290 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. Voortzetting der vergadering op Woensdag 16 December 1931. lating, die ik in het Sectieverslag heb gezien en die ik met genoegen zal onthouden, wanneer dat zoo noodig te pas komt De heer WiersmaDat is geen wonder in onzen kring De heer Koopal: Ik weet niet, of Uwe geheele rich ting die meening deelt. De heer Wiersma: U hebt ook onderverdeelingen De heer Terpstra: De vrienden van Schmidt. De Voorzitter: Mijnheer Wiersma, mag ik U ver zoeken niet te interrumpeeren; U wordt ook niet graag geïnterrumpeerd en U interrumpeert steeds; wat U niet wilt, dat U geschiedt, doe dat ook een ander niet. De heer Koopal: Er is gesproken over het niet heb ben van een winkelsluiting, van een nieuw ontwerp maar wij hebben al een winkelsluiting, die wij kennen en het ging er dus alleen om, de nieuwe verordening toe te passen in het oude reglement. Verder heeft de heer Wiersma gesproken over de radio. Och, mijnheer Wiersma, bent U zoo naïef, dat U niet weet, wat in twee of drie jaar in de radiowereld veranderen kan. Natuurlijk, de concessie in zake het spannen van de draden door de gemeente gegeven, is uitgevoerd geworden, doch niemand dacht er aan wij niet en U niet dat op het oogenblik gedacht zou worden over een radiodistributie van gemeentewege. Dat heeft zoo n snelle vlucht genomen, dat men kan zeggen: elke dag brengt verandering. U hebt voorts gesproken over de kwestie van het Georganiseerd Overleg en heeft een verwijt gemaakt tot den wethouder van Onderwijs, die mans genoeg is, om zijn eigen pad schoon te vegen, maar ik ben lid geweest van het Georganiseerd Overleg en ik heb in die commissie aan dat heilzame werk meegedaan. Die commissie is m. i. goed van strekking en van opvatting. Als het Overleg goed functionneert zijn er geen klachten en er behoeven geen klachten te zijn. Want wat betreft het hier Een afvloeiing zou men kunnen zeggen; dat is het niet, het is een verplaatsing van ambtenaren in gemeentedienst naar aanleiding van een overcompleet, dat is ontstaan aan de afdeeling Financiën of de afdeeling controle der belastingen. Als nu door Burgemeester en Wethouders wordt voor gesteld, om de menschen in een anderen dienst in te schuiven, dan is er m. i. geen reden, om het Georgani seerd Overleg daarin te hooren. Als het was een af- vloeïng van ambtenaren, van personeel, en hun belangen kwamen in het gedrang, dan zou ik den heer Wiersma gelijk geven, want inderdaad dat zou een kwestie kunnen zijn voor het Georganiseerd Overleg. Nu de kwestie dat door den heer Wiersma is gezegd, dat zijn partij een volkspartij is, naar aanleiding van de bijzondere dingen, die zijn groep voor Leeuwarden alleen heeft gepubliceerd. Ja. mijnheer de Voorzitter, dat weet ik en ik vertrouw, dat dit inderdaad zoo is en dat zijn groep ook is een volkspartij, maar dan heeft hij niet gelezen het verkiezingsorgaan van de C. D. U. en wat die zegt juist aan het adres van de Anti- Revolutionnairen ,,Het gaat bij ons niet om stemmenjacht en partij succes ,doch alleen om Christus te volgen ook op maatschappelijk terrein. En daarom zullen wij telkens weer getuigen tegen de liberaal-economische politiek der huidige christelijke partijen. En daarom ver wondert het ons niet, dat de A.-R. pers ons op allerlei wijze tracht verdacht te maken. Zij kan het niet hebben dat wij haar telkens komen lastig vallen met de uitspraken van haar eigen voormannen uit den tijd, voordat de heer Colijn de A.-R. partij tot werktuig van een liberaal-economische politiek ver laagde." Daarmede, mijnheer Wiersma, geloof ik, dat ik vol doende heb aangetoond, dat inderdaad Uw partij wel kan zijn een z.g. volkspartij maar dat de belangen van de onderliggenden in Uwe richting niet voldoende door de heeren volgens hun eigen partijgenooten worden behartigd. Mijnheer de Voorzitter, dan is er nog gezegd, dat er geen medezeggenschap zou zijn bij het besturen van de N. V. de Arbeiderspers. Wij zijn voorstander van medezeggenschap in al haar vormen, maar de typo grafenbond krijgt zijn volle pond en wij geven U toe, dat, wanneer dat niet het geval mocht zijn, er van onze zijde, die belang hebben bij de Arbeiderspers, dat ook hun blad is, voor zal worden gezorgd, dat door de directie en de commissarissen van de Arbeiders pers die zaak volkomen in orde wordt gemaakt. Mijnheer de Voorzitter, meer heb ik in dit opzicht niet te zeggen; ik dank U De heer Stobbe: Mijnheer de Voorzitter 1 Ik wil nog enkele opmerkingen maken, want er zijn enkele dingen, waarbij ik wil stilstaan en wel allereerst aan het adres van den heer Dijkstra, die geprobeerd heeft, de Chris- telijk-Historische partij voor te stellen als een partij, die voor den minderen man en de arbeiders niet voelt. De loop der geschiedenis heeft wel bewezen, dat de heer Dijkstra er met zijn gedachtengang naast was, Wanneer de heer Dijkstra zich objectief wil stellen tegenover de situatie, zooals die inderdaad is, zal hij moeten erkennen, dat hij met die beschuldiging aan het verkeerde adres was. Als ik nu maar noem de Ziektewet, de Ongevallenwet, de Leerplichtwet en andere wetten, die sociale wetten zijn van groote be- tcekenis, dan zal hij moeilijk kunnen bewijzen, dat de Christelijk-Historischen zich schuldig gemaakt hebben aan tegenwerking van de totstandkoming van die wetten. Ik zal het hierbij laten, maar wil nog even vastknoopen aan hetgeen de heer Koopal heeft ge zegd, n.l. dat de C. D. U. zich opmaakt en zich stelt tegenover de andere christelijke partijen, zeggende, wij wenschen Christus te volgen op het maatschappelijk terrein. Het is een mooi woord, maar voor geen geld zou ik het overnemen, want het is niet te doen. Ik neem den wensch natuurlijk over, maar in den zin. zooals het hier bedoeld wordt, niet. Mijnheer de Voorzitter, toch wil ik wijzen op iets, dat logenstraft wat daar gezegd wordt. Als wij rond zien in onze maatschappij, zijn er bewijzen genoeg aan te voeren, dat wij inderdaad wenschen, wat de C. D. U. van zich zelf meent te moeten getuigen, ook vanaf deze plaats, omdat ik onderteekenaar ben van het voorstel van den heer Feitsma dat bedoelt ontslag te geven aan de gehuwde ambtenares of de ambtenares, die in het huwelijk treedt. Daarbij zijn enkele opmerkingen gemaakt, die niet nieuw meer zijn en de opmerkingen, die ik daar over zal maken, zullen ook niet nieuw worden, want de zaak is toch maar deze, dat alle argumenten, die er voor zijn ingebracht, zijn ontsproten aan wat eenmaal als eisch gesteld is gelijke rechten voor man en vrouw; rechts gelijkheid voor beiden, zoowel in sociaal als moreel op zicht. Al wie daar tegen was, werd geacht niet mee te gaan met zijn tijd. Maar, mijnheer de Voorzitter, laten wij de zaak toch principieel stellen; dan ontloopen wij elkaar ook niet en begrijpen wij elkaar het best. De heer Hooiring heeft mij aangeraden een studie te maken, als ik het niet gedaan had, van anderer begin selen en de heer Botke heeft gezegd: wie boter op zijn hoofd heeft, moet niet in de zon gaan staan. Ik zal trachten aan de hand van de opmerking van den wet houder van Onderwijs, dat wij de vrijheid van de ge huwde ambtenares, of als zij in het huwelijk treedt, moeten erkennen, op te merken, dat niemand anders Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. 291 Voortzetting der vergadering op Woensdag 16 December 1931. dan Bebel, een Sociaal-Democraat van wereldver maardheid zal ik maar zeggen dus U acht Bebel ook wel in staat, woorden te spreken, die wij als juist kun nen beschouwen in zijn werk ,,Die Frau und der Sozialismus Mevrouw Buisman—Blok WijbrandiDat was van De heer Stobbe: Mevrouw Buisman vraagt naar het jaar, maar ik constateer, dat wat Bebel gezegd heeft, laat het 25 jaar geleden zijn, op het oogenblik al volle realiteit is in Rusland. Bebel dan zegt in dat werk „Tot de wantoestanden in de hedendaagsche kapi talistische maatschappij, welke bestreden en afge schaft moeten worden, behooren het huwelijk, de monogamie, de opvoeding van de kinderen in het huisgezin. In de komende socialistische maatschappij zullen mannen en vrouwen in rechten gelijk zijn. Zonder onderscheid van het geslacht zal voor allen een ge lijke arbeidsplicht worden ingevoerd en na volbrach ten arbeid ook gelijke vrije ontspanning. In dezen heilstaat, welke met groot verlangen wordt verbeid, zal de vrouw vrij en onafhankelijk zijn. Het huwelijk, de eenige werkelijke lijfeigenschap, zal een privaat contract zijn. Het huisgezin moet worden beperkt en de opvoeding der kinderen spoedig na de geboorte aan de maatschappij worden toevertrouwd.' Dat is de vrijheid voor de vrouw, zegt Bebel, in den heilstaat, welke met groot verlangen wordt verbeid. Mij dunkt dus. mijnheer de Voorzitter, wanneer wij deze kwestie moeten bezien, wij ons moeten stellen op onze beginselen. Wij kennen ook op grond van onze begin selen een gelijkheid voor man en vrouw, maar dat is een gelijkheid voor de Goddelijke wet. Die erkennen wij alleen. Maar er is ook verscheidenheid, lichamelijk en geestelijk, bij man en vrouw. Zijn roeping is om te arbeiden, doch krachtens haar roeping is de taak der vrouw gelegen in het gezin. ,,En wie dan", zegt prof. Bavinck, ,,de vrouw be last met de dubbele taak van huisverzorging en be roep, maakt zich schuldig aan onmeedoogende uit buiting harer kracht. De schade voor man en kin deren, indien de vrouw beroepsarbeid verricht, is enorm groot. De man loopt er uit en zoekt elders zijn vertier, de kinderen worden verwaarloosd, loopen op straat en verwilderen meer en meer. Gemis aan moe derlijke verzorging is zelfs oorzaak, dat vele kinde ren gedoemd zijn tot een vroegtijdigen dood." Wat prof. Bavinck zegt, heb ik met eigen oogen dik wijls aanschouwd, toen ik een viertal jaren in Brabant en Limburg moest verkeeren, waar ik deze toestanden en erger heb aangetroffen in de textielindustrie. Wij bedoelen ook niet, iedere gehuwde ambtenares op straat te zetten; dat is de bedoeling niet. Als wij ons princi pieel stellen, dan verstaan wij elkaar het best. Wat ons scheidt zijn niet sociaal-economische overwegingen, doch alleen principieele. Te 1.02 uur nam. wordt de vergadering geschorst. Te 2.05 uur nam. wordt de vergadering heropend. Alsdan zijn aanwezig dezelfde leden als des morgens, behalve aanvankeilijk de heer Vromen. Mevrouw Van Dijk—Smit: Mijnheer de Voorzitter. Waar ik vandaag niet aan dit rederijkersconcours wil deelnemen, moet ik toch nog enkele woorden spreken; ik zal slechts met een paar zinnen antwoorden. Wanneer mijnheer Botke meent tegen beter weten in te moeten volhouden, dat de Vrijheidsbond niet wil meewerken tot afkeuring van krotwoningen, ja, zelfs durft te beweren dat wij, als het geld moet kosten, daar tegen zijn, dan moet mijnheer Botke dat maar doen. De Vrijheidsbond weet zelf wel beter en ik herhaal nog maals, de Vrijheidsbond zal ook in de toekomst mee werken tot verbetering van de volkshuisvesting. Maar geen harer leden zal de Woningwet misbruiken en bij gevolg zullen huizen, die volgens deze wet niet behoe ven te worden afgekeurd, niet door toedoen van de Vrijheidsbonders en dus ook niet met hulp van mij ver dwijnen. De heer De Vries (wethouder): Is hier dan de Wo ningwet misbruikt Mevrouw Van Dijk—Smit: Ja, bij de Keetbuurt, waar woningen stonden, die volgens de Woningwet niet be hoefden te worden afgekeurd. De heer Balk: Mijnheer de Voorzitter. In de eerste plaats een enkel woord ten aanzien van wat mevrouw Buisman heeft gezegd betreffende de gehuwde ambte nares, dat wij ik weet niet of het op mij slaat, ik geloof het niet, want ik ben in dit milieu nog maar een jong broekje van de gelegenheid gebruik maken, om nu bij deze malaise te komen met voorstellen, om de gehuwde ambtenares te ontslaan. Wat mij zelf betreft en ook mijn fractiegenooten is dit niet juist; wij zijn in beginsel daarvoor, omdat wij meenen. dat de vrouw hoort in het huisgezin. Dat wordt op het oogen blik zelfs zeer sterk gezegd in de laatste encycliek van den Paus, de „Quadragesimo Anno", welke encycliek meerdere nuttige zaken bevat, die de bestudeering waard zijn en waarin wordt gezegd, dat huismoeders vooral in haar woning of in de onmiddellijke omgeving haar bezigheden moeten verrichten, door zich geheel te geven aan de zorgen van het gezin. Wij meenen dat de huisvrouw is de Koningin van haar huis en van de huiskamer. Daarom strijden wij voor die ideale gedachte en zeggen wij, dat de vrouw behoort te blijven in haat- gezin en zoodoende zijn wij niet voor handhaving van de gehuwde ambtenares. Verder kan ik mij nog aansluiten bij iets, wat de heer Wiersma heeft gezegd en dat mij zeer treft: de sluiting van de bruggen op Zondag in den wintertijd. Uit eigen ondervinding weet ik, wat Zondagsarbeid beteekent en indien die niet noodzakelijk is, moet die m. i. niet ver richt worden. Als mijn gegevens goed zijn en ik meen wel dat ze juist zijn dan zijn de bruggen 's winters Zondags alleen 's morgens en 's avonds korten tijd open voor de scheepvaart, maar wordt daar van bijna absoluut geen gebruik gemaakt, zoodat de brugwachters daar zijn voor iets, wat formeel wel juist is. maar wat per slot van rekening absoluut onnoodig is. Ik zou daarom Burgemeester en Wethouders willen vragen ten spoedigste die maatregelen te treffen, dat de sluiting der bruggen in den winter op Zondag aan past bij de Provinciale regeling. De Voorzitter: Ik zou thans ook nog wel enkele woorden bij de replieken willen zeggen en ik hoop mij ook zelf de beperking van 10 minuten op te leggen, ofschoon het niet in het algemeen de bedoeling was, dat het college daar ook onder zou vallen. In de eerste plaats wil ik den heer Terpstra wel toe zeggen, dat ik de scherven van die klomp wel wil bij zetten in het museum; mogen deze dan het symbool zijn. dat elke redeneering, die niet op een juiste basis is ge fundeerd, de kans heeft in diggels te vallen als zij goed wordt aangepakt. De heer Terpstra is voor 99 bevredigd wat be treft de dancings, ik hoop, dat binnen eenigen tijd dan ook die 1 er nog wel bij zal komen. Ook de heer Van Kollem is nog eens op de dancings teruggekomen en ik begrijp thans dat hij speciaal den sluitingstijd op het oog had. Dat is altijd een zeer moei lijk punt. Er is hier gesproken over bona fide dancings.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1931 | | pagina 52