252 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931.
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 15 December 1931.
gadering mij willen doen gelooven dat, wilden wij de
korting op de Rijksuitkeering niet verspelen, wij óók
op iets anders mochten korten dan op de salarissen en
loonen, mits wij maar kortten. Dat heeft de heer Terp
stra den vorigen keer duidelijk willen doen blijken en
als hij nu „neen" knikt, dan moet ik zeggen, dat hij
zich dan toen absoluut onduidelijk heeft uitgedrukt,
want ik zou hier wel een stemming willen laten houden,
wie niet dien indruk heeft gekregen; die moeten dat hier
dan maar zeggen, behalve de heer Terpstra. Dien indruk
heeft dus de heer Terpstra hier willen vestigen er
mocht gekort worden waarop men wilde, men was vrij
om waar ook op te bezuinigen, als maar die 3 werd
bezuinigd en dan zou de Rijksuitkeering dezelfde zijn
De heer Visser: Dat was ook de opvatting van de
pers.
De Voorzitter: Dat was niet alleen de opvatting van
de pers, hoewel die ook alleen maar schrijft wat hier
gesproken wordt, maar ik heb hier een duidelijk verslag
van die vergadering en daar zegt de heer Terpstra:
„Het is eveneens niet juist, zooals van zekere zijde is gezegd,
dat de gemeente verplicht is op de salarissen van de gemeente
ambtenaren te korten. De Voorzitter heeft dat ook beweerd,
maar ik ontken dat ten sterkste; de Regeering heeft de gemeenten
bij monde van den Minister van Financiën volkomen vrij gelaten,
op welke wijze zij bezuiniging willen aanbrengen
De heer Terpstra: Ja.
De Voorzitter: Ik zeg daarop
„De Voorzitter: Maar dan krijgen wij de Rijksuitkeering toch
ook niet
De heer Terpstra: U zegt daar iets, dat geloof ik ook niet juist
is. De Minister eischt, dat er bezuiniging moet worden aange
bracht en tot een bepaald bedrag
En toen heeft een van de bekende interrumpanten
gezegd
„De heer Muller: Op de salarissen en loonen
De heer Terpstra: Neen, dat is niet juist, de Minister eischt
niet, dat op de salarissen en loonen
Als U hier nu nog iets anders uit kunt lezen en mij nog
iets anders wilt doen gelooven dan wat hier staat, dan
raakt mijn tweede klomp ook nog stuk, mijnheer
Terpstra.
Nu wil ik er direct wel bij zeggen, ik weet niet of U
den vorigen keer wel precies goed de zaak hebt be
grepen en misschien dat U op het oogenblik de zaak
nóg niet begrijpt. Ik neem aan dat wat U hebt gezegd,
te goeder trouw is geweest en dat U zelf geloofde wat
U hebt gezegd, maar dat U het zoo hebt gezegd, daar
voor kan ik toch alle Raadsleden tot getuigen roepen.
En als U dan zegtik geloof U niet Burgemeester, en
als U, nadat ik U heb trachten te overtuigen, het dan
nóg niet gelooft, dan is dat een psychologisch ver
schijnsel, dat is de eenige verklaring, die ik er van kan
geven
De heer TerpstraMijn wil is goed, mijnheer de
Voorzitter, maar ik moet eerst op den weg wezen.
De Voorzitter: Dan heeft ook de heer Terpstra er
nog over gesproken, dat er verband moest zijn tusschen
de verschillende diensten.
Als men op het stuk van bezuiniging komt, geloof ik
zeer zeker, dat men ook bij de gemeente een soort van
samenwerking van diensten en wel een goede samen
werking moet hebben, omdat men door die samenwer
king een zoo goed mogelijke verdeeling en daardoor
ook bezuiniging kan krijgen. Burgemeester en Wet
houders hebben het ook reeds lang die richting uitge
stuurd, maar in de practijk blijkt dat dikwijls niet zóó
gemakkelijk te zijn als een buitenstaander zich dat wel
voorstelt. Burgemeester en Wethouders willen echter
graag toezeggen, dat zij zullen trachten het verband
tusschen de verschillende diensten zoo innig mogelijk te
maken, opdat misschien op verschillende manieren
daardoor bezuiniging kan worden verkregen.
Over de dansgelegenheden heeft ook de heer Terp-
stra gesproken en nog een paar sprekers; de heer Van
Kollem ook en er zijn nog meer, die dat woord hebben
genoemd.
In het Verslag van Rapporteurs staat, als ik mij goed
herinner, dat men meende, dat deze gelegenheden
steeds vermeerderden. Dat is niet volkomen juist. Et
is natuurlijk wel een tijd geweest dat er minder waren,
n.l. in den tijd toen ze begonnen te ontstaan; er zijn
hier niet direct 10 of 16 tegelijk begonnen, maar die tijd
van vermeerdering ligt al betrekkelijk geruimen tijd
achter den rug en de eene gelegenheid, die hier is ge
noemd, is niet een nieuwe, maar die is nu op een andere
plaats gevestigd. Dat is dus niet een kwestie van ver
meerdering, maar een kwestie van overplaatsing en het
zal ten slotte nog de vraag zijn of die gelegenheid daar
wel ooit zal komen.
Nu wordt op die dansgelegenheden nog al wat ge
zegd. Ik geloof, dat men verschillend over deze zaken
zal spreken, naar gelang men meent dat dansen in het
algemeen, waar dan ook, al zou het ook zijn bij je
vrouw in de huiskamer op de tonen van de gramofoon,
al of niet geoorloofd is. Is men in het algemeen van
oordeel dat dansen, waar dan ook, niet geoorloofd is,
dan zal men méér te zeggen hebben op deze dansgele
genheden, dan wanneer men niet van die opinie is. Ik
wil echter de verzekering geven en ik heb dat ook al
gedaan dat ik langzamerhand hier aan de dancings
strengere eischen bén gaan stellen en ook nog zal
stellen.
De heer Van Kollem bedoelt dat men de bonafide
dansgelegenheden niet gelijk zal stellen met de andere.
Ik begrijp dat eigenlijk niet goed; een dansgelegenheid
is toch een dansgelegenheid, wat niet wil zeggen dat
overal, waar gedanst wordt, een dansgelegenheid is.
Als b.v. aan het eind van een partij of van een voor
stelling door enkele leden nog wat wordt gedanst en
dat een besloten club is, dan is dat geen dansgelegen
heid. Ik versta onder een dansgelegenheid of een „dan
cing", zooals men die met een mooi woord noemt, een
dancing zooals in „de Groene Weide", waar dat trou
wens op het gebouw zelf staat aangegeven.
Nu weet ik niet, waar de heer Van Kollem spreekt
over bonafide en niet bonafide dansgelegenheden ik
weet er niet veel verschil in hoe hij daar verschil
wil maken in het stellen van voorwaarden. Met die
voorwaarden is het, meen ik, op het oogenblik zoo ge
steld, dat elke bonafide gelegenheid absoluut geen be
zwaar kan hebben om daaraan te voldoen. Om echter
de eene later te laten sluiten dan de andere want
daar zal het vermoedelijk wel om gaan, dat de eene
wat langer open mag blijven dan de andere daar ben
ik altijd van afgegaan, omdat ik twee gelegenheden, die
men naar mijn oordeel wel over dezelfde kam kan
scheren ik hoop, dat dit een parlementaire uitdruk
king is ook in de voorwaarden gelijk wil stellen en
de eene niet wil bevoordeelen boven de andere.
Komt men hierbij op de particuliere gelegenheden,
waar ook wel eens gedanst wordt, dan is dat een heel
andere kwestieindien men een besloten gezelschap
heeft in een lokaal, waar niemand anders, hetzij al of
niet tegen betaling van entree, binnen kan komen, dan
valt een dergelijke gelegenheid niet onder het woord
dancing. Een dancing is een gelegenheid, waar ieder,
hetzij zonder of met betaling van entree, binnen kan
loopen en waar hij kan gaan zitten of dansen, als hij
ten minste een dame kan vinden.
Ik ben dus graag bereid om de eischen voor dans
gelegenheden strenger te stellen, maar zooals ik zei, ik
hèb dat ook al gedaan; de eischen, die thans worden
gesteld, zijn al veel strenger dan 11 jaar geleden.
De heer Terpstra heeft ook gesproken misschien
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. 253
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 15 December 1931.
ook anderen, maar die moeten het mij dan maar niet
kwalijk nemen als ik alleen den heer Terpstra noem
over de parkeerterreinen en hij heeft gezegd dat
Utrecht daar 10.000.— per jaar mee verdient. Het is
volkomen juist dat de opbrengst van het parkeeren op
de Vreeburg voor 1932 is verpacht voor 10.000.
Nu vraagt de heer Terpstra: kunnen wij hier ook niet
wat uit onze parkeerterreinen halen; Utrecht haalt daar
10.000.uit en misschien zal dat hier niet zoo veel
oploopen, maar het kost de menschen toch niet veel;
daar is toch geen bezwaar tegen
Op zichzelf is daar bij mij ook geen bezwaar tegen,
maar mij dunkt dat hier het lak wel eens duurder kon
worden dan de brief. Als men nagaat dat op het par
keerterrein bij de Oude Waag, laten wij maar eens een
schatting nemen, 200 auto's per week zouden komen
er hebben ook nog geen 100 op gestaan in eens en
ik geloof dat die er ook niet op kunnen, maar ik reken
de Vrijdag er bij en de geheele week door in totaal 200
en men laat die, zooals de heer Terpstra zei, ieder
een dubbeltje betalen, dan komt men daarmee precies
toe aan het schamele loon van een bewaker en dan
heeft de gemeente nog niets verdiend.
Verder is er ook dit bezwaar dat, wanneer men op
de parkeerterreinen een staangeld gaat heffen, het ge
volg daarvan zal zijn, dat het publiek gaat zoeken naar
parkeergelegenheid, waar niet betaald behoeft te wor
den. M. a. w„ waar men nü zijn auto bij de Oude Waag
zet, waar zij niemand in den weg staat, zal men die dan
misschien zetten tusschen de boomen op de Nieuwe-
stad. Ik zelf zou dat ook doen, als ik op een andere
plaats 20 cent of een dubbeltje moest betalen, net zoo
lang tot er een agent bij mij kwam maar dan was
ik natuurlijk niet te vinden.
Bovendien, zal de gemeente tegen dergelijke dingen
optreden, dan moeten wij een verordening achter de
hand hebben, op grond waarvan proces-verbaal kan
worden opgemaakt en dan zou men hier voor vrijwel
de geheele stad een parkeerverbod moeten invoeren.
Dat is het groote bezwaar. Men zoekt nu al des Vrijdags
om plaatsen want het gaat speciaal om den Vrijdag
waar verschillende wagens neergezet kunnen worden
en men ziet nu al hier en daar plaatsen, waar één
wagen kan staan, maar waar ook niet meer moeten
komen. Ik ben er echter van overtuigd dat, als op de
parkeerterreinen staangeld zou worden geheven, het
aantal van die plaatsen en het aantal auto's op die
plaatsen veel grooter zou worden en daarmee zou dan
eigenlijk de binnenstad veel meer last worden aan
gedaan dan op het oogenblik.
Ik zou dus willen zeggen, het lijkt mij veel beter te
trachten op verschillende plaatsen in de stad, ook al
zijn die dan niet groot, terreinen te krijgen, waar men
zijn wagens en auto's vrij kan neerzetten. Dat gebeurt
nu ook reeds op die plaatsen, waar de bekende P. staat
en dat lijkt mij beter dan een terrein te verpachten en
dan de zaak te concentreeren net als op de Vreeburg
te Utrecht. Daar heeft men trouwens een reuzen-
ruimte en men krijgt daar zuiver niets dan passanten,
die misschien één keer in 't half jaar daar komen en
dan niet weer. Hier heeft men echter vaste klanten,
die dan dus geregeld belast zouden worden en ook
daarom lijkt het mij een bezwaar, die terreinen op een
dergelijke wijze te entameeren. Het lijkt mij dus beter,
als het mogelijk is, zooveel mogelijk vrije terreinen te
maken al zijn die dan klein waar men zijn auto's
kan neerzetten.
Dan is er nog in het Sectieverslag aangekondigd een j
voorstel, ik meende van den heer Visser ik had
werkelijk verwacht dat dit voorstel zou komen, maar
ik heb het nog niet ontvangen om het subsidie van
de Leeszaal met een bedrag te verminderen. Ik weet
"iet of dat voorstel zal komen
De heer Visser: Het is niet van mij.
De Voorzitter: Als het niet komt, behoef ik er ook
niet over te spreken, maar als ik het goed heb, dan
is dat voorstel toch aangekondigd in het Sectieverslag.
Zou ik dan dit mogen vragen: wordt dat voorstel ge
daan of niet
De heer Weima: Ja, mijnheer de Voorzitter.
De Voorzitten Het wordt dus wèl gedaan. Dan mag
ik dus aannemen dat tevens in behandeling is ik
krijg het straks wel van den heer Weima het aan
gekondigde voorstel dat er eventueel wel 2500.—
van het subsidie aan de Leeszaal af kan.
Nu zou men zoo oogenschijnlijk zeggen van het
subsidie aan de Leeszaal kan ook wel 2500.— af,
maar als men de zaak iets nader bekijkt, geloof ik
toch wel dat het iets anders is. Ik weet niet of de heer
Weima, die de voorsteller is om dat subsidie met
2500.te verminderen, wel eens heeft nagezien de
rekeningen en begrootingen van de laatste jaren van
de Leeszaal. Hij zal dan zien, dat voor aanschaffing
van boeken voor 1932 maar geraamd is een bedrag
van 2400.— .terwijl de totale ontvangsten en uitgaven
beloopen 24.000.Ik neem nu maar de groote
posten ,die onder de uitgaven voorkomen: een vaste
post voor rente, aflossing, onderhoud en verzekering
van het gebouw van ruim 3200.een vaste post
voor verlichting, verwarming, meubilair, schoonmaken
van het gebouw en waterleiding, waar niets aan te
doen is en verder een groote post voor salarissen
ambtenaren ten bedrage van bijna 13.500..Zooals
nu de zaak op het oogenblik is ingericht is daarop,
tenzij men de zaak eenigen tijd sluit, geen bezuiniging
mogelijk. De salarissen zijn absoluut niet aan den
hoogen kant en het personeel-aantal is ook niet zoo,
dat daar op het oogenblik iets af kan. Natuurlijk kan
men daar wel wat af doen, maar dan moet men heele
andere dingen doen; dan zal men de Leeszaal gedeel
telijk moeten sluiten en in hoeverre dit dan een bezuini
ging op den grooten post van het personeel meebrengt,
weet ik ook niet. Bovendien dit blijkt ook uit het
verslag is het bestuur er zeer dankbaar voor, dat
elk jaar gedurende den drukken tijd zich verschillende
heeren en dames beschikbaar stellen en dat door hen
dan gratis hulp wordt gegeven, zoodat de Raad ook
daaruit zal begrijpen ,dat er van het gesalarieerde per
soneel heusch niet veel af kan.
Voor boeken enz. te zamen met tijdschriften en
kranten wordt 3600.— uitgetrokken. Als men nu de
verschillende rekeningen van andere jaren naziet, kan
men zien dat daarvoor ten slotte ieder jaar ongeveer
een bedrag van 3500.benoodigd is.
Gaat men nu van het subsidie aan de Leeszaal
2500.af nemen, dan kan men moeilijk zeggen, dat
dit bedrag maar minder moet worden betaald aan rente,
aflossing en onderhoud, verder kan het óók niet van
de kosten van het personeel af en óók niet van de
vaste kosten voor verlichting, verwarming en water
leiding, zoodat dus ten slotte de vermindering van het
subsidie alleen ten laste zou komen van den post voor
boeken, tijdschriften en kranten, waardoor ten slotte
op dien post vrijwel niets zou overblijven.
Een vermindering van het subsidie met 2500.zou
dan ook, naar mijn oordeel, beteekenen een halve ont
hoofding van de Openbare Leeszaal en als dit, om
welke reden dan ook, toch zou worden doorgevoerd,
dan lijkt het mij beter, dat niet te doen met een ver
laging van 2500.—, maar dan kan er wel méér op
worden bezuinigd. Dan toch komt deze inrichting op
een geheel andere basis te staan, dan zal zij niet de
Leeszaal kunnen blijven, die er op het oogenblik is.
Als er 2500.— minder subsidie wordt gegeven, weet
ik niet, wat het bestuur zou moeten doen; zou het de
tijdschriften en kranten moeten afschaffen, of zou het
moeten zeggen: wij schaffen dan dit jaar maar geen
boeken aan