256 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931.
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 15 December 1931.
allicht afvraagt, of al dat water niet nuttiger zou kun
nen worden gebruikt als voor het schrobben van de
Veemarkt.
Wij hebben ook wel eens overwogen of het niet
mogelijk was, dat op een andere manier te doen, met
ander water. Want voor het schrobben van de Vee
markt heeft men heusch niet zulk prachtig hygiënisch
water noodig: het moet wel schoon en goed zijn, maar
het is niet noodig dat er geen enkele bacil in voorkomt.
Die mogelijkheid was echter practisch uitgesloten en
daarom heeft men ten slotte de waterleiding genomen
en gaat men thans met het beste water van Friesland
de steenen schoonmaken, die de koeien hebben bevuild.
Men zou het best kunnen doen met water, waarin per
cM3. 300 bacteriën voorkomen, terwijl men het nu doet
met water, waarin er 0 voorkomen, maar het blijft
natuurlijk noodig, om de Veemarkt heel goed schoon
te maken.
Ik meen hiermee de verschillende sprekers te hebben
beantwoord.
De heer De Boer (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter! Ik geloof, dat er ten opzichte van mijn afdeeling
niet te veel opmerkingen zijn gemaakt en ik heb dus
ook niet veel punten hier te beantwoorden.
In de eerste plaats heeft de heer Terpstra en ook
de heeren Stobbe en Van der Schoot een aanmerking
gemaakt over de kinderspeelplaatsen. Die moet men
niet verwarren met de zandbakken. Ik geloof, dat de
heer Stobbe het oog had op de zandbakken, die hij hier
en daar in de stad voorbijkomt. Kinderspeelplaatsen
worden aangetroffen bij de scholen 13 en 16 en die bij
de Oldegalileeën en de Wissesdwinger. Die kinder
speelplaatsen worden, wat school 13 en school 16 be
treft en ook de speelplaats aan de Oldegalileeën, heel
wat gebruikt. Nu is de bedoeling van Burgemeester en
Wethouders, als het mogelijk is, ook het aantal speel
plaatsen, waar daaraan behoefte bestaat, uit te breiden.
Die behoefte moet dan blijken uit de inwoners zelf.
Wanneer er b.v. in een bepaalde wijk een organisatie
of een groep menschen bij elkaar komen, die bereid
zouden zijn, om met elkaar toe te zien op het gebruik
van de speelplaats, dan is de tijd aangebroken voor
het college van Burgemeester en Wethouders, om na
te gaan, of in die omgeving een kinderspeelplaats kan
worden aangelegd. Wij zijn van meening, dat daarop
gelet moet worden, dat de menschen er prijs op stellen,
dat zij dus ook zelf de verantwoordelijkheid willen dra
gen voor het gebruik er van. Eerst dan kan pas over
wogen worden, in die richting werkzaam te zijn. Ik
geloof, dat de verantwoordelijkheid wel eenigszins op
de gebruikers mag worden gelegd, vooral wat het toe
zicht betreft. In ons land hebben wij meerdere speel
plaatsen op die wijze gezien, o. a. ook in de omgeving
van Amsterdam, vlak bij Amsterdam in Diemen en
dergelijke en daarbij is gebleken, dat zulk een regeling
zeer goed mogelijk is. Het gebruik is boven allen lof
verheven. Maar ook bepaalde buurtcommissies of wijk
commissies voeren daarvan het beheer en door die
commissies wordt dan op het gebruik toegezien. Wan
neer ook in deze gemeente die vereenigingen zouden
kunnen worden opgericht en deze vereenigingen zouden
zich onderling met elkaar verstaan, zoodat wij als het
ware een centrale vereeniging krijgen met onder-afdee-
lingen, dan meen ik, dat op die wijze het best de speel
tuinen tot hun recht zullen komen. In dien geest hebben
Burgemeester en Wethouders het zich voorgesteld.
Wanneer in dit jaar de organisaties kunnen worden
opgericht en kunnen tot stand komen, dan geloof ik,
dat Burgemeester en Wethouders graag bereid zijn, in
de verschillende wijken der stad, waar daaraan be
hoefte bestaat, in die richting werkzaam te zijn.
Verder heeft de heer Terpstra een opmerking ge
maakt over een circulaire van den Minister ten opzichte
van de bezuiniging op verschillende dingen. Die cir
culaire is gericht aan de vereenigings- en nijverheids
scholen in deze gemeente, maar heeft nochtans het
Gemeentebestuur niet bereikt. Ik denk echter toch, dat
de heer Terpstra op die circulaire doelt. Deze circulaire
is ook afgedrukt in het Weekblad voor Gemeentebe
langen. Zij bedoelt, den nijverheidsscholen wenken te
geven ten opzichte van bepaalde bezuinigingen en ten
aanzien van het gebruiken van de schoollokalen, het
schoonmaken van de lokalen, enz. Zij doelt dus op
kleine dingen, maar geeft verschillende practische pun
ten, waarop bezuinigd kan worden. Deze circulaire, die
de heer Terpstra bedoelt, heeft het Gemeentebestuur
echter niet bereikt. Dat beteekent niet, dat het Ge
meentebestuur er nu niet op uit is, uitgaven, die niet
beslist noodig zijn, tot het uiterste te beperken.
Verder is ook door den heer Terpstra opgemerkt,
dat bij den scholenbouw niet de noodige zuinigheid
werd betracht, dat de scholenbouw te luxueus is en
te veel geld kost. Nu staat het hierbij echter zoo, dat
de plannen voor scholenbouw zoowel voor het open
baar onderwijs als voor het bijzonder onderwijs niet
alleen de goedkeuring noodig hebben van Burgemeester
en Wethouders, maar ook de goedkeuring van Gede
puteerde Staten. De heer Terpstra heeft op school 16
gewezen en daarna op een bijzondere school. School 16
is echter een gebouw, dat al een paar jaar staat. Ik zou
zeggen, wanneer de heer Terpstra die school bezoekt
en het innerlijke van die school nagaat, zal hij niet
kunnen ontdekken, dat aan die school eenige luxe is
aangebracht. Ik heb met andere autoriteiten die school
nog eens bezocht, om na te gaan, of er in dit geval
luxe was aangebracht, waarop dus voor den verderen
scholenbouw bezuinigd zou kunnen worden. Doch de
conclusie, het resultaat van dat bezoek is geweest, dat
men niet één enkel ding kon aanwijzen, dat overtollig
was en dat men kon zeggen: hier is bepaald luxe aan
gebracht en dat kan een volgenden keer minder. Daar
was ook in dit geval geen sprake van. Wel is het voor
gekomen, dat bij de indiening van plannen voor een
bepaalde school van een schoolvereeniging hier ter
plaatse, verschillende bezuinigingen zijn aangebracht
en dat de plannen, na de vereenvoudiging door Burge
meester en Wethouders aangebracht, werden uitge
voerd. Nu staat bij de beoordeeling door Burgemeester
en Wethouders voorop soliditeit en doelmatigheid,
maar dat geen luxe aangebracht mag worden.
Mijnheer de Voorzitter, verder is nog al een bekende
kwestie besproken, de kwestie van de gehuwde vrouw,
ambtenares of onderwijzeres. Mijnheer de Voorzitter,
ik geloof, dat ik daarover niet te veel heb te vertellen;
het is vorige jaren ook behandeld en na het uitnemend
betoog van mevrouw Buisman en mevrouw Van Dijk
geloof ik kort te kunnen zijn. Toch meen ik te moeten
wijzen op een aanhaling van een bekende autoriteit. Ik
heb hier op het oog wijlen mr. De Savornin Lohman,
die daarover in 1910, toen dit onderwerp in de Tweede
Kamer aan de orde was, een en ander heeft gezegd.
De Savornin Lohman zegt o. a.
„En nu vergete men niet, dat bijvoorbeeld de
onderwijzeressen door het afleggen van staatsexamens
een bevoegdheid hebben verkregen zonder eenige be
perking tenzij dan deze, dat die bevoegdheid slechts
door strafbare feiten, die haar toch de algemeene
achting zouden doen verliezen, kan worden ontno
men. Wie op achttienjarigen leeftijd met goed gevolg
examen doet voor het L. O., bekomt daardoor eene
acte, die hem van dat oogenblik af een be
paald recht toekent, het recht om onderwijs te geven.
Gaat het nu aan, om op een goeden, zég kwaden dag,
te zeggen„Uwe wettelijk verkregen en wettelijk
omschreven bevoegdheid halveer ik; zoodra gij
trouwt, iets doet, dat op zichzelf volkomen geoor
loofd is, moogt ge er geen gebruik van maken?
Dit ware schromelijke willekeur. Het komt ons voor
dat, mocht dit wetsvoorstel wet worden, in elk geval
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. 257
Voortzetting der vergadering op Dinsdag 15 December 1931.
zal moeten worden gezorgd, dat zij, die de acte ver
kregen zonder beperkende bepalingen, haar ook tot
haren dood toe zullen behouden."
Dit is een uitspraak van De Savornin Lohman in de
Nederlander van omstreeks 1910
De heer Visser: Dat is al verjaard.
De heer De Boer (wethouder) dat is niet ver
jaard en in hetzelfde blad kwam ook nog deze zinsnede
voor
„Want, kan de Overheid ook al ontslag geven
bij huwelijk, zij kan dit niet, indien man en vrouw
„samen-leven", op de allernieuwste manier van zoo
genaamd „vrij-huwelijk" aangaan, of een „huwelijks
overeenkomst" a la Van Houten sluiten.
En nu is het o. i. duidelijk, dat de door de Regee
ring voorgestelde bepalingen deze soort „huwelijken"
in de hand zullen werken, en aldus een van haar
standpunt ongetwijfeld even groot kwaad verwekken
zullen, als hetwelk zij zal bedoelen te bestrijden."
Wanneer men met dergelijke bepalingen komt dan
hebben deze gevolgen. En een van de gevolgen is, dat
men niet meer krijgt den gewonen gang van zaken;
een huwelijk wordt gemeden. Dan krijgt men dingen,
die men niet graag heeft. Bovendien zijn nog heel wat
argumenten naar voren te brengen, doch ik meen, dat
dit op het oogenblik niet zoozeer noodig is, omdat me
vrouw Buisman en mevrouw Van Dijk al op zeer af
doende wijze daartegen te velde zijn getrokken.
Mijnheer de Voorzitter, er is intusschen ingekomen
een voorstel van de heeren Feitsma en Stobbe, luidende:
„Een ambtenares die in het huwelijk treedt, zal op
grond hiervan door Burgemeester en Wethouders
eervol worden ontslagen."
De heer Ritmeester (wethouder): De straf op de
zonde 1
De heer Van Kollem: 't Is ten minste nog eervol 1
De heer De Boer (wethouder): Dat lijkt mij toch wel
een zeer krasse maatregel, om iemand, omdat zij huwt,
onmiddellijk ontslag te geven. Ik meen, dat dit een
ingrijpen is in iemands rechten, dat niet door den beugel
kan. Dat is de straf op de zonde, zegt de heer Rit
meester maar die methode moet niet toegepast
worden; men krijgt dan de toestanden, waarop de heer
De Savornin Lohman doelde.
Ik kom thans tot een andere zaak en dat is, wat de
heer Wiersma naar voren heeft gebracht over het
Georganiseerd Overleg, dat niet geraadpleegd is bij een
zekere reorganisatie bij den dienst op het Stadhuis.
Gebleken is, dat door de nieuwe Wet op de financieele
verhouding de verhouding tusschen de Rijks- en ge
meentediensten een klein beetje gewijzigd is, omdat
men de inkomstenbelasting niet meer heeft en daarvan
zijn enkele overplaatsingen het gevolg geweest. En nu
aunkt mij, dat het niet noodig is, daarvoor het Georga
niseerd Overleg te raadplegen. Dat is ook niet in over
eenstemming de heer Wiersma heeft er al op ge
wezen met art. 1 van de verordening op het Geor
ganiseerd Overleg, dat bepaalt, dat over de arbeids
voorwaarden en de dienstvoorwaarden wordt gesproken.
Men zegge nu niet: het kan er worden ondergebracht,
want dat kan ook in de dienstcommissies, die men aan
treft; bij de verschillende bedrijven Gemeentewerken,
Lichtfabrieken en Reiniging komen dienstcommissies
voor, waar over alle voorwaarden kan gesproken
worden, die de verschillende dienstverrichtingen
betreffen.
Verder heeft de heer Weima een opmerking gemaakt
over den schooltandarts en de heer Van Kollem heeft
daarover zeer uitvoerig gesproken. Bij veel van het
geen de heer Van Kollem gezegd heeft, kan ik mij aan
sluiten en in den aanbiedingsbrief is dan ook al een
onderzoek toegezegd, zoodat ik meen daarnaar te
kunnen verwijzen. Op het oogenblik staat de zaak zoo,
dat men nieuwe dingen wel een beetje schroomvallig
aanpakt. Bovendien komt er bij, dat er in den loop
van dit jaar een vacature is voor schoolarts en het lijkt
mij wel gewenscht, den nieuwen functionnaris over dit
instituut te raadplegen. Intusschen, een en ander heeft
ten gevolge gehad, dat Burgemeester en Wethouders,
ofschoon geen definitieve uitspraak in het college heeft
plaats gehad, toch van meening zijn, dat de zaak nog
eens onderzocht zal worden.
De heer Hooiring heeft gesproken over de onvol
waardige arbeidskrachten. Ik kan hem antwoorden,
dat met de onvolwaardige arbeidskrachten door het
college zooveel mogelijk wordt rekening gehouden
wanneer er posten zijn te bezetten, het zij van welken
aard ook en het is mogelijk, dat iemand, die niet vol
waardig is aan een betrekking en dus aan een bestaan
kan worden geholpen, dan zullen Burgemeester en
Wethouders graag er toe medewerken in die richting
iets te bereiken.
Mijnheer de Voorzitter, ik geloof dat ik hiermede
mijn lijstje heb afgewerkt.
De heer Westra (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter. Alvorens ik namens Burgemeester en Wethouders
op de verschillende opmerkingen, die mijn afdeeling
betreffen, antwoord, wensch ik eerst een enkele op
merking zelf te maken.
Er is hier door den heer Terpstra, zooals reeds lang
te voren door hem was aangekondigd, een vrij uitvoerig
betoog gehouden over de wethoudersverkiezing. Daarna
heeft de heer Visser een uitvoerig chronologisch over
zicht gegeven van de houding van de Katholieke fractie
in dezen, wat niet weg neemt, dat de heer Feitsma er
nog eens uitdrukking aan heeft gegeven, dat de Katho
lieke fractie aan samenwerking met de Sociaal-Demo
craten de voorkeur heeft gegeven boven samenwerking
met Rechts. Ik meen, dat dit ruimte geeft, om nog even
toe te lichten de motieven, die de Katholieke fractie
hebben gevoerd tot de wijze van doen, die gevolgd werd.
Mijnheer de Voorzitter, de Roomsch Katholieke
Staatspartij is een constructieve partij, die dus uiteraard
wil trachten opbouwenden arbeid in het algemeen be
lang te verrichten en die dit wil doen op grond van
hare beginselen, die geen andere zijn dan deze, dat
ook in het openbare leven rekening moet worden ge
houden met de wetten van rechtvaardigheid en naasten
liefde, dus met de Goddelijke wetten in het algemeen,
wetten, die gelukkig voor de groote meerderheid van
ons volk nog steeds als richtsnoer gelden voor hun
private leven. Maar een groot deel van ons volk en ook
de groote meerderheid van dezen Raad is van meening,
dat de algemeene belangen kunnen worden behartigd,
zonder dat deze Goddelijke wetten in het geding
komen Wij kunnen dat betreuren, wij hebben er noch
tans rekening mede te houden, maar wij hebben daarom
te meer de plicht er voor te waken, dat wij in het
algemeen belang een voldoenden invloed hebben uit
te oefenen overal waar die mogelijk is en wij wenschen
dien invloed zoo mogelijk evenredig aan onze getal
sterkte. Is deze eerste soms in evenredigheid grooter,
dan zien wij hierin geenszins een strijd met het alge
meen belang; ik zou eerder zeggen, integendeel.
Onze houding inzake de wethoudersverkiezing moet
uit dit gezichtspunt worden bezien. Er is door onzen
jeugdigen partij-voorzitter Mr. Goseling in zijn eerste
openbare optreden verklaard, dat wij op de eerste plaats
samenwerking wenschen met die partijen, die met ons
de doelstelling gemeen hebben, maar dat, wanneer die
samenwerking niet mogelijk blijkt, er ruimte blijft voor
de vraag of tijdelijke samenwerking mogelijk is met
die partijen, die wel niet de doelstelling, maar wel
sommige middelen met ons gemeen hebben