262 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. Voortzetting der vergadering op Dinsdag 15 December 1931. of deze hier bij meerdere mechaniseering van het bedrijf gunstiger zou worden. Wij mogen blij zijn, dat wij hier bij de Gasfabriek 80 man aan het werk kunnen houden èn een zeer lagen gasprijs kunnen bereiken. Verder heeft de heer Terpstra gevraagd, of er hier ook gevaar bestond voor koolmonoxydevergiftiging of gasvergiftiging. Daar bestaat uit den aard der zaak altijd gevaar voor, omdat steenkoolgas altijd vergifti gend werkt. De toevoeging van watergas heeft daar zeker invloed op, maar die toevoeging heeft tegen woordig overal plaats, ook aan de meer gemechani seerde fabrieken, die zoogenaamd uitsluitend kolengas produceeren; deze produceeren thans ook watergas, omdat dit ook met dezelfde machinerie kan worden ver werkt en ook de cokes daarvoor kan worden benut. Ik wil dus dit constateeren, dat het gas hier geen afwijkingen, althans geen slechte afwijkingen, vertoont ten opzichte van het kolengas in andere plaatsen. Maar als men de gaskraan openzet in een vertrek, blijven er natuurlijk altijd gevaren bestaan. Tot nog toe zijn echter bij werkzaamheden, die worden verricht aan de gasleidingen, nog nooit ongelukken voorgekomen. Dat er bij particulieren ongelukken voorkomen, daar is niets aan te doen; men moet natuurlijk voorzichtig wezen. Dan heeft de heer Terpstra gevraagd of, om vergif tiging te voorkomen, het gas wel voldoende is gecar- bureerd en geparfumeerd. Ik kan wel mededeelen, dat het gas hier wel voldoende wordt gecarbureerd, maar dat heeft niet ten doel om de vergiftigingsmogelijkheid tegen te gaan, maar om het calorisch effect te verhoo- gen. En wat betreft het parfum van het gas, kan ik de verzekering geven, dat het gas hier wel een zoodanig natuurlijk parfum heeft, dat het voldoende waarschuwt, zoodat het waarschijnlijk niet noodig is om er nog een extra parfum aan toe te voegen. De heer Peletier: Mag ik vragen of uit het stilzwijgen van den wethouder kan worden opgemaakt, dat hij met mijn voorstel accoord gaat om de meerdere winst van de Gasfabriek te storten in het uitbreidings- en ver nieuwingsfonds De heer Westra (wethouder): Daarop zal mijn col lega, de wethouder van Financiën, antwoord geven. De Voorzitter: Wij hebben de rollen hier verdeeld, over dat onderwerp zal de heer Ritmeester spreken. Ik wil zelf eerst nog even een antwoord geven op iets, waaromtrent de Raad wel nieuwsgierig zal zijn. Ik had met de wethouders afgesproken, dat ik daar over zou spreken, maar ik had het niet genoteerd en zoodoende is het mij straks doorgegaan; ik bedoel n.l. de veelbesproken kwestie van het Crisiscomité. Burgemeester en Wethouders hebben het voornemen, om ook te trachten hier in Leeuwarden een steuncomité of, zooals men dat noemt, een Crisiscomité op te richten en dat zal dan zijn op de basis van het Nationaal Crisis comité. Ik weet niet of alle Raadsleden op de hoogte zijn van die basis en daarom lijkt het mij goed even te vertellen hoe de zaak precies in elkaar zit. Het Nationaal Comité is verdeeld in twee van elkaar gescheiden afdeelingen. Men zou er ook een Crisis comité A en een Crisiscomité B van hebben kunnen maken, maar men heeft dat niet gedaan; men heeft het Comité in twee afdeelingen verdeeld. A bedoelt om aanvullenden en opheffenden steun te verleenen aan hen, die tengevolge van de crisisverschijnselen in moei lijkheden verkeeren en waar in den nood door instel lingen van weldadigheid of van gemeentewege wer kende organisaties niet of niet in voldoende mate kan worden voorzien. B is het verleenen van aanvullenden steun in natura aan ondersteunde werkloozen, wier gezinnen kleeding, schoeisel, beddegoed. enz. van noode hebben. Er wordt dus een scherpe scheiding gemaakt tus- schen georganiseerde arbeiders en ongeorganiseerden. De georganiseerden vallen onder B en de ongeorgani seerden al is de tegenstelling niet geheel juist, maar laat ik het zoo maar zeggen onder A. Nu hebben Burgemeester en Wethouders ook de be doeling om op de basis van het Nationaal Crisiscomité te trachten hier een Comité in het leven te roepen, dus ook met een afdeeling A en een afdeeling B. Er blijkt ook uit een ingekomen circulaire van het Nationaal Crisiscomité, dat eigenlijk naar elke aan vraag een onderzoek moet worden ingesteld; dit kan ook wel voor A en B op een verschillende wijze plaats hebben, maar wel dient de hulp individueel te zijn en niet dan na een ter zake ingesteld onderzoek omtrent de aanvraag te worden verleend. Dat laatste is ook wel logisch; de menschen mogen dan misschien wel eerlijk zijn, maar men kan toch niet de geheele wereld maar vertrouwen, men is niet zeker of er inderdaad hulp noodig is en daarom moet er een individueel onderzoek geschieden. Ten opzichte van de ongeorganiseerden staat er uit drukkelijk dat zij hun aanvraag moeten indienen rechtstreeks bij het plaatselijk Comité, terwijl de geor ganiseerden deze aanvraag door bemiddeling van hun vakvereeniging kunnen inzenden, waarna dan het be stuur van die organisatie een rapport daarover kan in dienen. Aan de ongeorganiseerden wordt, rechtstreeks door het Comité, zoo noodig, steun in den vorm van goederen in natura of geld, verstrekt, terwijl een en ander, wat de georganiseerden betreft, aan de betrok ken vakorganisatiebesturen wordt ter hand gesteld, die dan zorg moeten dragen voor de afdracht aan de be trokkenen. Dat is de regeling van het Nationaal Crisiscomité en waar het dit werk niet zélf zal doen, moet het steunen op de hulp en het aanvullend werk van de comité's in de verschillende plaatsen. Aangezien het nu niet mogelijk is, om voor de af deeling B steun te krijgen, tenzij er in de gemeente een plaatselijk Comité is, meenen Burgemeester en Wet houders, dat het noodig is ook hier een plaatselijk Crisiscomité op te richten. Toen Burgemeester en Wethouders eenmaal op dat standpunt stonden, hebben zij gemeend ook geheel den opzet van het Nationaal Comité te moeten volgen, zoo dat men dus ook hier twee afdeelingen krijgt. Het zal ook aan de leden bekend zijn, dat in de af deeling B van het Comité uitsluitend mogen zitten ver tegenwoordigers van de werknemers- en van de werk geversorganisaties. Nu zijn de eersten beter te vinden dan de laatsten, want een bepaalde centrale, welke alle werkgeversorganisaties omvat, is hier niet. Burgemeester en Wethouders willen dus de grond lijnen van het Nationaal Comité volgen en zullen deze plaatselijk zoo goed mogelijk uitwerken. Het zal de Vergadering ook bekend zijn, dat ook de financiën van het Nationaal Comité voor de beide af deelingen gescheiden worden gehouden. Voor afdeeling B geldt, dat door het Rijk een bedrag in geld van 7.5 ton wordt beschikbaar gesteld, terwijl wat afdeeling A. de steun aan ongeorganiseerde armoedigen, betreft, het Crisiscomité daarvoor zelf zal moeten zorgen; daarvoor zullen dus nadere gaven moeten inkomen van hen, die in dat opzicht wat goed wenschen te doen, bij het plaat selijk Crisiscomité. Van die opbrengst moet een deel worden afgedragen aan het Nationaal Comité, maar verreweg het grootste deel kan hier blijven; ik heb al de percentages van 90 en 10 hooren noemen, maar de regeling is zoo, dat 10 van die opbrengst naar Den Haag moet worden gezonden en dat 90 in de plaats zelf blijft. Zoodanig wordt dan de afdeeling A ver zorgd. Het zal ook bekend zijn, dat de steun aan de Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. 263 Voortzetting der vergadering op Dinsdag 15 December 1931. afdeeling B, dus aan de georganiseerde werknemers, een zeker bedrag per jaar per ingezetene kan bedragen, waarvan dan de heft moet worden gedragen door de gemeente zelf en waarvan de andere helft wordt be taald uit het groote bedrag, dat door de Regeering is beschikbaar gesteld. Dat geldt alleen voor de afdeeling B. Dit is het, wat ik daaromtrent had mede te deelen en Burgemeester en Wethouders meenen, dat het voor Leeuwarden van belang is, om in die richting te werken. De heer De Vries (wethouder); Mijnheer de Voor zitter Ik zal beginnen ook met enkele algemeene be schouwingen omtrent de politiek van de Sociaal-De mocraten in het college van Burgemeester en Wethou ders. Ik acht dat in het algemeen niet noodig, omdat ten slotte deze politiek moet blijken uit de begrooting, uit het beleid en uit de voorstellen, die van uit het col lege aan den Raad worden gedaan. Maar, mijnheer de Voorzitter, er is ons dezen keer een pertinente vraag gesteld. Ik begin ook al weer mijn betoog met den heer Terpstra aan te halen, die reeds eenige malen in deze vergadering werd aangehaald. De heer Terpstra heeft een pertinente vraag gericht tot het college en ik meen, dat hij daarbij speciaal de beide Sociaal-Democratische wethouders bedoelde. Hij heeft die vraag gesteld, doch zeide niet, of hij deze pertinente verklaring van ons eischte of van het college van Burgemeester en Wet houders De heer Terpstra: Ik eisch niets De heer De Vries (wethouder): Maar U heeft toch die vraag pertinent gesteld en U verwacht ook een pertinent antwoord. U heeft de vraag gesteld, of het geheele college stond achter de uitdrukking in den aan biedingsbrief bij de begrooting, dat een voorzichtig financieel beleid geboden is. Mijnheer de Voorzitter, ik kan daarop volmondig met ja antwoordenook de Sociaal-Democraten staan daar volkomen achter. Wij verschillen natuurlijk wel eens van meening, ook in het college over verschillende posten, zoowel wat de uit gaven als de inkomsten betreft, maar ook in den Raad komt dat wel eens een enkelen keer voor. Maar de uitdrukking in den aanbeidingsbrief bij de begrooting onderschrijven wij volkomen niet alleen nu, maar altijd. De heer Terpstra: Nu maakt U het weer minder De heer De Vries (wethouder): Ik wil er nog wel even verder op ingaan, want ik meen dit uitdrukkelijk te moeten vastleggen, omdat uit het stellen van de vraag blijkt ,welk een eigenaardige meening men heeft van Sociaal-Democratisch beleid. Eigenlijk is het stellen van de vraag ik geloof niet dat de heer Terpstra dat zal hebben bedoeld - als men er goed over nadenkt, een beleediging en wordt eigenlijk op de Sociaal-Demo craten in het Gemeentebestuur en op de Sociaal-De mocraten in den Raad het cachet gelegd van zorge loosheid en onverantwoordelijkheid ten opzichte van deze zaak De heer Terpstra: Nu ziet U mij verkeerd aan De heer De Vries (wethouder): Dat U het zoo niet bedoeld hebt, neem ik onmiddellijk aan, maar U zult moeten toegeven, dat het stellen van die vraag die bedoeling wel in zich kan hebben. De heer Terpstra heeft voorts nog deze vraag ge steld en hij heeft de opmerking gemaakt, dat in den laatsten tijd verschillende werken, die door Openbare Werken zijn uitgevoerd, verschrikkelijk duur zijn en hij wees daarbij op school 16, de lift in het Ziekenhuis, de Muziekschool en het urinoir in de Oude Waag en nog eenige dingen. Wat bedoelde de heer Terpstra daarmede? Het wordt zoo losjesweg gezegd, dat de gemeente te duur werkt, men smijt het geld maar over den balk, mijnheer de Voorzitter, dat betreft allemaal voorstellen, die in den Raad zijn geweest en die dus op het oogenblik, dat zij in openbare behandeling kwa men. uitvoerig hadden kunnen worden besproken. Ik zie het zoo, als men dat achteraf, zonder eenige moti veering, zonder eenig bewijs, zoo maar zegt: die werken zijn duur en niet spreekt van luxe, dan bewijst dat voor mij niets. Men heeft dan ook geen positief iets, om er een juist antwoord op te geven, omdat niets bewezen is en niets gemotiveerd en dus vind ik, dat men derge lijke beweringen, als ze geen ondergrond hebben en als er niets achter zit, achterwege kan laten. Burgemeester en Wethouders zijn steeds zeer gevoelig voor opmer kingen, wanneer het werken betreft, die in den Raad komen en waarvoor credieten worden aangevraagd. Mijn collega voor het Onderwijs heeft dat al betoogd voor de school. Wanneer er opmerkingen worden ge maakt, die kunnen leiden tot bezuiniging, dan zijn Bur gemeester en Wethouders daarvoor zeer gevoelig, maar achteraf dergelijke dingen losjes in den Raad te gooien, zal wel niet erg parlementair genoemd kunnen worden en dat vind ik dan ook niet het juiste optreden van een Raadslid. Men zou dan tegen die Raadsleden kunnen zeggen: pas voortaan beter op je tellen, als die voorstellen in behandeling komen De heer Terpstra: Die school is ook niet aanbesteed voor 124 mille, dat weet LI ook wel De heer De Vries (wethouder): Mijnheer de Voor zitter, ik begrijp daar niets van Verder doet het mij veel genoegen, dat er bijna geen critiek op Gemeentewerken is geoefend. Dit bedrijf heeft in de laatste twee jaren geen gemakkelijke taak gehad; er is hard gewerkt, groote werken zijn uitge voerd en nog in uitvoering. Het zou dus geen wonder geweest zijn, als er bij dezen enormen omvang van werkzaamheden iets was geweest, waarop op- of aan merkingen zijn te maken. Dat dit zoo goed als niet heeft plaats gevonden, beschouw ik als een pluimpje voor het geheele personeel van Gemeentewerken, zoowel voor de directie, de ambtenaren en de werklieden. Ik wil dan ook gaarne mijn waardeering uitspreken voor den spoed, waarmede bij Gemeentewerken is gewerkt. De heer Terpstra: Daar gaan wij mee accoord De heer De Vries (wethouder): Mijnheer de Voor zitter, ik stap hiermede af van de algemeene beschou wingen en wil de verschillende zaken, die gisteren en vandaag ter sprake zijn gekomen, behandelen. De onderwerpen, die zijn aangeroerd door de verschillende sprekers, zijn in drie vakken in te deelen. Dat is de werkverruiming, de werkloosheid en de daarmede in verband staande aangelegenheden: de kwestie van het eigen beheer en de volkshuisvesting. Verder zal ik dan nog aan het slot enkele afzonderlijke zaken, die hier behandeld zijn, beantwoorden. Mijnheer de Voorzitter, ik kom dan allereerst tot de werkverruiming en de werkloosheid. Ik zou zeggen er is geen zaak geweest, die zoozeer de aandacht van het college heeft gehad en mij dunkt, wij zouden ernstig in onze taak te kort geschoten zijn, wanneer wij in dezen tijd aan dit treurige verschijnsel niet de noodige zorg hadden besteed. Door het Gemeentebestuur is gedaan, wat kon gedaan worden op dit gebied. Bij dit vraagstuk, men beseffe het goed en dit doen Bur gemeester en Wethouders, die dagelijks met deze misère in kennis komen, vooral wel dat het niet alleen gaat om de volkswelvaart dat is haast een te mooi woord daarvoor maar om het behoud van de volkskracht. Het gaat om het behoud van honderden gezinnen en ik ben overtuigd, dat de geheele burgerij van Leeu-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1931 | | pagina 38