niet een volledige vrouwelijke kracht direct noodig is, deze functie wordt gecombineerd met administratief werk, daar behoeft de heer Visser zich werkelijk niet zoo ongerust te maken. Ik kom straks nog wel even bij den heer Visser te rug, maar ik zou eerst nog wel een opmerking willen maken naar aanleiding van wat ik in de sectie heb gezegd over aanstelling van een woning-opzichteres of een woning-inspectrice. Dat was naar aanleiding van het feit, der saneering van de gemeentewoningen aan de Eekhoffstraat en omgeving, die zulke groote som men heeft gekost. Er waren leden in de sectie, die het gewicht van een dergelijke functie ontkenden; zij willen geen gemeentelijke inspectrice. Maar in andere ge meenten werkt dit instituut goed en dat kan ik mij ook heel goed begrijpen; er zijn nog zooveel menschen, die huizen bewonen, die raad noodig hebben, die steun noodig hebben en die graag willen weten hoe dit en dat moet worden onderhouden. Het zijn nog lang niet allemaal huisvrouwen, die volkomen op de hoogte van den tijd zijn en wat doet het daar veel goed, wanneer er een vrouw is, die geregeld contact met de bewoners heeft, die er op wijst, welke fouten er worden gemaakt, die de huisvrouwen daarop attent maakt en op verbe tering, die daarin is aan te brengen, die de klachten aanhoort, niet zooals gebeurt door dengene, die belast is met het ophalen van de huren, maar die deze klach ten ook onderzoekt en geregeld met de bewoners con tact houdt. Dit lijkt mij een werkkring, die niet alleen aan een vrouw veel bevrediging zal schenken, maar die ook van veel nut zal zijn voor de maatschappij en voor de ge meente en voor de woningen. Het geld, daaraan be steed, zal absoluut niet zijn weggegooid, maar zal zeker een goede rente afwerpen. Ten aanzien van de opmerking omtrent het rooken in autobussen is in de Memorie van Antwoord geant woord, dat dit hier voor de passagiers niet verboden is, maar natuurlijk wel voor den chauffeur. Maar ik heb van ter zijde gehoord, dat eerlang weer nieuwe concessies zullen moeten worden verleend en dat dan deze zaak opnieuw onder de oogen zal worden gezien en het rooken in autobussen dan zeer waarschijnlijk zal worden verboden. In het Sectieverslag is ook gesproken over de wen- schelijkheid van het inrichten van een toonkamer voor gas- en electrische toestellen. En in de Memorie van Antwoord wordt naar aanleiding daarvan door Bur gemeester en Wethouders gezegd „Wij zijn bereid dit denkbeeld tot een punt van overweging te maken." Nu zou ik toch wel even willen opmerken, dat wij hier in Leeuwarden op dat gebied een heel goede toon kamer hebben, n.l. in de Industrie- en Huishoudschool. Ik wil daar even aan herinneren en dan is het toch zeker zonde, dat men daar nog een naast zal zetten, waar van deze al niet veel gebruik wordt gemaakt De heer Muller: Heelemaal niet. Mevrouw Buisman—Blok WijbrandiDat moet U niet zeggen, maar in elk geval, die gelegenheid is er en eiken Woensdag van 4 tot 6 uur kan het publiek daar terecht om zich door een leerares van de Huis houdschool inlichtingen te laten geven en de toestellen te doen demonstreeren. Er wordt echter van deze ge legenheid, zooals ik zeg, niet veel gebruik gemaakt. Men zal zeggen, dat deze dan niet in een behoefte voor ziet ik hoor ook van andere gemeenten, waar wèl toonkamers zijn, dat daar de toeloop en de belang stelling ook niet groot is, maar in elk geval, wij geven gelegenheid en als wij daarmee doorgaan en de zaak zooveel mogelijk bekend maken, zou ik niet weten, waarom daar nog een andere toonkamer naast moest komen. Ik kom thans nog eens terug op de gehuwde amb tenares. Ik vind het eigenlijk wel vervelend, dat ik weer den Raad moet vermoeien met mijn argumenten tegen de argumenten van de voorstanders van het geven van ontslag aan de gehuwde vrouw, net als ver leden jaar. Ik stel mij voor, dat dezen keer zeer kort te doen, daarin ook gesteund door het feit, dat thans de voorstanders van dat ontslag met andere motieven komen dan verleden jaar. Het vorige jaar heb ik hun het motief van de verzuimen uit de hand geslagen; daarmee komt men nu niet meer voor den dag, maar nu komt men met het motief van de groote werkloos heid. Maar nu vraag ik toch of die groote werkloosheid, dat ontzettend groote probleem, geholpen zou worden door het ontslag van die eenige honderden getrouwde vrouwen. En denkt men daar wel om, dat als een ge trouwde vrouw buitenshuis werkt, zij iemand in hare huishouding neemt, die daardoor toch ook weer werk krijgt? De heer Visser: Ja, voor een paar centen Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi: De heer Feitsma heeft aangehaald een sollicitatie voor bewaar schoolonderwijzeres en hij sprak daarbij van 70 sollici tanten. Dat is volkomen juist, maar dat waren geen werkloozen. Onder die 70 waren een aantal volontairs, die nog niet volkomen klaar waren, maar alleen akte A hadden, doch van degenen, die de akten A en B hadden, hadden allen, op een enkele uitzondering na, een be trekking. Het voorbeeld van den heer Feitsma kan dus niet gelden als een motief voor het ontslag van de gehuwde vrouw. Ik zou trouwens willen zeggen: zouden wij de ver deeling van arbeid en de vraag, hoe de vrouw haar tijd en haar arbeid zal verdeelen, maar niet liever over laten aan den man en de vrouw, die beiden, door hun huwelijk, meerderjarig zijn verklaard Gaat het dan, om te zeggen: dat zult gij doen en dat zult gij niet doen? Er wordt te veel vergeten door de voorstanders van het ontslag, dat de tegenstanders van het ontslag niet, zooals „Famke" zegt, alle getrouwde vrouwen op de arbeidsmarkt willen brengen, maar haar ook heel graag tot haar eigenlijke taak van huisvrouw willen zien komen. Er zijn echter zoo veel omstandigheden, die een buitenstaander niet kan beoordeelen, dat de Over heid hier niet behoort in te grijpen. Waarom zal zij dat doen Er kunnen zooveel factoren zijn: het steunen van familie, vaak de omstandigheid, dat de man niet geheel als kostwinner het geheele gezin kan onder houden, het feit, dat men zijn kinderen graag een goede opvoeding wil geven en dat zij naar een bepaalde school moeten om te leeren, teneinde later een beroep te kunnen kiezen dat zij zelf graag willen en in zulke gevallen zijn er ook vrouwen, die zich dan de opoffering getroosten, om er buitenshuis bij te werken en daarnaast nog hare huishouding te doen. Dan mag toch in geen geval de Overheid ingrijpen. Al is het waar en hier kom ik bij den heer Visser dat „Famke" die dingen zeer veel veroordeelt, toch wil ik er attent op maken, dat niet de geheele Nieuw-Feministische Vereeniging achter haar staat, want het adres, dat door haar en haar man met nog 3 andere echtparen namens de Zaanlandsche Vereeniging naar Den Haag is gestuurd, gaat alléén uit van die Zaanlandsche Vereeniging waarvan genoemde 4 echtparen het bestuur vormen -- en niet van de geheele Vereeniging. Want het program van het Nieuw-Feminisme zegt zeer terecht „Volledige ontwikkelings- en arbeids-mogelijkheid voor Man en Vrouw" en wanneer wij in het Burgerlijk Wetboek in artikel 2 lezen „Allen, die zich op het grondgebied van den Staat bevinden zijn vrij, en bevoegd tot het genot der burgerlijke rechten", dan wordt daar geen enkele uitzondering gemaakt, ook niet voor de gehuwde vrouw en de arbeidsvrijheid is dus een onvervreemdbaar recht, ook voor de gehuwde vrouw. Dan heeft de heer Visser gezegd dat „Famke", mevrouw VeenBrons, de tegenwoordige werkende vrouw een caricatuur van een vrouw noemt; ik neem haar dat hoogst kwalijk De heer Visser: Dat heb ik niet gezegd Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: De heer Visser heeft zich daarbij aangesloten, hij heeft gezegd, wat „Famke heeft gezegd. Deze dient zich aan als een „gewone huisvrouw", maar ik zou willen vragen: als deze vrouw haar heele huwelijk door elke week een artikel moet schrijven voor een blad en als zij daar door ook mee verdient in de huishouding want het zijn toch ook artikelen, waaraan zij iets verdient als zij op een gegeven oogenblik haar artikel klaar moet hebben, ook als haar kind op haar zit te wachten en ook als haar man haar aan de theetafel wenscht, is dat dan een „gewone huisvrouw" Is dat een „gewone huisvrouw" als zij zelf mee verdient Ik waarschuw den heer Visser werkelijk, als hij met „Famke mee gaat, ik waarschuw hem daarvoor, want de heer Visser is daar zeker op gevaarlijk terrein. Natuurlijk kan ik mij zeer goed voorstellen, dat de heer Visser volkomen met haar meegaat, waar „Famke" alleen maar vraagt het huwelijk voor elke vrouw. Maar wat moet er dan gebeuren met die vrouwen, die er nog méér zijn en die toch ongetrouwd blijven Is de heer Visser dan van meening dat wij, wat die vrouwen betreft, weer terug moeten naar het oude standpunt Moet de ongetrouwde vrouw zich weer ongelukkig gaan gevoelen, omdat zij afhankelijk is van de liefdadigheid? Is dat tegenwoordig niet een caricatuur en is zij in een beroep, waarin zij bevrediging kan vinden, niet zooveel gelukkiger En als „Famke" heeft gezegd, dat zij het een recht acht van iedere vrouw om getrouwd te zijn, mogen wij dan niet even goed zeggen dat door het Feminisme de ongetrouwde vrouw op een veel hooger peil is gebracht En kent de heer Visser wel het program van de Nieuw-Feministische partij Als ik punt 8 lees van het program dezer vereeniging, die het huwelijk van de vrouw, het gelouterde huwelijk, stelt boven alles, dat meer een verstandshuwelijk zal zijn en niet een liefdeshuwelijk dan lees ik daar „Betere geboorteregeling en geboorteverdeeling, waar dit mogelijk en nuttig is, door opvoeding en eventueel medisch advies." U weet wel, mijnheer Visser, men moet met vrouwen altijd een beetje voorzichtig zijn. Ik wil nog eens terug komen op den arbeid van de gehuwde vrouw; ik herinner mij ook nog, dat mej. Frida Katz te Amsterdam een benoeming heeft ver dedigd van mevrouw Hazewinkel, die gehuwd is met een man, die conrector is aan een Gymnasium. Men heeft hier gesproken van Raadsleden, die 2 jasjes aan trekken, maar het blijkt dat dit niet alleen hier maar ook elders wel het geval is. Ik zou nu toch wel willen, dat men hier uitmaakt of ontslag zal worden verleend aan de gehuwde vrouw en wanneer de Raad daaromtrent een besluit neemt, dan wil ik de innige hoop uitspreken, dat wij daarmee voor enkele jaren van deze kwestie af zijn en dat wij niet alle jaren dezelfde argumenten en dezelfde motieven daaromtrent naar voren behoeven te brengen. De heer Van Kollem sprak straks over het zwaard van Damocles, dat hangt boven de hoofden van hen, die radio distribueeren; ik zou zeggen: hangt ook niet dat zwaard van Damocles voortdurend boven het hoofd van de gehuwde ambtenares en brengt dat niet een spanning mee, die voor haar en haar werk zeker niet goed kan zijn Ik hoop, dat het de laatste keer is geweest, dat ik hier de motieven, die worden aan gevoerd voor ontslag van de gehuwde ambtenares, heb moeten weerleggen. De heer B. Molenaar: Mijnheer de Voorzitter. Ik geloof, dat ik niet zooveel behoef te zeggen over deze begrooting. De debatten hier worden, behoudens enkele min of meer belangrijke andere zaken, be- heerscht door het vraagstuk van de crisis, welke wij doormaken, en het vinden van wegen om te trachten de moeilijkheden, die daardoor zijn ontstaan, op te lossen. Mijnheer de Voorzitter, ik heb behoord tot hen, die in de sectievergadering een woord van waardeering hebben gesproken tot Burgemeester en Wethouders, die in de afgeloopen periode, ondanks alle moeilijk heden, hebben getoond den toestand juist te begrijpen. Er is in de afgeloopen periode door Burgemeester en Wethouders en den Raad veel geld besteed aan groote en belangrijke werken en ik geloof, dat ik gerust kan zeggen dat .wanneer de toestand in onze stad ten op zichte van de werkloosheid inderdaad wel erg is, maar toch in vergelijking met plaatsen van gelijke grootte nog een gunstig figuur maakt, dit dan mede een gevolg is van de politiek, gevoerd door Burgemeester en Wet houders en den Raad, door zooveel mogelijk arbeid te laten verrichten en daardoor de werkloosheid in de kleinst mogelijke verhoudingen te houden. Daarmee heeft men vooral ook dit bereikt er is bier over die kwestie nog meer gesproken, maar ik kom daar wel op terug dat men de koopkracht van de massa zooveel mogelijk intact heeft gehouden en men behoeft als goed luisteraar maar eens te hooren naar den middenstand en aan die menschen maar eens te vragen, wat die factor voor hen beteekent. Ik wil dus ook nu in het openbaar graag een woord van waardeering tot het college richten voor hetgeen te dien opzichte door Burgemeester en Wethouders in de afgeloopen periode is gedaan. Ook de begrooting zelf geeft m. i. opnieuw het bewijs, dat Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden juist zien, waar zij de toekomst niet met hangend hoofd maar met den kop omhoog tegemoet willen zien en probeeren, ondanks de zware zorgen, die om ons heen blijven, ook het leed van de werkloosheid door meerdere werkverruiming zooveel mogelijk te verzachten. En ik hoop, dat de Raad zoo verstandig zal zijn om Burgemeester en Wet houders te dien opzichte volledig te steunen; van de steun van mijn fractie kan het college in dat opzicht bij voorbaat verzekerd zijn. Mijnheer de Voorzitter, ik meen juist dat het voor naamste, wat wij in dat opzicht kunnen doen, is de werkgelegenheid zoo ruim mogelijk te maken, binnen het raam van ons kunnen. Het is hier al eerder gezegd en ik wil het ook nu herhalen, dat m. i. verkeerd is, wat door den Voorzitter van den Vrijheidsbond in Leeu warden, toen dezen zomer hier een vergadering van die organisatie werd gehouden, bij zijn sluitingswoord aan het slot is gezegd, n.l. dat niet alleen de gemeente moet bezuinigen, maar dat ook wij zelf en hij be doelde daarmee zijn auditorium in ons particulier leven moeten bezuinigen. Die voorzitter was het geachte Raadslid, de heer Oosterhoff. Nu is de heer Oosterhoff een te hoog staand mensch, dat hij daarmee kan hebben bedoeld,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1931 | | pagina 27