258 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad
Voortzetting der vergadering c
De Voorzitter: Dus U kunt alle kanten uit
De heer Westra (wethouder): Wij kunnen zeer
zeker alle kanten uit, mijnheer de Voorzitter. Willen
wij Katholieken invloed uitoefenen op het openbare
leven en willen wij dat ook in Nederland, waar wij
een minderheid vormen en ook in Leeuwarden, waar wij
maar een kleine minderheid vormen, dan moeten wij alle
kanten uit kunnen. Daarvoor zijn wij een algemeene
partij. De heer Oosterhoff heeft niet ten onrechte ge
zegd dat Katholiek algemeen beteekent
Ik geloof dat de verschillende sprekers reeds hebben
aangetoond dat hier de loop van zaken ongeveer aldus
is geweest. Hier was uitgesloten, dat wij met de andere
rechtsche partijen de richting van het gemeentelijk
beleid zouden kunnen aangeven. Wel leek het aanvan
kelijk niet uitgesloten, dat het rechtsche element in het
college zou worden versterkt, waarom wij in die rich
ting pogingen in het werk hebben gesteld, pogingen
echter die, zooals de heer Visser duidelijk heeft aan
getoond, zoowel ter rechter- als ter linkerzijde niet zijn
geslaagd
De heer Wiersma: Tot Uw blijdschap
De heer Westra (wethouder): En wij kwamen dus
voor deze keuze: öf de samenstelling van het college
op den ouden voet te handhaven, öf een college uit
de drie rechtsche partijen plus den Vrijheidsbond. Een
ander alternatief bleef er niet over.
Persoonlijk heb ik mij op de hoogte gesteld, hoe in
de andere partijen over deze laatste samenstelling werd
gedacht en is mij gebleken, dat hoogstens in één partij
hiervoor iets werd gevoeld. Waar ook onze fractie
deze oplossing allerminst gelukkig zou vinden, daar
bleef ons geen andere keus over dan die thans door
ons is gedaan. Wij meenen hierdoor het gemeente
belang op de beste wijze te hebben gediend; wij kunnen
niet toegeven, dat hier het eigenbelang op den voor
grond is geschoven, zooals de heer Terpstra ons heeft
willen doen gelooven. Wanneer de Katholieken hebben
gemaakt dat hun zetel in het college behouden bleef,
dan is dat geschied, omdat wij van meening zijn, dat
het een algemeen belang is* dat de invloed onzer be
ginselen op het gemeentelijk beleid zoo groot mogelijk
zij. Wij moeten den heer Terpstra het recht ontzeggen,
om daaraan minder edele motieven ten grondslag te
veronderstellen. Deze gelieve te denken aan een Hol-
iandsch spreekwoord, dat er over spreekt, dat de
gevoelens die men bij anderen veronderstelt gewoonlijk
bij zichzelf te vinden zijn. Ook zou de heer Terpstra,
die gaarne bij de oude Romeinen te rade gaat, te ver
wijzen zijn naar een uitspraak van dit oude volk dat
de vrouw van den Caesar zelfs niet verdacht moet
worden, waaruit hij de leering moge trekken, dat men
personen, die men zegt hoog, respectievelijk zeer hoog
te achten, niet moet neerhalen, door te trachten den
indruk te wekken, alsof zij bij hun daden door eigen
belang gedreven worden.
Nog zij opgemerkt dat de samenwerking tusschen
de drie partijen slechts ten doel had den wederzijdschen
invloed in het college te verzekeren, dus geen gemeen-
schappelijken arbeid op een program omvat.
Meende ik oorspronkelijk tusschen het standpunt
van den heer Feitsma vóór de beslissing inzake de
wethoudersverkiezing en thans verschil te hebben ont
dekt, na een persoonlijk gesprek met hem is mij dit
duidelijk geworden, dat de spijt van de Anti-Revoluti-
onnaire fractie over de houding van de Roomsch-
Katholieke fractie feitelijk niet verder gaat dan dit, dat
men liever gezien had dat de Roomsch-Katholieke
fractie eenzelfde houding had aangenomen als de Anti-
Revolutionnaire fractie. Ik meen thans voldoende te
hebben aangetoond, dat onze inzichten hiertoe geen
aanleiding konden geven.
van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931.
ip Dinsdag 15 December 1931.
De heer Terpstra meende mij te moeten aansporen
de belangen van den middenstand ter hand te nemen,
aangezien hij bemerkt had dat ik „elders" voor dien
middenstand als spreker optrad. Inderdaad is het juist,
dat ik mij interresseer voor middenstandsaangelegen
heden; ik had juist dezer dagen nog een kleine attentie
in ontvangst te nemen omdat ik 20 jaar mij heb be
moeid met organisatie, leiding en voorlichting van den
middenstand. Uiteraard kan dus de middenstand van
mijn daadwerkelijke belangstelling verzekerd zijn. Maar
ik heb in die 20 jaar ondervonden, dat de grootste
tegenstanders van den middenstand die middenstanders
zijn, die zich niet weten te realiseeren de taak, die zij
in het productie- en distributieproces hebben te ver
richten. Ik behoef dus geen aansporing om, wat ik
elders verkondig, hier in toepassing te brengen. Wat
ik steeds heb verkondigd is slechts dit, dat de midden
standers hun taak op de beste wijze hebben uit te
voeren, doen zij dit hier, dan kunnen zij er op rekenen,
dat ook het Gemeentebestuur genegen is van hunne
diensten gebruik te maken. Burgemeester en Wethou
ders hebben te letten op het gemeentebelang en wan
neer het mogelijk is hierbij tevens de belangen van den
middenstand te dienen, dan is er alle reden om daar
mede rekening te houden.
Nu kan men wel tot het college verwijten richten
over te veel eigen beheer en ik neem terstond aan dat
hierin wel iets in het belang van den middenstand,
zonder schade of liever met voordeel voor de gemeente,
zou kunnen worden veranderd, maar men moet niet
vergeten, dat er aan de uitbreiding van eigen beheer
iets is voorafgegaan, waaraan niet de middenstand
schuldig staat, maar wél individueele middenstanders,
die nog niet overtuigd waren, dat ook hun werkzaam
heid behoort gericht te zijn op het algemeen belang,
Zijn nu alle middenstanders dat wél, dan beteekent dit
een belangrijke stap in de richting van een betere maat
schappij en dan kunnen wij feliciteeren de middenstan
ders, die zoover zijn, dat zij dit in een adres trachten
te verklaren.
Met den heer Oosterhoff ben ik van meening, dat
de Raadsleden hier zitten in het algemeen belang en
dus neem ik dit ook aan voor de Katholieke Raads
leden. Dus betreur ik ook, dat uit de verkiezingscourant
van de Roomsch-Katholieken een zinsnede is te halen,
die op een engere opvatting zou wijzen, maar men moet
op de eerste plaats rekenen, dat dit een zinsnede uit
een met naam onderteekend artikel is, dat dus voor
rekening van den schrijver alleen komt, terwijl boven
dien hier bedoeld zal zijn, dat de gemeentebemoeiïng
natuurlijk wel eens kan gaan over zaken, waar
Roomsch-Katholieken speciaal bij geïnteresseerd zijn en
dat in dat geval het van belang is, dat er dan Roomsch-
Katholieke Raadsleden zijn, die, omdat zij ter zake beter
op de hoogte zijn, van hunne inzichten kunnen doen
blijken. En dan is die zinsnede van te onschuldigen aard
om daarvan in het begrootingsdebat te reppen.
Ik kom thans tot de beantwoording van de verschil
lende opmerkingen, die naar aanleiding van de begroo
ting, wat mijn afdeeling betreft, zijn gemaakt. Ik kom
dan in de eerste plaats tot den heer Weima, die er over
heeft gesproken, dat in de Memorie van Antwoord
door Burgemeester en Wethouders is te kennen ge
geven, dat de gevraagde gedifferentieerde winstopga-
ven over de verschillende electriciteitstarieven niet
konden worden gegeven, terwijl door Amsterdam die
opgaven indertijd wel zijn gegeven. Maar dat was ten
aanzien van de gastarieven; de heer Weima heeft over
het hoofd gezien, dat het in Amsterdam de gastarieven
heeft betroffen
De heer WeimaDat heb ik niet gezegdik heb
Leiden genoemd.
De heer Westra (wethouder) Dan Leiden, ik
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad
Voortzetting der vergadering
meende dat U Amsterdam had genoemd, maar ik her
inner mij nu ook dat het Leiden is geweest. Maar hier
werd in ieder geval een opgaaf gevraagd ten aanzien
van de electriciteitstarieven, wat heel iets anders is
dan een betreffende de gastarieven. Ook hier zouden
desgevraagd die opgaven voor de gastarieven vrij ge
makkelijk kunnen worden gegeven, voor electriciteit
ligt de kwestie evenwel geheel anders, omdat de ta
rieven op geheel anderen grondslag zijn gebaseerd. De
directeur van de Lichtbedrijven heeft mij verzekerd, dat
een opgave, waar de Raad houvast aan heeft, niet viel
te geven. Natuurlijk zou het mogelijk zijn, om er met
de muts naar te smijten en den Raad een staatje voor
te leggen met wat cijfers, maar dit kan toch niet de
bedoeling zijn en heeft voor den Raad geenerlei waarde.
De heer Weima heeft slechts met een enkel woord
gesproken over hetgeen in het Sectieverslag is gevraagd
ten aanzien van de slachtrechten en in verband daar
mede over den door Burgemeester en Wethouders ge
nomen maatregel, waarover de heer Van der Meulen
schriftelijke vragen heeft gesteld. Ik geloof in zijn geest
te handelen, door ook met een enkel woord te ant
woorden en dan kan dat antwoord dit zijn, dat hetgeen
in het Sectieverslag gevraagd werd, is een differenti-
eering van de slachttarieven met meerdere gewichts-
grenzen, terwijl de evenbedoelde maatregel betrof een
gewichtsgrens, die bedoelt aan te geven het verschil
tusschen twee categorieën van dieren. Het eene is dus
het verlaten van het tegenwoordige systeem, dat is ge
baseerd op een tarief per diersoort, en het aanvaarden
van een nieuw systeem, dat aanvaarding zou zijn van
verschillende gewichtsgrenzen voor één diersoort, welk
systeem door Burgemeester en Wethouders onjuist
wordt geacht, zooals uit de Memorie van Antwoord
blijkt, het andere is een verbetering in het bestaande
systeem en dus heel iets anders.
De heer Weima meende dat de als proef genomen
maatregel uitsluitend den slagers ten goede kwam en
schade opleverde voor de gemeente; ik wil daar slechts
op antwoorden, dat schade voor de gemeente uitge
sloten mag worden geacht, terwijl wellicht voordeel
daaruit zal voortvloeien.
Ik zal nu in de eerste plaats even beantwoorden,
omdat dit over dezelfde kwestie gaat, wat de heer Van
der Meulen over deze zaak heeft opgemerkt. De heer
Van der Meulen is niet geheel bevredigd door het ant
woord, dat op zijn schriftelijke vragen is gegeven en
nu heb ik eigenlijk met eenige verbazing den heer Van
der Meulen gehoord, toen hij hier gesproken heeft over
de kwestie van de gewichtsgrens van 225 K.G., die be
doeld is als de grens tusschen een kalf en een rund. De
heer Van der Meulen heeft hier den indruk gewekt,
alsof die grens van 225 K.G. eigenlijk van principiëele
beteekenis was, alsof dat een kwestie was van de aller
hoogste orde, zou ik haast willen zeggen.
Ik ben natuurlijk in betrekking tot deze materie, die
niet heelemaal van de hoogste orde is, betrekkelijk een
leek, maar ik kan den Raad wel mededeelen, dat die
gewichtsgrens van 225 K.G. absoluut geen principiëele
beteekenis heeft. Ik geloof ook dat geen van de Raads
leden, voordat deze kwestie aan de orde is geweest,
misschien een enkele vakman uitgezonderd, geïnteres
seerd heeft de vraag, of die grens lag op 225 K.G. of
ergens anders; zelfs sterkerèn als Raadslid èn als
wethouder van dit bedrijf heb ik nooit geweten dat die
grens precies bestond. Wie kent er nu alle verorde
ningen uit zijn hoofd?
Hoe zijn we nu aan die gewichtsgrens gekomen
Toen het Slachthuis hier werd opgericht en de tarieven
moesten worden vastgesteld, zijn, zooals bij dergelijke
gelegenheden te doen gebruikelijk is, van verschillende
plaatsen, waar reeds een Slachthuis bestond, de tarieven
opgevraagd. Men heeft toen hier zijn keuze bepaald tot
oen tarief, waarbij gerekend werd met soorten van die
ren, zoodat een speciaal tarief gold voor klein vee en
Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. 259
Dinsdag 15 December 1931.
voor groot vee, met een enkele uitzondering voor nuch-
teren kalveren.
Omdat het nu technisch zoo moeilijk is uit te maken
ik kom nu op gevaarlijk terrein, net als de heer Visser,
omdat hier ook vakmenschen zitten omdat het zoo
moeilijk is uit te maken bij een zekere maat, die het
kalf of het jeugdige rund heeft bereikt, wanneer de koe
begint en het kalf ophoudt, moest er wel een gewichts
grens worden vastgesteld. Nu is hier overgenomen de
gewichtsgrens, die in een paar plaatsen, in Enschedé en
Leiden meende ik, is gesteld. Het kan ook zijn, dat
deze grens ook nog gold in andere plaatsen, maar dat
is dan in elk geval geweest in plaatsen, waar men niet
bekend is met het artikel graskalveren. Dit is een spe
ciaal Friesch artikel. Het is natuurlijk, dat ook de kal
veren in andere streken wel die maat bereiken van
graskalveren, maar die schijnen daar niet ter slachting
te worden aangeboden. Men bemoeit zich daar meer
met het artikel gemeste kalveren en ik kom nu terug
bij den heer Van der Meulen die hebben minder
gewicht. Derhalve is dat gemiddeld gewicht van 175
K.G., dat de heer Van der Meulen heeft aangegeven,
daarvoor zeer juist; dat komt ongeveer overeen met het
gewicht van gemeste kalveren.
Evenwel is het in deze streken gebruik, dat ook gras
kalveren, die een wat grootere maat hebben, worden
aangeboden en aangezien de geboorte van de meeste
kalveren in het voorjaar valt, worden die slechts in de
laatste maanden des jaars tot dit gewicht aangeboden.
Waarschijnlijk worden alleen in November en Decem
ber graskalveren van dit hooge gewicht aangeboden en
omdat eigenlijk het gemiddeld gewicht van deze dieren
200 a 225 K.G. is, komt het dan herhaaldelijk voor, dat
zoo'n dier die gewichtsgrens van 225 KG. te boven
gaat.
De slager houdt er dan ook rekening mee, dat hij
geen kalveren koopt, die zwaarder zijn dan 225 K.G.,
omdat hij dan een slachtrecht moet betalen van 10.
wat een bezwaar is voor de slachting. Op dit oogenblik
klemt dat bezwaar van den hoogeren prijs te meer,
omdat de prijs van het vleesch thans bijzonder laag is
en dus het verschil in slachtprijs een belangrijken in
vloed heeft op de verhouding, die er bestaat.
Daarom is het geweest, dat in dezen tijd bij mij het
verzoek is ingekomen, om in die gewichtsgrens veran
dering te brengen en daarom heb ik geïnformeerd bij
den directeur van het bedrijf, die mij verklaarde, dat
het werkelijk herhaaldelijk voorkomt dat de bezwaren
van de bestaande grens door de slagers worden onder
vonden, doordat men die kalveren niet kan slachten of
het slachtloon in verhouding tot den prijs van het
vleesch te duur is. Practisch komt dat hier dan ook neer
op een verlaging van het aantal slachtingen. Wanneer
een slager al eens bij ongeluk een kalf van boven de
255 K.G. had gekocht, dan ging de slachting over of
die had in een andere gemeente plaats, zooals meer
malen is geschied.
De directeur was ook van meening, dat door toevallige
omstandigheden hier ten onrechte deze grens was be
paald op 225 K.G. De bedoeling heeft voorgezeten, om
voor kalveren een slachtprijs van 5.— en voor run
deren een van 10.— vast te stellen, maar door toe
vallige omstandigheden is bij dien prijs overgenomen
een gewichtsgrens van kalveren, die elders slechts tot
dat gewicht werden aangeboden. Die grens was dus ten
onrechte overgenomen, en omdat de tijd er nu juist nog
geschikt voor was, hebben Burgemeester en Wethou
ders gemeend een proef te moeten nemen met een hoo-
gere gewichtsgrens van 300 K.G., waardoor zal worden
bereikt, als nu juist in de komende maanden weer iets
zwaardere kalveren of jonge lichte runderen ter
slachting worden aangeboden, dat kan blijken of de
nieuwe grens geen andere verkeerde gevolgen zal
hebben.
Het is dus de bedoeling om na afloop van de proef