250 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931.
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 15 December 1931.
aan Vreemdelingenverkeer mij de gelegenheid wordt
gegeven, hierop terug te komen.
In de derde plaats wil ik wijzen op de verwarming
van de Muziekschool. Waar voor dien post is uit
getrokken 800.,wat zeer zeker hoog te noemen is,
en Burgemeester en Wethouders op een desbetreffende
vraag antwoordden, dat hun gebleken is, dat de daar
geplaatste gasradiatoren een dure verwarming blijken
te zijn, zou ik toch graag zien, dat Burgemeester en
Wethouders de zaak nog eens onderzochten om te
zien of geen goedkooper systeem ingevoerd kan
worden. Daar de uitgave jaarlijks terugkomt, lijkt het
mij wel de moeite waard dat daar werk van gemaakt
wordt.
Dan nog een opmerking inzake het subsidie aan de
Leeszaal. De heer Visser wil dit subsidie verlagen.
Nu kijk ik van de Leeszaal, die ik gedeeltelijk beschouw
als een ontspanningslokaal voor de jeugd, naar een
ander soort lokalen, die hier ook genoemd zijn, de
dancings. En dan zou ik mijn mede-Raadsleden willen
verzoeken: torn niet aan dat subsidie. Een goed boek
is een goed vriend en de jeugd is zeker beter bewaard
in de Leeszaal dan in een dancing of op de straat
De heeren Botke en Peletier: Zeer juist
Mevrouw Van Dijk—Smit: Waar hoogstaande men-
schen de boeken kiezen en er controle is van allerlei
richting, kan ieder verzekerd zijn, dat de inhoud van
de boeken, die daar ter lezing liggen, goed is. Mijnheer
Visser zegt: er is veel ontspanningslectuur, weinig
ontwikkelingslectuur. Ook dat acht ik geen bezwaar.
Nogmaals, laten wij dat subsidie niet verlagen. Uit het
lezen van een boek zal de lezer altijd iets goeds mee
nemen, al ware het alleen maar dat hij door veel te
lezen in staat wordt gesteld, zichzelf beter uit te
drukken en meer kennis van zijn moedertaal te ver
werven.
Aan de afkeuring van krotten zal ik slechts weinig
woorden wijden, maar, wat recht is, moet recht blijven.
Wat die afkeuring betreft ben ik er van overtuigd,
dat de Vrijheidsbond daar zeker altijd aan meegewerkt
heeft en ook in de toekomst daar zeer zeker aan zal
blijven meewerken. In die gevallen, waar door Vrij-
heidsbonders tegen gestemd werd bij voorstellen tot
afkeuring en nu spreek ik over het tijdperk, dat ik
lid van den Raad ben golden daarvoor bij ons altijd
andere motieven. Wij kunnen en willen n.l. niet de
onbillijkheid begaan om een geheele wijk af te keuren,
terwijl volgens de Woningwet twee of drie woningen
in die wijk daarvoor niet in aanmerking komen. Wo
ningen afkeuren door de Woningwet te misbruiken,
achten wij toch niet toelaatbaar.
Dan nog de vraag: de gehuwde vrouw al of niet
handhaven in gemeentedienst. Daarover hebben reeds
verschillende Raadsleden hun meening gezegd. Uit een
oogpunt van rechtvaardigheid meen ik niet te kunnen
meegaan met het voorstel om de gehuwde ambtenares
te weren. Immers, hoe meer men iemands vrijheid be
perkt, hoe meer gezocht wordt naar een weg, om aan
die beperkende maatregel te ontkomen en ik geloof,
dat dan in dit geval dikwijls een weg gezocht zal
worden, die tot toestanden zal leiden, waardoor het
gezinsleven erger geschaad zal worden dan onder den
thans bestaanden toestand het geval is. Verder be
houden wij ons het recht voor, om elk geval afzon
derlijk te beschouwen, maar wij gaan de gehuwde
ambtenares niet om het „gehuwd zijn" tegen.
Ten slotte nog een vraag van minder belang, n.l. over
de aanplanting van nieuwe boomen. Het valt mij op,
dat de populier hier zoo weinig gebruikt wordt, terwijl
het toch een zeer sierlijke boom is en met zijn zilver
kleurig blad een aardige afwisseling is tusschen andere
loofboomen. Zoo hiertegen geen technische bezwaren
bestaan hoop ik, dat Burgemeester en Wethouders bij
gelegenheid ook die boomen eens laten planten.
De heer Westerhuis is intusschen ter vergadering
gekomen.
De heer Hettinga: Mijnheer de Voorzitter, ik zou
niet zoozeer ten opzichte van de begrooting, maar naar
aanleiding van het hier gesprokene een kleine opmer
king willen maken. En dat is dan wel ter zake van dat
hier nog al wat is gesproken over werkverschaffing,
verzorging van werkloozen en over werkverruiming.
De heer Molenaar heeft er op gewezen om in deze
crisis zooveel mogelijk rekening te houden met de be
strijding van de werkloosheid en ik kan mij daar na
tuurlijk van harte mee vereenigen. Maar als ik nu de
vraag stel: hoe komt het nu, dat buiten onze stad schier
alle bedrijven en bij het greidboerbedrijf is dit ge
weldig zich niet kunnen handhaven en dat men dat
in Leeuwarden en dat verheugt mij nog wèl kan;
als ik zie dat, bij wat zich ten opzichte van de even-
tueele loonen der ambtenaren heeft afgespeeld, Leeu
warden nog een oase is in de woestijn wat natuur
lijk verblijdend is dan vraag ik: hoe komt dat?
En dan wil ik er op wijzen, dat wij dit danken aan de
practijk van het kapitalistische stelsel, dat zoo vaak
door de S. D. A. P, wordt veroordeeld. Als wij niet
hadden onze winst op onze bedrijven en als het maat
schappelijk dienstbetoon, de Reiniging b.v., zichzelf
moest bedruipen, dan kreeg men een heel andere
situatie: als wij dat fortuintje niet hadden, dan kregen
wij heel andere verschijnselen.
Ik wil dan dit mededeelen, dat het mij ontzettend
verheugt, dat de toestand hier zoo kan blijven, maar
ik zou dan ook graag dit willen zeggen over de werk
verruiming, vooral naar den kant van de S. D. A. P.
Wanneer eventueel de productie van landbouw en vee
teelt door nationale wetgeving op een eenigszins ren
dabele prijs wordt gebracht, bevordert men daarmee
óók de bestrijding van de werkloosheid. Nu is mij vaak
aan de zijde van de S. D. A. P. de tegengestelde mee
ning gebleken en ik moet zeggen, dat mij dat werkelijk
spijt. Ik maak er heelemaal niet de vertegenwoordigers
van die partij hier een grief van, maar ik wil wel zeg
gen, dat het mij geweldig heeft gespeten, toen indertijd
de heer Wibaut heeft gesproken, dat hij de Tarwewet
niet wilde bevorderen, omdat daarmee niet de renta
biliteit van het boerenbedrijf werd bevorderd. Dat is
niet juist: niet alleen aan den verbouw en de verwer
king van de tarwe, maar ook aan die van de suiker
bieten is veel werk verbonden en men is dus incon
sequent. Ik vind het mooi om de loonen op peil te hou
den, maar dan moet men ook consequent blijven: als het
Rijk maatregelen betracht om den landbouw en de
industrie te helpen, waarbij men van de productie op
de wereldmarkt afhangt en als die heelemaal is be
dorven door het systeem en wij hier in de verdrukking
zitten, dan moet men consequent blijven en ook hier
de prijzen brengen waar ze moeten zijn. Want indirect
is de bloei van den landbouw en de instandhouding
van het kapitaal ook van belang voor Leeuwarden en
daarom wil ik daar hier op wijzen.
De Voorzitter: Ik wil thans persoonlijk eerst even
namens het college enkele sprekers beantwoorden.
Ik wil beginnen met te constateeren, dat alle leden,
die hebben kunnen spreken, ook gesproken hebben',
alleen de heeren Vromen en M. Molenaar ontbreken
en het spijt mij dat die heeren ontbreken en dat zij de
rij van 25 niet hebben kunnen vol maken.
Ik heb hier den geheelen tijd met zeer veel aandacht
geluisterd: ik heb diverse politieke speldeprikken opge
merkt en het eenige idee, dat ik daaruit kreeg, is dit:
het is toch maar gelukkig dat de Burgemeester van een
gemeente niet door de kiezers wordt gekozen. Ik sta
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. 251
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 15 December 1931.
dan ook absoluut vrij en als hier over een programma
van het college is gesproken ik heb dat hier ook
gehoord, het is duidelijk gezegd dan slaat dat alleen
op de wethouders.
Ik wil thans verschillende punten gaan beantwoor
den, die hier naar voren zijn gebracht: de wethouders
zullen dan verder ieder voor zich, voor zoover ik dat
niet doe, datgene beantwoorden, wat tot hun afdeeling
behoort.
Ik wil beginnen met wat door den heer Oosterhoff is
naar voren gebracht: over de kwestie van den tijd van
indiening van de begrooting.
De heer Oosterhoff zegt, dat de begrooting alwéér
niet tijdig is ingediend en daar heeft hij eigenlijk vol
komen gelijk aan, in zooverre, dat wij niet in acht heb
ben genomen den termijn, die bij de wet is gesteld om
de begrooting in te dienen. Als de heer Oosterhoff
echter bedoelt met het niet tijdig indienen, dat de
Raadsleden de begrooting niet zoo vroeg in huis heb
ben gekregen, dat het voor hen mogelijk was om de
begrooting rustig te bestudeeren, dan wil ik alleen op
deze twee data wijzen dat de leden de begrooting op
4 November in huis hadden en dat de eerste sectie op
16 November heeft vergaderd. Indien nu de begrooting
voor de Raadsleden een gedrukt stuk was, dat zij
eigenlijk nog nooit hebben gezien en dat zij eerst eens
moesten bekijken hoe het er precies uitzag en hoe het
er eigenlijk mee was, dan zou het nog wat anders zijn,
maar behalve enkele nieuwe Raadsleden, die misschien
nog nooit een gemeentebegrooting hebben gezien en
deze niet gedrukt in huis hebben gehad, zal men hier
toch niet ontkennen, dat deze begrooting heel veel ge
lijkt op die van andere jaren en dat het ten slotte toch
maar enkele kardinale punten zijn, waar het om gaat
en waar men zijn speciale attentie op moet bepalen.
Nu is in het Sectieverslag de vraag gesteld „of Bur
gemeester en Wethouders soms geen prijs stellen op
een behoorlijke voorbereiding der begrooting door den
Raad". Wij hebben gemeend, op die vraag geen ant
woord verschuldigd te zijn. Nu heeft de heer Ooster
hoff gezegd, dat hij dit niet erg mooi vindt van den
kant van het college, maar wij blijven bij onze opinie,
dat een dergelijke vraag niet behoort te worden gesteld,
omdat ieder zeer goed weet, dat Burgemeester en Wet
houders wel degelijk op een behoorlijke behandeling
van de begrooting door den Raad gesteld zijn.
Ik wil nu wel deze toezegging doen. Wil de Raad
een even goed opgezette begrooting hebben als hij tot
nog toe heeft gehad, dan kunnen wij daarmee niet
vroeger zijn en dan kan de begrooting door den Raad
niet eerder worden verwacht. Dat is een positief ant
woord, dat hier, gezien de ervaring, moet worden ge
geven.
Maar waarom kan dat dan in andere plaatsen wèl
zoo vraagt de heer Oosterhoff. Ja, zoo kunnen wij het
óók wel: wij kunnen ook wel in Augustus een begroo
ting aanbrengen en dan daarna met eenige Nota's van
Wijziging komen, zoowel wat de Inkomsten als de Uit
gaven betreft en zelfs met andere belastingen, om dan
eindelijk de begrooting te doen behandelen, zooals die
na al die Nota's van Wijziging is geworden. Dan krijgt
men precies hetzelfde als nu; de leden hebben ook nu
de oorspronkelijke begrooting eerder in huis gekregen,
maar ten slotte is daaraan bij de behandeling nog een
Nota van Wijziging toegevoegd moeten worden en zijn
de oorspronkelijke begrooting met die Nota eigenlijk de
begrooting geworden.
Daar komt nog dit bij, naar het oordeel van Burge
meester en Wethouders, wat betreft den tijd van in
diening van de begrooting, hoe later deze in een be
paald jaar ligt, hoe zuiverder de toestand over het vol
gend jaar is te overzien.
Waar nu in strijd met den wettelijken termijn, dat
geef ik toe de begrooting steeds in December wordt
behandeld en dit eigenlijk nooit practisch tot moeilijk
heden aanleiding heeft gegeven ik herinner mij zelfs
dat indertijd een begrooting in December van het vól
gend jaar nog niet eens was goedgekeurd en dat dit
toch tot geen moeilijkheden aanleiding heeft gegeven:
dat was toch wel een heel uitzonderlijk geval daar
geloof ik, dat het beter is, dit systeem te handhaven,
waarbij Burgemeester en Wethouders den Raad een
begrooting kunnen aanbieden, die zoo getrouw mogelijk
is opgezet, en dus niet reeds in Augustus de begrooting
aan te brengen en deze steeds te achterhalen met Nota's
van Wijziging. Wil de Raad dat systeem hebben, dan
is dat mogelijk, maar een vroegere indiening is bij het
tegenwoordige systeem niet practisch te volvoeren, al
kan het misschien wel een week eerder. Dat blijkt ook
dit jaar; de begrooting is nu ook iets vroeger versche
nen dan verleden jaar; toen moest daarover na Kerstmis
nog worden vergaderd en nu hoop ik dat wij er voor
dien tijd af zijn. Zoo denken Burgemeester en Wet
houders dus over die kwestie.
Ik zal nu verder op het rijtje af de verschillende
sprekers beantwoorden, maar ik zeg er direct bij dat,
voor zoover die sprekers ook andere punten hebben
genoemd, deze natuurlijk ook door mijn medeleden uit
het college van Burgemeester en Wethouders, voor
zoover noodig en er niet alreeds precies eenzelfde ant
woord is gegeven in de Memorie van Antwoord als
thans hier door Burgemeester en Wethouders zou
moeten worden gegeven, zullen worden beantwoord.
Van den heer Terpstra ik zal maar beginnen bij
de sprekers, die een zeer lang betoog hebben gehouden
heb ik eerst dit alleen aangeteekend, als zijnde mijn
afdeeling en later nog eens enkele andere punten
dat hij wil, dat wij bestaande vacatures niet aanvullen.
Nu is dat wel een heel gemakkelijke manier om te be
zuinigen; als men b.v. 10 menschen heeft op een afdee
ling, dan laat men die afdeeling eenvoudig uitsterven
tot men er b.v. op het laatst nog 5 over heeft, maar de
vraag is, of de dienst dan met die 5 menschen kan
functionneeren. Burgemeester en Wethouders hebben
nooit op het standpunt gestaan, om hier maar ambte
naren of werklieden aan te stellen, indien daar werke
lijk geen plaats voor was. Als de heer Terpstra dus
gaat zeggen dat wij vacatures, die er komen, niet moe
ten vervullen, dan is dat iets de heer Terpstra zal
dat zelf ook begrijpen dat in vele gevallen niet
mogelijk is. Maar ik wil wel deze toezegging doen, dat,
als Burgemeester en Wethouders kans zien om door
vereenvoudiging of door samenvoeging van afdeelingen
of diensten te bezuinigen, zij daartoe, als die mogelijk
heid bestaat, wel willen meewerken. Wanneer b.v. van
twee afdeelingen op elke afdeeling 5 menschen zitten
en het blijkt dat, als men die afdeelingen bij elkaar
voegt, ook 9 menschen daar het werk wel af kunnen,
dan zullen Burgemeester en Wethouders de tiende
plaats, wanneer dat een vacature wordt, niet vervullen.
Ik wil wel zeggen, Burgemeester en Wethouders hebben
dat tot nog toe ook gedaan, hier is altijd dat systeem
gevolgd en dus wil ik die toezegging graag doen.
Ik zal nu niet lang terug komen op de korting van
3 waarbij ik hier, volgens den heer Terpstra, een
weinig parlementaire uitdrukking heb gebezigd, toen ik
zei dat mijn klomp gebroken was. Ik zie, eerlijk gezegd,
het weinig parlementaire daar niet van in; ik meen dat
het een goede, zuiver Nederlandsche uitdrukking is,
ontleend aan het boerenbedrijf door den heer Het
tinga kan daarover worden geoordeeld en dat die
hier heelemaal op haar plaats was.
Maar weet U wat het eigenaardige is, mijnheer
Terpstra? Dat die klomp nóg altijd stuk is; ondanks
Uw ingezonden stuk en ondanks hetgeen hier gister
nog door den heer Terpstra is gezegd, is die klomp nog
altijd stuk. En was ze nu nog maar gelijmd door den
heer Terpstra, dan was ze ten minste weer z.g. heel.
Ik wil er nu alleen nog dit van zeggen.
De heer Terpstra heeft zeer duidelijk de vorige ver-