276 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931.
Voortzetting der vergadering op Woensdag 16 December 1931.
elke gemeente voor die moeilijkheden zal komen te
staan, wanneer er op den duur geen geld beschikbaar
is. Wanneer men niet meer op de normale manier kan
leenen en wanneer men niet meer op de normale wijze
in de kasgeldleening zal kunnen voorzien, zal het tijd
stip aanbreken, dat het groote werk in vele gemeenten
moet worden stopgezet. Dat is een groot gevaar, waar
op welk even de aandacht mag worden gevestigd en
daarbij kom ik dan ook op de groote werken in Leeu
warden. Er zijn verschillende groote werken bij de be
grooting aanhangig gemaakt. Eensdeels zal het zijn,
voor verreweg het grootste gedeelte, werkverruiming,
voor enkele objecten, o. a. het sportterrein, zal het zijn
werkverschaffing. En wanneer men die kwestie van de
werkverruiming bekijkt, staat men voor het feit, dat
voor die werken op den duur, te een of anderer tijd,
moet worden geleend.
Mijnheer de Voorzitter, laat ik ze eens even catego
risch bespreken. Dat is in de eerste plaats de Wir-
dumerdijk en de Nieuwestad. Er zijn er, die zich stellen
op het standpunt, dat de Wirdumerdijk en de Nieuwe
stad op het oogenblik niet moeten worden aangepakt.
Men zegt. die straten verkeeren nog in voldoenden toe
stand, waarvoor zult gij daarvoor op het oogenblik geld
uitgeven. Gedeeltelijk is dat juist, maar aan elke zaak
zijn twee kanten en aan sommige zaken misschien zelfs
meer dan twee kanten. Nu komen wij toch voor dit feit
te staan, dat bij de verbetering van de stad, zooals wij
ons die hebben voorgenomen met het stratenfonds, er als
het ware voor een reeks van jaren een plan is gemaakt,
waarbij wij geregeld voor het stratenfonds 65.000.—
zouden storten. Dat wil niet zeggen, dat er 65.000.
zou worden gebruikt, het is zeer goed mogelijk, dat er
jaarlijks meer voor wordt gebruikt. Dat weet de Raad
zelf ook het best. Immers het eerste jaar zijn wij direct
uit het stratenfonds begonnen met den Harlingerstraat-
weg, die meer kostte dan 65.000. Uit den aard van
de zaak blijft er dus, practisch gesproken, steeds een
tekort in dat stratenfonds. Jaar op jaar wordt het aan
gevuld zoo veel mogelijk en misschien zal men na 6 of
12 jaar, als de straten klaar zijn, nog vier of zes jaar
moeten blijven storten. Maar in elk geval komt dan de
zaak geleidelijk uit de begrooting van den gewonen
dienst aan de orde. Alleen men moet hierop letten
dat vraagstuk zal zich op den duur naar voren dringen,
of men in staat zal blijven per jaar 65.000.— in het
stratenfonds te storten. Dat zijn vragen, die zich lang
zamerhand bij ons voordoen, wanneer wij er rekening
mede houden dat wij op de begrooting moeten bezui
nigen en ons dan gaan afvragen wat kan er in de
eerste plaats af. Maar voorloopig beschouw ik het nog
als mogelijk. En daarom meen ik, dat, waar het mogelijk
is den Wirdumerdijk en de Nieuwestad te verbeteren,
het gedaan moet worden, ook omdat in de bedragen,
die noodig zijn, een bedrag van ruim 40.000.— aan
loon zit. Wanneer men dat in het oog houdt, blijft na
tuurlijk die mogelijkheid bestaan, maar daartegenover
staan menschen, die zeggen de Vrouwenpoortsbrug
moet direct aangepakt worden en verbeterd worden.
Dat is een werk, waarvoor practisch geen geld in Leeu
warden blijft. Nu zeg ik: noodzakelijk is het en wen-
schelijk is het. Ik ben er dus voor, maar wanneer wij
die twee naast elkaar stellen, dan zeg ik: de verbetering
van de Vrouwenpoortsbrug brengt minder in Leeuwar
den dan de Wirdumerdijk. Ook de Stienserweg zal te
zijner tijd
De heer Hofstra: De Mr. P. J. Troelstraweg
De heer Ritmeester (wethouder): Inderdaad de Mr.
P. J. Troelstraweg zoo ziet U, dat het is, zooals
de heer Hofstra indertijd al zeije kunt dien weg ver-
doopen, maar in den volksmond blijft hij toch zoo
heeten, maar in elk geval, officieel hebt U gelijk. De
Mr. P. J. Troelstraweg zal ook te zijner tijd aangepakt
moeten worden, maar ik heb al in de afdeelingen ge
zegd, dat wij staan voor de groote moeilijkheid, om
voor dien weg waarvan de verbetering begroot is
op een bedrag van een half millioen het benoodigde
bedrag in een jaar te fourneeren. Wij zullen een der-
gelijken weg dan ook in gedeelten moeten aanleggen.
De heer Oosterhoff heeft namens zijn fractie gezegd
wij zullen ons in eerste instantie tegen deze dingen niet
verzetten, behalve den Wirdumerdijk en de Nieuwe
stad, maar wij zullen overigens elk werk op zich zelf
beoordeelen. Ik zou haast willen zeggen, mijnheer de
Voorzitter, wie van de leden van den Raad zou dat
niet willen Wij willen dat natuurlijk allemaal beoor
deelen en ik garandeer de heeren, dat Burgemeester en
Wethouders het ook zullen beoordeelen naar de finan-
cieele mogelijkheden: immers per saldo keert de wal het
schip en kan het niet, dan kan het nietdan is het
daarmede afgeloopen, maar wij hebben rekening te
houden met de toestanden en met de gewijzigde toe
standen. Wij kunnen dus wel over deze dingen in het
algemeen spreken, maar wanneer de heeren een plan
krijgen voor den weg, dan zal daar zeer zeker ook een
financieel plan bij moeten worden overgelegd. Dat is
uiteraard hetzelfde met het sportterrein. Ik zal daarop
echter niet vooruitloopen; ik hoop, dat den Raad binnen
afzienbaren tijd de plannen zullen kunnen bereiken.
Ik heb gezegd, dat de Vrouwenpoortsbrug noodza
kelijk is en in dat verband kom ik nu weer even op den
toestand van Leeuwarden in het algemeen. Men heeft
gezegd: zijt gij er wel zeker van, dat de Gemeentefonds
belasting zal opbrengen het bedrag, dat geprojecteerd
is, n.l. 360.000.d. w. z. practisch gesproken: zijt
gij wel zeker, dat het belastbaar inkomen over 1931 in
I Leeuwarden constant zal blijven, voor zoover dat na-
j tuurlijk menschelijkerwijze is te zeggen. Mijnheer de
Voorzitter, voor zoover ik inlichtingen heb gekregen, is
er inderdaad reden aan te nemen, dat de 360.000.— op
deze basis er zullen komen. Ik kan daar verder den Raad
niets van zeggen en zeer waarschijnlijk kan de Raad
er zelf ook niets van zeggen, maar de inlichtingen, die
ik natuurlijk van officieele zijde heb, gaan wel in die
richting. Maar zegt men, gij moet een ding niet ver
geten: de toestand in het land wordt slechter: speciaal
in Friesland. Dat is inderdaad juist: die toestanden
worden veel slechter, die toestanden worden betreu
renswaardig. Als wij zien, hoe op het oogenblik de
menschen in het land naar beneden gaan, de zuivel-
prijzen worden lager, hoeveel moeite de menschen heb
ben, om de pachten op te brengen en in het leven te
blijven, dan voelt men wel, dat de Rijksregeering de
zaak beter moet aanpakken. Er is voor de greidboerer.
nog heel wat te doen en goed te maken. Maar anders
staat de zaak voor Leeuwarden; wanneer men de pro
vincie Groningen kent, dan ziet men, dat van de Om
melanden alles zich concentreert op de stad Groningen.
Zoo concentreert men zich tegenwoordig ook op de
stad Leeuwarden. In 1930 toch hadden wij hier 195
autodiensten op Leeuwarden en dat is in 1931 reeds
toegenomen tot 223. Dat is een bewijs, dat langzaam
maar zeker alles naar Leeuwarden trekt. Dat moeten
wij aanmoedigen, door het ook aan de diensten gemak
kelijker te maken en door de standplaatsen te verbe
teren en deze geheele zaak in orde te brengen. Het is
van zoo geweldig belang voor ons, om een goede auto
parkeerplaats te maken voor de vrachtautodiensten
waar men een station voor het deponeeren en het afha
len van de goederen kan vinden en waar men weet dat
alles samenkomt. Daarom moet ook aan het Oldehoof-
ster Kerkhof in die richting verbeterd worden, dan ge
loof ik, dat het zeker van groot belang is voor Leeu
warden, waarbij dan tevens een nieuwe Vrouwen
poortsbrug noodig is.
Mijnheer de Voorzitter, wanneer ik zoo de uiteen
zetting van den financieelen toestand van Leeuwarden
heb gegeven, dan zeg ik'wij moeten er den moed in
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. 277
Voortzetting der vergadering op Woensdag 16 December 1931.
houden. Mevrouw Buisman heeft gezegd wij moeten
optimistisch gestemd blijven. Ik ben het volkomen met
haar eens. Wanneer wij pessimistisch worden, gaat de
zaak nog meer naar beneden. Dag in dag uit steenigen
wij elkaar met de malaise. Dat moet feitelijk, practisch
gesproken, uit zijn. Wanneer iemand diep in de ellende
zit en voortdurend iedereen tegen hem zegtwat zit
je er beroerd bij. dan zit hij geheel met zijn kop op den
grond en binnenkort misschien onder den grond. Dat
moeten wij voorkomen; wij moeten trachten elkander
moed in te blazen. Dat wil niet zeggen, dat wij over
moedig moeten worden. Daarbij wil ik dit op den voor
grond stellen ik heb het al gezegd dat juist de
kwestie van het nog meer doen, dan bij de begrooting
mogelijk is, m. i. absoluut uitgesloten is. Ik heb een
voorstel gehoord voor een nieuw stadhuis, noodig,
meer dan noodig; een nieuw politiebureau, noodig, meer
dan noodig, een tehuis voor ouden van dagen; verbe
tering van het Wilhelminaplein dat kan practisch
gesproken bij het stratenfonds worden ondergebracht
doch wanneer men die dingen, plus eenige verlaging
van prijzen voor de bedrijven, in het oog houdt, dan
zouden daarmede kapitalen gemoeid zijn en dat is op het
oogenblik niet verantwoord en de Raad moet zich dus
m. i. eenige ernstige zelfbeperking opleggen. Wanneer
wij dat doen, komen wij er.
Ik heb straks gezegd, dat wij 50.000.meer hebben
uitgetrokken voor de werkverschaffing en de armen
zorg; wij zullen hopen, dat dit voldoende is, maar wan
neer het niet voldoende is, dan zijn m .i. in de eerste
plaats die gelden noodzakelijk en wij zullen het wel eens
zijn, dat dan daarin dient te worden voorzien. Wij
moeten zorgen, dat er geen armoede of althans weinig
armoede geleden wordt, door te zorgen, dat er zooveel
mogelijk werk blijft. Daarmede nemen wij reeds een
zware taak op ons en als wij die taak gelukkig kunnen
vervullen ,dan zijn wij inderdaad in Leeuwarden goed
af. Wij moeten dus op dat punt voorzichtig zijn; er is
veel geld noodig.
In dit verband wil ik er aan herinneren, dat de Voor
zitter reeds heeft toegezegd, dat er een Crisiscomité
zal worden opgericht en ik hoop. dat men daar niet al
te afwijzend tegenover staat. Men moet toch een ding
niet vergeten, dat het hier per saldo gaat om het goed
en bloed van vele menschen en dat men dat op de een
of andere wijze wel zoodanig in het oog moet houden,
dat in elk geval in die belangen moet worden voorzien.
Men kan zeggen, dat de Overheid dat alles moet doen,
doch wanneer het op een oogenblik niet mogelijk is, dan
zie ik niet in, dat het niet met steun van de Overheid
door particulieren kan geschieden. Want het is voor ons
inderdaad een zeer groote taak. Er is nu 1J-2 dag ge
sproken over de politiek en de politiek vinden wij alle
maal een heel mooi ding, maar op een gegeven oogen
blik gaat de politiek op zij en komt in de plaats van de
politiek te staan het algemeen belangdan willen wij
allen zorgen, dat iedereen in Leeuwarden het goed heeft
en dan moeten wij daarvoor de noodige concessies
doen, zoowel van de eene als van de andere zijde, om
op die manier iets te bereiken. Dat is ook voor onze
vergadering van zeer groote beteekenis.
In dit verband kom ik, wanneer ik zeg wij moeten
voor iedereen zorgen en iets doen, op de vragen, door
den heer Westerhuis in het midden gebracht op het
punt van de verzorging van geesteszieken. Dat is inder
daad een zeer ernstige zaak. Het heeft Burgemeester
en Wethouders bijzonder getroffen, dat de provincie
friesland de eenige provincie is in Nederland, die niet
bereid is om voor de sanatorium-geesteskranken sub
sidie te verleenen, zooals de andere provincies wel
geven. Verder wil ik aan de woorden van den heer
Westerhuis niets toevoegen; hij kan dat beter doen dan
ik, doch ik zou den Raad wel willen voorstellen, Bur
gemeester en Wethouders opdracht te geven, zich tot
de Provinciale Staten van Friesland te wenden, om te
kennen te geven, dat wij het inderdaad op zeer hoogen
prijs zouden stellen, indien zij Gedeputeerde Staten
wilden uitnoodigen, de verordening zoodanig te wijzi
gen, dat de toestanden, die elders in Nederland heer-
schen, ook hier komen te heerschen. Want nu zijn wij
genoodzaakt om menschen, die daarop wil ik den
nadruk leggen feitelijk niet in een krankzinnigen
gesticht thuis behooren, daar te brengen ter wille van
het geld. Dat is wel het meest dramatische, dat men op
dat punt zich denken kan. Ik hoop dan ook, dat speciaal
de heeren van de rechterzijde want het college van
Gedeputeerde Staten is rechts Gedeputeerde Staten
er van zullen kunnen overtuigen, dat het noodzakelijk
is, in dit geval hun medewerking te verleenen. Ik wil
natuurlijk graag naar alle kanten spreken, maar in dit
geval moet ik speciaal aan de heeren van de rechter
zijde vragen, hun menschen te overtuigen, want nog
maals, de meerderheid van het college van Gedepu
teerde Staten is rechts. Ik maak den heeren er geen
verwijt van; ik heb straks al aan hun gezichten gezien,
dat zij het met mij eens zijn. Ik doe een oproep via de
hoofden van de heeren tot Gedeputeerde Staten, om
hen tot de overtuiging te brengen, dat het inderdaad
noodzakelijk is. Daarover zijn wij het allemaal eens.
Het kan niet anders.
De kwestie van de gemeentelijke hypotheekbank
kunnen wij nog wel eens nader onder de oogen zien,
maar ik geloof niet, dat de zaak zoo simplistisch is, als
de heer Van Kollem haar heeft gesteld.
Mijnheer de Voorzitter, ik meen hiermede in eerste
instantie wel het noodige gezegd te hebben en zal af
wachten. wat er verder nog komen zal.
De Voorzitter: Burgemeester en Wethouders hebben
thans geantwoord op de verschillende punten, die hier
naar voren zijn gebracht, maar ik vermoed wel, dat er
waarschijnlijk nog wel leden zijn, die nog in tweede
instantie het woord verlangen. Namens het geheele
college stel ik U thans voor den tijd voor de replieken
voor iedereen te bepalen op 10 minuten. Dan hebben
wij nog precies 4 uren werk, voordat wij er zijn, als
ten minste alle leden weer zullen spreken. In elk geval
zou ik dus willen voorstellen, indien men nog gebruik
wenscht te maken van repliek, dat de Raad zal bepalen,
dat de tijd daarvoor voor iederen spreker ten hoogste
10 minuten zal bedragen. Kan de Raad zich daarmede
vereenigen
De heer Van der Schoot: Kan dan de spreektijd ook
worden overgedragen, mijnheer de Voorzitter?
De Voorzitter: Als wij daarmee beginnen, duurt het
zeker nog 4 uren. Wilt U die dan met alle geweld
kwijt
De heer Visser: Ik zou willen voorstellen den tijd te
verlengen tot een kwartier. Misschien dat enkelen dien
tijd niet noodig hebben en die kunnen het dan met 10
minuten doen.
De Voorzitter: Dan zal ik mijn voorstel in stemming
brengen.
De heer Ritmeester (wethouder): Ik weet niet of het
de bedoeling van den Raad is, dat vandaag de behan
deling van de begrooting zal worden beëindigd, maar
ik wil toch even dit zeggen. Ik heb een rekening laten
opmaken van hetgeen een begrootingsvergadering kost
en de begrootingsvergadering van 3 dagen, die hier
verleden jaar is gehouden, heeft precies 2075.50 ge
kost. Als wij dus nog een vierden dag ingaan, wil ik
den heeren te raden geven, wat deze vergadering zal
kosten.
Ik zou dan ook dit willen zeggen. Ik wil den Raad
niet aan banden leggen en dat is hier tot dusver ook