282 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. Voortzetting der vergadering op Woensdag 16 December 1931. centen op de Gemeentefondsbelasting. Nu is die motie zeer vaag gesteld. Er staat dat Burgemeester en Wet houders worden verzocht, met voorstellen te komen om progressie te brengen in die opcenten, maar er staat niet in wanneer. Ik heb eergister ook gezegd, dat het mij ten zeerste verwondert, gezien de vroegere houding van de Anti-Revolutionnairen, dat men daar nu met zoo n motie komt. Ik beschouw dit als een gebaar, als een zet op het politieke schaakbord en ik ben achteraf nog in die meening versterkt door een uitlating van den heer Wiersma, toen hij zei, na een interruptie dezerzijds: Ja, daar zitten jullie mee, hé? Dat is wel een bewijs, dat dit als een politieke zet is bedoeld En ik zou ook nog willen vragen: is dat voorstel van de rechtsche fracties in hun geheel, of is het van den heer Wiersma alleen? Ik heb het zoo gevoeld, gister vooral, dat het is bedoeld alleen als een zet op het politieke schaakbord. Een enkel woord ook over hetgeen is gezegd door den heer Visser. Deze heeft dezen keer in den Raad en ook wel meerdere malen dingen gezegd, waar over wij tevreden kunnen zijn. Hij heeft ook tot uit drukking gebracht wat ik hier vroeger al eens heb ge zegd: dat men, door overal over de crisis te spreken, crisis gaat suggereeren. Waar de heer Visser zich veel beweegt in de maatschappij, bemerkt hij, zooals hij heeft gezegd, nog niet zoo veel van de crisis: een groot deel van de burgerij leeft nog in overvloed, maar de arbei ders leggen het eerst het loodje, die moeten het eerst naar beneden. Maar de heer Visser heeft gezegd, dat men moet afblijven van de loonen. Zoo gevoelen wij het ook. Wat ik niet met den heer Visser eens ben is, dat de Leeszaal een gedeelte van het subsidie wel kan missen, omdat tal van boeken daar gewoon als ontspannings lectuur worden gelezen. Ik sta in dezen geheel aan de zijde van den heer Peletier, die meent, dat juist in dezen tijd van werkloosheid de Leeszaal zooveel mogelijk moet worden bezocht en dat daar veel valt te leeren. Ik ben dus beslist voor het handhaven van het subsidie. Mevrouw Van Dijk heeft naar voren gebracht, dat zij en de andere Vrijheidsbonders voor het opruimen van krotwoningen zijn. Dat heeft mij buitengewoon veel genoegen gedaan, maar ik wil er mevrouw Van Dijk toch op wijzen, dat, toen het in 1927 met de gemeente- financiën niet zoo buitengewoon gunstig leek en toen in den aanbiedingsbrief van Burgemeester en Wet houders stond, dat er wel op enkele dingen moest wor den bezuinigd, maar dat het college toch wilde overgaan tot krotopruiming en ik mijn instemming daarmee be tuigde en ook zei, dat ik dit uitstekend vond, ook al zou het eenige verhooging van belasting meebrengen, mij toen van de zijdé van den Vrijheidsbond is toegevoegd: zie je wel, als het maar gaat om bijzondere dingen, dan zijn de Sociaal-Democraten desnoods nog wel bereid om de belasting te verhoogen. Dus toen wij zeiden, dat wij desnoods voor de krotopruiming wel iets meer be lasting wilden heffen, is ons dat van de zijde van den Vrijheidsbond kwalijk genomen; zij willen daar alleen in meegaan, als het niets extra's kost, maar toen wilden zij er niet in meegaan. Ik kom nu even tot den heer Peletier hij is er op het oogenblik nog niet die heeft gesproken over de winst van de Gasfabriek. Wij zullen het voorstel van den heer Peletier niet steunen. Als blijken mocht dat de toestand zich zoo ontwikkelt, dat wij later het over schot kunnen storten in het uitbreidingsfonds, dan zul len wij daaraan meewerken, maar wij hebben daar nog wel even tijd voor, wij kunnen daarover later wel be slissen. Als mocht blijken, dat dit geld noodig is voor sociale doeleinden, willen wij het ook daarvoor ter be schikking houden; wij zullen wel zien wat er mee ge beuren moet. Dan heeft de heer Peletier gezegd dat de loonen be slist zullen moeten worden verlaagd en hij heeft ge meend dat de medewerking daartoe zal moeten komen van de zijde der werknemers.De heer Peletier is er nu niet, maar ik kan wel zeggen, dat er van de zijde van de werknemers niet aan wordt gedacht om te beginnen met de loonen te verlagen. Want, zoo heeft de heer Peletier gezegd, loonsver laging schept meer werkgelegenheid en daardoor krij gen wij meer export. Maar dat is slechts schijn, want als er meer export komt in een zeker land, trekken de andere landen hunne tariefmuren weer hooger op en dan moeten de arbeiders weer een lager loon hebben. Zoo zal het doorgaan; de arbeiders krijgen dan steeds lager loon en zij kunnen ten slotte op een houtje bijten. Zoo moeten wij die zaak zien. Zoodra er veel export plaats vindt, zien wij, dat het land, waarheen die goe deren worden gezonden, onmiddellijk maatregelen treft om dat tegen te gaan; de toestand zal dus aan het eind gelijk blijven, alleen zal het gevolg dan zijn, dat de ar beider veel minder loon ontvangt; hij krijgt in de eerste j plaats de klappen. Een enkel woord nog aan den heer Oosterhoff, die heeft uitgeroepen, dat hij verheugd is, dat zij in de vol gende periode niet zitten in het college van Burge meester en Wethouders. Mijnheer Oosterhoff, het is wel een eigenaardig verschijnsel, dat de menschen, die hier vroeger altijd de lakens uitdeelden en die het ons de laatste 4 jaren nog kwalijk namen, dat zij niet in het college zaten, nu niet den moed meer hebben om in het college zitting te nemen. Dat is wel een groote terug gang. In de vergadering van 22 Juni, die door den Vrij heidsbond is gehouden, is er nog alles op gezet om meer stemmen te krijgen op den Vrijheidsbond en heeft de heer Vromen nog gezegd: ik hoop niet, dat wij den vol genden keer weer door een rood-rose college bestuurd zullen worden. Toen men daar bijeen was, was men dus nog wel genegen om het bestuur mee in handen te nemen, maar nu heeft men den moed niet meer om dat te doen. Veel courage toont dat niet. Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi: Mijnheer de Voorzitter, ik zou nog even iets willen zeggen naar aanleiding van wat de heer Visser heeft gezegd. Ik bedank hem voor het compliment, dat hij mij heeft ge geven omtrent mijn huisvrouw-zijn, maar ik zou toch willen opmerken, dat de heer Visser mij niet heelemaal goed heeft verstaan. Ik zou zeker de laatste zijn om te zeggen dat „Famke" geen goede huisvrouw isik heb alleen gezegd, dat zij geen gewone huisvrouw is en ik heb dat gezegd, omdat zij zich altijd een gewone huis vrouw noemt. Dat kan men toch zeker van zoo iemand niet zeggen. Zij is géén gewone huisvrouw, maar dat zij wél een goede huisvrouw is, daarvan ben ik overtuigd, dat zal zij zeker wel zijn. Dan wil ik er nog even op attenteeren, dat de heer Visser spreekt van dubbele inkomens, die worden ver kregen in een gezin, doordat man en vrouw samen verdienen. Ik heb nooit gehoord, dat een dubbel inkomen een reden kan zijn om iemand een betrekking te ont nemen. Wat zijn er niet een menschen met openbare betrekkingen, die hetzij fortuin hebben, of er nog een betrekking bij hebben, wat zijn er niet een ambtenaren uit Indië, die terugkomen met pensioen en die hier dadelijk weer in een betrekking komen. Wij hebben het hier wel eens gehad over cumulatie van betrek kingen of van betrekkingen met pensioen en men mag dat zeer afkeuren, maar men ontneemt daarom aan die menschen toch niet hun betrekking en men doet dat zeker niet bij een persoon, die reeds een inkomen heeft uit fortuin en die daardoor toch ook een dubbel in komen heeft. De heer Visser heeft gezegd dat ik, toen ik in de Bewaarschoolcommissie hoorde, dat een van de onder wijzeressen, die ging trouwen, in haar betrekking zou blijven, heb gezegd: dat spijt mij. Ja, dat spijt mij nóg, het spijt mij altijd, als ik hoor dat een getrouwde vrouw een werkkring buitenshuis heeft. Ik vind dat jammer Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. 283 Voortzetting der vergadering op Woensdag 16 December 1931. en als zoo iemand zelf bij mij komt met haar plan, doe ik wat ik kan, om haar te bewegen om alleen de plichten van huisvrouw en misschien in de toekomst van huismoeder op zich te nemen en er geen werk bij te doen. Maar het is heel iets anders dat men dit jammer vindt en dat heb ik ook gister beweerd dan dat men het de vrouw verbiedt. Men mag het jammer vinden, maar de Overheid mag het de vrouw niet verbieden; dat heb ik gister gezegd en dat heb ik ook verleden jaar gezegd. Er is geen enkele vrouw, die louter voor haar pleizier die taak op zich neemt, want dat is geen gemakkelijke taak; zij ontzegt zich heel wat en moet zich heel wat opofferingen getroosten om buiten haar gezin nog een werkkring op zich te nemen, waar zij zich geheel aan geeft. Dat is niet gemakkelijk. Als ik hoor, dat iemand die taak op zich neemt, dan ik verklaar dat hier in het openbaar, net zoo goed als in de commissie spijt mij dat, maar ik kan die omstandigheden niet beoordeelen, ik ben buitenstaander en dat is de Overheid ook en daarom mogen wij de vrouw het werken niet verbieden. Den Burgemeester en den wethouder van Openbare Werken bedank ik voor datgene, wat zij omtrent een vrouw bij de Politie en een woninginspectrice hebben toegezegd. Een voorstel, om niet alle schilderwerk in eigen be heer uit te voeren zal ik niet doen, waar de wethouder de toezegging heeft gedaan, dat hij een royale en eerlijke proef met de schilders wenscht te nemen. De heer Muller: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb in eerste instantie de werkloosheid en de gevolgen daar van besproken en ik geloof dat ik goed doe, met het oog op den tijd, om mij aan dat eene punt te houden. Ik heb in eerste instantie gezegd dat ik het zou be treuren in de eerste plaats, indien de werkloozen niet voldoende werden gesteund, maar daarnaast, als dit zou gebeuren via het Crisiscomité. Wij waren tot nog toe sterke tegenstanders van crisisbemoeiïngen op dit gebied, wij waren daar tegen, omdat wij meenden, dat men daar, waar de menschen een bepaald recht op steun konden laten gelden, hun dit met alle mogelijke middelen zou willen ontnemen. Mijnheer de Voorzitter, als wij op het oogenblik vragen wat de steun voor de afdeeling B in den loop der tijden zal wezen en hoe die aanstonds door het Crisiscomité zal worden geregeld, dan kunnen wij op het oogenblik gerust vaststellen dat, nu bekend is ge worden dat er onzerzijds kritiek is uitgeoefend ik bedoel in het geheele land dit tot gevolg heeft gehad, dat er voor de georganiseerde werkloozen althans op het oogenblik een regeling is getroffen, zooals wij die wenschen, een regeling, waarbij uit overheidsgeld zal worden gesteund. Die 750.000. die door de Re geering is ter beschikking gesteld plus het geld, dat uit de gemeentelijke overheidskassen beschikbaar zal moe ten worden gesteld, zal dienen als steun voor de geor- niseerde werkloozen. Daar hebben wij op het oogenblik niets op tegen; ik zie dat op het oogenblik als een ver betering van den bestaanden toestand. Waarom? Omdat wij nu dit zullen krijgen, dat in verschillende gemeenten, die onder deze crisisregeling vallen, door een bepaalde commissie extra steun zal worden ver strekt en dat acht ik beter dan de wijze, waarop dat eventueel op het oogenblik gebeurt. Dat is dus een verbetering. Maar ik betreur het toch ten sterkste, dat wij, door eenerzijds dit te aanvaarden, moeten gedoogen dat de ongeorganiseerde werkloozen, die toch per slot van rekening ook menschen zijn met vrouwen en kinderen ook al acht ik hen dan niet zoo hoog als de geor- ganiseerden, het zijn toch ook menschen met vrouwen en kinderen aanstonds van de liefdadigheid zullen moeten leven. Er zal op de burgerij een beroep worden gedaan om die menschen in het leven te houden. Men schudt hier nu van „neen", maar dat zal wèl gebeuren; er is hier gister ter dege tot uiting gekomen, dat het Crisiscomité voor de georganiseerden over een bepaalde som van het Rijk kon beschikken en dat dit geld moest worden aangevuld met geld uit de gemeentekas, maar daarnaast is vastgesteld, dat voor de ongeorganiseerde werkloozen een beroep zal moeten worden gedaan, lan delijk en plaatselijk, op de burgerij. Dat betreur ik wèl en ik betreur dat hierom, omdat het hier gaat over de slachtoffers van het stelsel, waar onder wij leven. En waar dat de slachtoffers zijn van het tegenwoordige maatschappelijke stelsel, rust op de Regeering, als vertegenwoordiger van dat stelsel, de plicht, om die slachtoffers te steunen. De Regeering heeft nu bakzeil gehaald ten opzichte van de georga niseerden, want zij was óók van plan hetzelfde ten opzichte van de georganiseerden te doen en ik stel vast, dat de critiek van de moderne beweging heeft gemaakt, dat op het oogenblik de steun aan de georganiseerden is geregeld, zooals die thans is geworden. (Ontken ningen.) Bewijs aanstonds maar dat het anders is De heer Westra (wethouder): Neen, bewijs U, dat het zóó is De heer Muller: Ik constateer toch feiten, ik consta teer hier, dat op het oogenblik de regeling, die voor de georganiseerden is getroffen, goed is De heer Wiersma: Dan moet U bewijzen, dat er eerst niet aan gedacht werd, maar dat dit anders is gewor den, nadat Kupers voor U in het Comité is gaan zitten De heer Muller: Ik heb maar even tijd meer, dus zal ik daar niet verder op ingaan. Ik heb op het oogenblik ons standpunt uiteengezet en meer daarvan te zeggen, zal nu niet kunnen. Wij moeten ons bij den toestand neerleggen, maar ik betreur het ten sterkste ik her haal dat dat niet ook aan andere groepen werkloozen op deze wijze een extra bijsteun zal worden gegeven. Ik zou alleen dit nog willen zeggen dat, waar wij het op het oogenblik in de hand hebben om als gemeente ook een aparte commissie voor die menschen in het leven te roepen, wij er die commissie op kunnen wijzen, dat het onze ernstige wil is om ook deze menschen te helpen. Ik moet het hier nog even betreuren dat mijn collega Stobbe gister of eergister gezegd heeft dat, wanneer wij het hier opnemen voor de arbeidersklasse, wij dit dan doen met een bijbedoeling. De heer Stobbe kan zich blijkbaar nog niet zoover opwerken, dat hij zich kan voorstellen, dat de strijd voor de arbeidersklasse, die door óns is gevoerd, gebeurd is in het belang van de arbeidersklasse en dat dit zonder bijbedoelingen is ge daan De heer Stobbe: Dat heb ik ook niet gezegd De heer Muller: U hebt gezegd, dat wij worden op gestuwd door linksche elementen De heer Stobbe: Twente! De heer Muller: maar die hebben wij niet noo dig. Die hebben wij de laatste 40 jaren niet noodig gehad en die hebben wij ook nu nog niet noodig. Wij weten onzen eigen weg wel te kiezen; wij weten wel op welke wijze wij de zaak moeten dienen voor de arbei dersklasse. De heer Hofstra: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb mij gister aangesloten bij mijn partijgenooten, wat betreft de algemeene beschouwingen, die hier in zake de poli tieke sfeer zijn gehouden. Ik heb mij zelf bepaald tot het Electriciteitbedrijf en heb beschouwingen gehouden

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1931 | | pagina 48