284 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931.
Voortzetting der vergadering op Woensdag 16 December 1931.
over de electriciteitsprijzen en heb voldoende op den
voorgrond gesteld daarbij, dat in zake de verschillende
tarieven het enkel tarief in het bijzonder belast was met
een bedrag van 25 cent per K.W.U.
Nu is het gister geweest, dat het college daarop bij
monde van den heer Westra heeft geantwoord en nu
spijt het mij geweldig, dat de heer Westra ten opzichte
van de verschillende cijfers en gegevens, die ik gegeven
heb, met geen enkel woord en geen enkele berekening
en argument die feiten heeft weerlegd. Eensdeels spijt
mij dat, want het gevolg is, als men den heer Westra
verder beluistert, dat alle opmerkingen, die ik heb
gemaakt, tot resultaat hebben, dat zij van nul en geener
waarde zijn; wij moeten de zaken laten zooals die zijn.
Ik wil dan ook deze opmerking maken. Waar ik in
den loop der jaren den heer Westra heb gezien als
een pleitbezorger van de burgerij, waar hij zich ook
in den loop der jaren, dat ik kennis met hem maakte
gedurende mijn Raadslidmaatschap, met volle energie
heeft geworpen op de verlaging van den gasprijs, daar
betreur ik het, dat de heer Westra gister heeft getoond,
dat hij er niet voor voelt om den prijs van het enkel
tarief te verlagen
De heer Westra (wethouder): Dat heb ik niet
gezegd
De heer Hofstra: Dat hebt U niet gezegd, maar ik
ben zoo vrij die conclusie te maken. Als U vroeger van
gasprijsverlaging met 1 cent zoo'n ijverig voorstander
was en hier nu de prijs van de electriciteit voor enkel
tarief met 10 cent kan worden verlaagd, had ik van
U een ridderlijke erkenning verwacht, dat daartoe in
het vervolg stappen zullen worden gedaan en ik hoop
nog, dat U dit ridderlijk zult erkennen.
Iets anders is het, als de wethouder van Financiën
in dien zin heeft geantwoord, dat hij heeft gezegd
dat de stroomprijs aan den hoogen kant is. Dat hebben
wij hier meerdere jaren van hem mogen beluisteren.
Maar wat hij daarna zegt is, dat ook uit de begroo
ting blijkt, dat er een te groote bedrijfswinst is.
Ik heb nu al verschillende jaren mij tot taak gesteld,
hier met berekeningen te komen en ik zou nu niet een
andere conclusie kunnen maken en blijf dus op dat
standpunt staan dan dat het bedrag voor het enkel
tarief met minstens 5 cent kan worden verlaagd.
Een andere vraag is en ik kom hiermee tot de
vraag van den heer Dijkstra welk gevolg zal
iedere cent verlaging per K.W.U. hebben voor de
gemeentekas, althans voor de kas van het Electriciteit-
bedrijf, waar wij hier in de eerste plaats over spreken.
Dat is een klein rekensommetje. Wij hebben een
afname over het enkel tarief van 1.600.000 K.W.U. en
het is dus een klein rekensommetje dat elke cent ver
laging van dit tarief 16.000.zal kosten. Dat zou
dus, als eventueel een voorstel, om het enkel tarief met
5 cent te verlagen, werd aangenomen, 80.000.
worden.
Nu zou men kunnen zeggendat zou een zaak
wezen, waardoor de begrooting werd ontwricht. Zeer
zeker, maar ik mag er in dit verband toch aan her
inneren, wat het vorig jaar is geschied. Ten vorigen
jare heb ik Burgemeester en Wethouders naar aan
leiding van de beschouwingen, die ik had gehouden
over den stroomprijs, deze vraag gesteld en nu ga
ik voorlezen, wat op bladz. 322 van de Handelingen
staat omtrent de vergadering van Woensdag 24 De
cember 1930
„Mijn verzoek is dan dit, dat Burgemeester en Wethouders deze
beschouwing tot zich nemen, om voor 1 Juli 1931 met praeadvies
bij den Raad te komen in zake verlaging van den stroomprijs
voor enkel tarief."
Waarna de wethouder, de heer Westra, in zijn ant
woord dit opmerkte
„De winst van het Electriciteitbedrijf laat zeer zeker toe, als
ook de financiën van de gemeente het toelaten, om van tariefs
verlaging te spreken en derhalve hebben Burgemeester en Wet
houders geen bezwaar om deze opmerkingen tot zich te nemen
ten einde t. z .t. er advies over uit te brengen."
Nu blijkt wel, mijnheer de Voorzitter, waar ik toen
reeds alle pogingen heb aangewend om Burgemeester
en Wethouders een inzicht te geven in den te hoogen
stroomprijs en Burgemeester en Wethouders misschien
niet hebben kunnen voldoen aan mijn verzoek, dat, nu
de zaak zoo staat en Burgemeester en Wethouders de
begrooting hebben samengesteld, terwijl zij wisten uit
de Handelingen, dat er mogelijk iets zou kunnen ge
beuren, alléén Burgemeester en Wethouders de ver
antwoording op zich hebben genomen, wat er ook
gebeuren moge ten opzichte van den prijs voor elec
triciteit. Wat er dus ook gebeurt, Burgemeester en
Wethouders hebben de verantwoording op zich ge
nomen, ik zie het niet anders.
Maar ik durf wel zeggen, dat wij ook verantwoording
genoeg gevoelen inzake de economische verhoudingen
en ten opzichte van wat er op het oogenblik gebeurt:
ik voel mij ook verantwoordelijk voor de loopende be
grooting en voor de begrooting, die is ingediend
en daarom, hoewel ik er Burgemeester en Wet
houders nog een grief van maak, dat zij de
kwestie van den te hoogen stroomprijs niet vol
doende onder de oogen hebben gezien, wil ik toch
ook niet trachten de begrooting zoodanig in schomme
ling te brengen, dat men daardoor in moeilijkheden
komt. Maar toch zou ik Burgemeester en Wethouders
nog eens ernstig in overweging willen geven om dit
jaar te overdenken om den stroomprijs te verlagen.
Men kan nu wel zeggen: dat is wéér een verschuiving
en dat is ook zoo.
Ik zou nu nog naar aanleiding van het boekje, dat
is uitgegeven op verzoek van de Kamer van Koop
handel te Delft en waarin een overzicht is gegeven van
de verschillende tarieven van electriciteitsbedrijven
de wethouder schijnt ook goed georiënteerd te zijn -
het volgende willen opmerken. In Almelo betaalt men
sinds 1 Januari 1931 bij enkel tarief 18 ct. per K.W.U.,
in Deventer, waar men drie tarieven heeft, gemiddeld
20 cent, in Haarlem 22 cent, in Nijmegen was het 25
cent en is het nu 20 cent, in Zwolle 19 cent, in Leiden,
waar het tarief nog niet is verlaagd, 20 cent, maar het
ligt in de bedoeling dien prijs nog te verlagen, in
Maastricht 20 cent en Leeuwarden staat boven aan.
Er is maar één gemeente, die nog hooger tarief heeft
dan de 25 cent van Leeuwarden en ik vind dus dat
ik in goed gezelschap ben, als ik zeg, dat de prijzen
naar omlaag moeten
De heer Westra (wethouder): Dat heb ik toch ook
beweerd
De heer Hofstra: Prachtig Ik zou verder nog een
opmerking willen maken, als ik tijd heb
De Voorzitter: Nog één minuut.
De heer Hofstra: Als mij dan nog een minuut mocht
ontbreken, wilt U mij die nog wel geven.
Ik heb een eigenaardig staaltje. Er is gisteren gezegd:
geef bewijzen. Men beroept er zich wel eens op, dat
juist het speciale tarief winst oplevert, maar ik zeg: men
geeft daarbij den stroom, als men het over alle K.W.li-
berekent, voor nog geen 5 cent per K.W.U.
Ik heb een greep gedaan uit de verschillende con
tracten, die ik onder de oogen heb gehad en ik neem
een contract van 20.000 K.W.U. per jaar, waarvoor
wordt betaald 1600.—. Alle stroom wordt daarbij
dus door elkaar afgenomen voor 8 cent per K.W.U
Nu doet zich daar deze eigenaardigheid bij voor, dat
bet verbruik bij dit bedrijf wel is omgeslagen over
zooveel uren per week en zooveel uren per dag en dat
men tijdens de hoogste belasting, dus tijdens de sper-
uren niet hooger mag gaan dan tot 11 K.W.. maar
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. 285
Voortzetting der vergadering op Woensdag 16 December 1931.
die bedrijven gaan gewoon hun gang, dus ook tijdens
desperuren. Nu is het eigenaardige, dat men de hoogste
belasting brengt op 11 K. W., dat is nog hooger dan het
bedrijf mag afnemen. Men voelt wel, dat dit een eigen
aardige berekening geeft, waarbij men absoluut geen
rekening houdt met de speruren. Want wanneer men
daar al mee rekent, krijgt men dit, dat in rekening
wordt gebracht per K.W.U. 70 cent per jaar en sla
ik dit over het geheele jaar om, dan wordt dat 1 cent
per K.W.U.
Deze eigenaardige berekening heeft voor de sociale
structuur weer een ander gevolg, n.l. dat het voorkomt
dat tijdens de speruren de arbeiders in een bedrijf
worden ontslagen. Dat is wel een eigenaardig gevolg
en nu is het niet mijn bedoeling, dat ik wijziging in
die contracten zou willen brengen, maar ik geef dit
maar in verband met de opmerking, die hier gemaakt
wordt, dat door die contracten met de bedrijven ook
winst gemaakt wordt. Dat is absoluut niet het geval,
het is het enkel tarief, waaronder een deel der burgerij
zucht, door een te hooge winst, die daarop wordt ge
maakt.
De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter Ik ge
loof, dat ik al bijzonder gehandicapt ben door het besluit
van de 10 minuten, want ik ben een gedeelte van den
nacht bezig geweest, om nog een en ander op papier
uit te zetten en nog verschillende tarieven te geven
zooals andere gemeenten die toepassen in zake het
bekende meeningsverschil tusschen den heer Ritmeester
en mijn persoon. Ik zou aan de voorlezing van die
redevoering ongeveer 50 minuten noodig hebben
gehad. Ik ben echter bereid, gezien de strooming die
in den Raad heerscht ten opzichte van mijn motie,
deze motie in te trekken. Ik doe dit te eerder, omdat ik
meen, dat de wethouder er toe bereid zal zijn, het
volgende jaar ernstig te overwegen wat ten opzichte
van het belastingstelsel valt te doen. Ik ben gaarne
bereid om met den wethouder van Financiën overleg
te plegen ten opzichte van andere tarieven, die ik in
de nachtelijke uren heb nagegaan. Ik zie den heer Van
Kollem bevestigend knikken: uitstekend, dat bewijst
wel, dat men gevoelt, dat het die richting uit zal moeten
gaan
De heer Van Kollem: Neen mijnheer, wij vinden het
uitstekend, dat de wethouder dat onderzoekt.
De heer Wiersma: Ik veronderstel toch, dat de heer
Van Kollem het roerend eens zal zijn met den heer
I Van den Tempel, die bij de behandeling in de Tweede
Kamer zelfs nog een progressieve regeling wenschte
bij een heffing van 80 tot 120 opcenten
De heer Van Kollem: De heer Van den Tempel heeft
niet over Leeuwarden gesproken.
De heer Wiersma: Ik zou kunnen aantoonen, als ik
daartoe de gelegenheid kreeg, dat het in andere ge
meenten er ook nog wel wat anders uitziet. Mijnheer
de Voorzitter, naar aanleiding van deze interrupties
krijg ik zeker nog wel apart een paar minuten voor
andere punten, die mij bijzonder interesseeren.
De heer Muller is begonnen met een betoog over het
Crisiscomité: het z.g. prinses-Juliana-comité en hij heeft
gezegd, dat dank zij hun invloed voor de organisaties
een dergelijke regeling is tot stand gekomen. Ik be
twijfel dat ten zeerste. Hij zou dat moeten bewijzen en
dat kan, als hij kan aantoonen, dat door het zitting
nemen van die zijde in het Crisiscomité een andere
regeling is gekomen, dan tot dat oogenblik had bestaan.
Dat is niet het geval; de regeling is in onderling overleg
tot stand gekomen. Er zitten ook andere personen in
bet Crisiscomité als de drie vertegenwoordigers van
die zijde in dat comité.
Mijnheer de Voorzitter, ik zou ook graag eenige
dingen zeggen naar aanleiding van hetgeen de heer
Koopal heeft gezegd en ik wil dan ook nog graag
even de degen met hem kruisen. Hij begon te wijzen
op de verschillen in de Anti-Revolutionnaire gelederen
en hij haalde als voorbeeld aan de oprichting van een
kiesvereeniging van arbeiders in een zeer klein plaatsje.
Ik weet dat, zeker, en ik weet, dat er in den boezem
van ons wel verschillen leven over de practische toe
passing van de beginselen. Maar ik zou willen zeggen:
mijnheer Koopal, werpt U zich niet op als de beschul
diger, want dan wijs ik in dit geval op de moeilijkheden,
die de S. D. A. P. heeft in het partijbestuur met den
heer Schmidt en degenen, die hem volgen.
De heer Koopal heeft er op gewezen, dat dit college
zulke democratische maatregelen tot stand brengt.
Mijnheer de Voorzitter, ik wil dat niet nader onder
zoeken, maar ik wil er toch dit op zeggen, dat ik ge
wezen heb op den m. i. tragen gang van de winkel
sluiting. Dat ik gewezen heb op het verkeerde stand
punt, door het college van den aanvang af ingenomen
ten opzichte van de radiodistributie; dan zit er naar mijn
meening noch in de Gemeentefondsbelasting noch in de
personeele belasting een voldoende progressie; dan heb
ik gewezen op de eigenaardige opvatting ten opzichte
van het Georganiseerd Overleg, waarmede ik bedoel,
dat bij het Georganiseerd Overleg niet halsstarrig vast
moet worden gehouden alleen aan een regeling van de
arbeidsvoorwaarden. Het schijnt, dat de heer De Boer
zich vasthoudt aan art. 1, wat voorschrijft, dat het
Georganiseerd Overleg alleen zal hebben te beslissen
over de arbeidsvoorwaarden en meent, dat het perso
neel niets met de leiding van het bedrijf heeft uit te
staan.
Het verheugt mij, dat uit wat de heer Koopal heeft
gezegd, blijkt, dat wij als Anti-Revolutionnairen er nog
al genadig zijn afgekomen, n.l. dat hij punten in ons
program ontmoet heeft, die een zekere aantrekkelijk
heid voor hem hadden en, zoo zeide hij, ik zie in dat
program van de Anti-Revolutionnairen toch ook meer
dere volksbelangen. Dat verheugt mij van den heer
Koopal, maar ik zou zeggen, dat het van ouds bekend
is, dat wij waren een volkspartij en wij stellen er prijs
op, dat heden ten dage nog te zijn. Toen de heer Koopal
echter zei, dat nu het oogenblik gekomen was om kleur
te bekennen, dacht ik: nu gaat het toch komen, nu gaat
men van die zijde ingrijpende voorstellen aankondigen,
waardoor men ons ten opzichte van ons mooie program
j op de proef wil stellen. En dat heeft hij ook gedaan,
mijnheer de Voorzitter, o. a. met een verwijzing naar
ons, heeft hij genoemd de medezeggenschap. Mijnheer
de Voorzitter, ik zal daarover zeer kort zijn, maar ik
geef den heer Koopal in overweging eens op te slaan
het Sociaal-Democratische vakbladhet Grafische
Weekblad; hij kent het wel, 't blad van de Sociaal-
Democratische Typografen-organisatie; ik heb er een
l uittreksel van en ik zal daarvan de sobere, maar som
bere, conclusie voorlezen van de redactie van het Gra
fisch Weekblad. Zij luidt
Zooals de medezeggenschap nu wordt toegepast
is zij veroordeeld vroeg ten grave te gaan, omdat in
het tijdsverloop, dat achter ons ligt, tot aan de tot
standkoming van het instituut van overleg, voldoende
is gebleken, dat de leiding van de naamlooze ven
nootschap" dat is speciaal bestemd voor de ver
slaggever van het Friesch Volksblad ,,De Ar
beiderspers" de medezeggenschap niet wenscht."
Mijnheer de Voorzitter, dat is het oordeel van de Soci
aal-Democratische typografen omtrent de medezeggen
schap bij de N. V. ,,De Arbeiderspers". Het is tragisch
gezegd door die redactie en het maakt den indruk of
men wil zeggen, dat ook deze eisch spoedig zal worden
neergelegd in het groote graf, waarin de socialistische
utopieën moeten worden bijgezet.
Nu nog iets over de insinuatie, die ik zou hebben
gericht aan het adres van de georganiseerde arbeiders.