292 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931.
Voortzetting der vergadering op Woensdag 16 December 1931.
maar ik zou liever spreken van bona fide dancing
houders. Nu is het jammer, dat mij in de practijk is
gebleken, dat die laatsten er betrekkelijk zoo weinig
worden gevonden, ook onder degenen, die oogenschijn-
lijk als bona fide dancinghouders bekend staan. Er
zullen er onder die heeren ook wel zijn, die weten wat
ik bedoel. Ik ben niet véél in de gelegenheid om zooiets
te constateeren, maar als ik door toevallige omstandig
heden wel eens een enkelen keer in die gelegenheid ben
en er wordt dan door die „bona fidedancinghouders
niet meegewerkt zooals het moest, als b.v. een veree-
niging een zaal huurt en die „bona fide" dancinghouder
laat door de achterdeur nog personen in, die daar niet
hooren, dan houdt de bona fides op. Dat is al jaren
lang hier een strijd van mij geweest en daarom moet ook
wel eens de werkelijk bona fide dancinghouder worden
meegesleurd in den maalstroom en in den strijd, die
hier reeds jaren tegen die heeren is gevoerd. Die hee
ren zullen wel weten wie en wat ik bedoel en daarom
is het zoo moeilijk om onderscheid te maken.
De heer Oosterhoff zegt omtrent de begrooting
Burgemeester en Wethouders doe Uw best, om half
October daarmee klaar te zijn. Burgemeester en Wet
houders hebben al meer toegezegd, dat zij zullen trach
ten dat te doen en zij willen dat nog wel eens doen.
Het is niet louter frase van Burgemeester en Wethou
ders dat zij zelf zeggen, dat het college heeft getracht
om vroeger te zijn; als ik alle data zou voorlezen, wan
neer de begrooting naar den drukker is gegaan, wan
neer de eerste proef is ontvangen en wanneer de eerste
revisie, enz., dan zou U blijken, als U dat ziet, dat wij
dit jaar een kleine maand eerder waren dan verleden
jaar. Maar onderweg, bij de proef en de revisie, kwa
men wij weer ten achter en daardoor zijn we nu nog
niet zooveel eerder. Eén belangrijk feit moet men ook
niet vergeten, dat is de wethoudersverkiezing. Dat is
één van de feiten waardoor het weer later is geworden.
De begrooting was voor September klaar, maar het is
toch ook noodig, dat het nieuwe college er eerst wat
van afweet. Men kan wel zeggen, dat het oude college
de begrooting in den Raad moet brengen, maar ik ge
loof toch dat het juister is, al is dat dan in afwijking
van den wettelijken termijn, en dat men beter doet dat
het nieuwe college de begrooting in den Raad brengt,
omdat dit college die begrooting toch ook in den Raad
verdedigen moet.
Wij willen dus graag ons best doen, maar dan hoop
ik ook en ik spreek hier namens het geheele college
dat het uit zal zijn met het spreken over een te late
begrooting in dien zin, dat het college daarmee expres
te laat zou komen. Burgemeester en Wethouders willen
een goed gefundeerde begrooting indienen, die zoo goed
mogelijk is opgemaakt en zij zullen trachten dat zoo
spoedig mogelijk te doen, maar als ons dat niet eerder
gelukt, moet men ons niet verwijten, dat wij dat niet
willen.
De heer Muller heeft gesproken over de werkloozen-
steun. Er blijven natuurlijk altijd menschen, die graag
zouden zien dat de zaak wat anders was geregeld, maar
dat is nu eenmaal niet zoo. U hebt ook over het Crisis
comité gesproken, maar niet bepaald op een manier, die
deze instelling sympathiek zal maken en U hebt gezegd,
dat Burgemeester en Wethouders sommigen niet en
sommigen wel in het comité moesten benoemen. Wij
zullen ons best doen om, nu wij in dezen toestand zijn,
deze zaak zoo goed mogelijk te laten marcheeren, wij
moeten daarbij een beroep doen op anderen, daarop
komt het neer, maar natuurlijk willen Burgemeester en
Wethouders wel.de verzekering geven, dat zij voor het
comité menschen zullen uitzoeken, die deze zaak zoo
goed mogelijk zullen behartigen.
De heer Weima heeft nog even gesproken over de
kwestie van de Leeszaal; hij vindt een subsidie van
12.500.— daarvoor te veel. Ik heb ook gister gezegd,
dat ik graag de verdediging van dit subsidie op mij
neem. Komen er andere toestanden door oorzaken, die
de Raad zelf schept of door dingen van buiten af, waar
niets aan te doen is, dan valt er ook met mij nader over
dit subsidie te praten, maar op het oogenblik vind ik
het niet te veel.
Ik heb niet gezegd, dat door een verschil van
2500.in het subsidie zooals hier is gezegd
de heele boel in 't honderd zou worden gejaagd dat
is misschien ook een niet parlementaire uitdrukking
of, om te herhalen wat de heer Weima heeft gezegd,
dat daarmee de Leeszaal den nek zou worden omge
draaid. Dat is niet volkomen juist, maar ik heb gezegd
dat, als men de Leeszaal en de organisatie van de Lees
zaal wil houden, zooals die is, men die 2500.— op
niets anders kan bezuinigen dan op den post aanschaf
fing van boeken en nergens anders op. Op personeel
kan men niet bezuinigen, op rente en aflossing ook niet,
op de vaste kosten van verlichting, verwarming, enz.
ook niet en de kleine post voor administratie acht ik
ook al zoo gering, dus daarop kan het ook niet. Zooals
de Leeszaal nu is georganiseerd, zou men dus die
2500.alleen op den post boeken kunnen bezuinigen.
Ik heb er verder nog bij gezegd: als wij het volgend
jaar op verschillende subsidies zouden moeten bezui
nigen ik spreek hier mijn persoonlijk oordeel uit
hetzij omdat anders de begrooting uit haar evenwicht
zou raken, hetzij doordat ons van buitenaf onheilen
bereiken en daardoor ook voor mij persoonlijk de be
grooting uit haar evenwicht kwam, dan zou ik nader
over dit en andere subsidies willen nadenken. Dan
wordt de zaak heel anders, maar dan is het voor mij
eventueel met 2500.ook niet afgeloopen; dan zal
er overleg moeten plaats hebben met de Leeszaal en
de andere vereenigingen als de Raad dan althans
ook op dat standpunt staat op wat voor manier de
organisatie anders kan worden opgezet, om ten aanzien
van dit en dat subsidie met minder te volstaan. Dat is
een heel andere kwestie.
Ik zeg dus niet dat men de Leeszaal den nek zou
omdraaien met deze vermindering, dat is niet zoo, maar
men snijdt er wél een kop af, die, zooals de Leeszaal
thans is georganiseerd, er onmogelijk af kan, zonder de
zaak te desorganiseeren. Ik zou dus, als ik moest stem
men, er voor stemmen om de Leeszaal ook die f 2500.—
te geven.
De heer Weima heeft verder nog iets gevraagd over
Huizum, speciaal of men daar ook iets betaalt voor de
Leeszaal. De gemeente Leeuwarderadeel geeft jaarlijks
300.— subsidie, speciaal voor Huizum en Menaldu-
madeel draagt jaarlijks 25.bij, terwijl de Vereeni-
ging van Openbare Leeszalen in Friesland hiervoor op
hare begrooting een bedrag van 1000.— heeft uitge
trokken. Dat is voor boeken, waarvan die vereeniging
van de Openbare Leeszaal gebruik maaktzij draagt
daarvoor 1000.af.,
Dan heeft de heer Visser nog een vraag gedaan, die
ik gister niet kon beantwoorden, omdat ik het niet wist.
Een wethouder kent misschien wel alle verordeningen,
maar ik weet niet alle dingen van instellingen, waar ik
in zit. De kwestie gaat hierom, dat de heer Visser heeft
gevraagd in welke verhouding ontspanningslectuur en
wetenschappelijke werken worden aangeschaft. Die
verhouding is ik kan op 't oogenblik het papier niet
vinden, waarop ik het heb aangeteekend dat er jaar
lijks voor ongeveer 850.aan wetenschappelijke
werken wordt aangeschaft en voor even 600.— aan
ontspanningslectuur. Dat is ongeveer de verhouding.
Ik kom thans nog op een punt, waaromtrent men zal
vragen: waarom komt de Burgemeester daar nog op?,
omdat dit een kwestie is, die door den wethouder wordt
en is behandeld, de slachthuiskwestie. Ik doe dat in
overleg met de wethouders, omdat deze kwestie niet
den betrokken wethouder als zoodanig, maar het ge
heele college betreft, want het college van Burgemeester
en Wethouders heeft destijds dat besluit in zake het
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. 293
Voortzetting der vergadering op Woensdag 16 December 1931.
nemen van een proef genomen, dus géén directeur en
géén wethouder, maar het college.
Nu is de kwestie deze, dat naar ons oordeel toch aan
het college in het algemeen ik spreek nu niet spe
ciaal over deze kwestie, die, althans bij sommigen, niet
van eenige vertroebeling is vrij te pleiten eenige
vrijheid moet worden gelaten, niet, zooals de heer Van
der Meulen in zijn voorstel zegt, om een verordening
te wijzigen, want dat hebben wij niet gedaan. De heer
Van der Meulen zegt in zijn voorstel: „De Raad draagt
aan Burgemeester en Wethouders op de wijziging
enzterstond ongedaan te maken". Wij hebben
de verordening niet gewijzigd, maar op grond van des
kundige voorlichting hebben Burgemeester en Wethou
ders gemeend dat zij iets deden, waar het abattoir geen
last van had en waarvan de slagers in het algemeen
voordeel zouden hebben, m. a. w. zij hebben het gedaan
om de menschen te helpen. Uit die overweging hebben
Burgemeester en Wethouders hun besluit genomen en
ik geloof niet, dat van slagerszijde zal worden ontkend,
dat dit in het algemeen in het belang van de slagers
van Leeuwarden is geweest.
Maar indien de Raad werkelijk wil, dat Burgemeester
en Wethouders deze proef beëindigen, welnu, dan zijn
Burgemeester en Wethouders gaarne bereid die te be
ëindigen, mits daaraan niet deze conclusie wordt vast
gemaakt, dat daarmee wordt uitgesproken, dat Burge
meester en Wethouders bij dergelijke dingen niet
alleen wat het Slachthuis betreft, maar ook bij de toe
passing van andere gemeentelijke verordeningen
wanneer zich in de toekomst weer eens een bepaald
geval in de practijk voordoet, absoluut niet de vrijheid
moeten hebben om ook maar iets anders dan volgens
de zuiver formeele en letterlijke opvattingen van de
verordening te handelen.
Ik wil alleen dit voorbeeld geven, dat zich een tijd
geleden ook heeft voorgedaan met een andere veror
dening, waarbij ook geld te pas kwam en waarbij bleek,
dat men hier met een geval te doen had, dat Burge
meester en Wethouders en de Raad niet konden voor
zien en waarin dan ook niet was voorzien. Wel voelden
Burgemeester en Wethouders echter de billijkheid dat
daarin moest worden voorzien en in overleg met den
betrokken persoon ik zeg nog eens, dit slaat niet op
het slachthuis is toen in die verordening een tus-
schentarief vastgesteld, dat den betrokkene bevredigde
en waarvan Burgemeester en Wethouders meenden,
dat het billijk was en dat dit misschien in een enkel
geval nog eens te pas zou kunnen komen. De betrokken
persoon was dus toen tevreden en Burgemeester en
Wethouders ook.
Als men nu echter zegt, dat Burgemeester en Wet
houders eigenlijk zooiets niet mogen doen, omdat het
niet in de verordening staat, dan zouden Burgemeester
en Wethouders een volgenden keer met een dergelijk
geval bij den Raad moeten komen en dan is dikwijls
dat heele geval al aan kant.
Burgemeester en Wethouders hebben gemeend deze
proef te kunnen doen zonder schade voor het abattoir
en of dat nu juist of onjuist is geweest, doet er niet
zooveel toe. Ik geloof nog wel dat het juist was, maar
dat doet er niet toe; Burgemeester en Wethouders
meenden op deze wijze juist een onbillijkheid tegenover
de slagers te kunnen opheffen. De wijze, waaróp deze
zaak is tot stand gekomen of is geloopen, mag misschien
bij den heer Weima wat erg zwaar liggen, het doet er
niet toe, dat zijn voor Burgemeester en Wethouders
bijkomende omstandigheden, maar daarom zeggen
Burgemeester en Wethouders dat zij eerstdaags deze
proef willen beëindigen. Zij zullen zich dan een rapport
van die proef laten overleggen en als zij op grond
daarvan meenen, dat het in het belang van het abattoir
en van de slagers is, om eventueel de verordening te
wijzigen, dan willen Burgemeester en Wethouders met
een voorstel tot wijziging der verordeinng in den Raad
komen. Meenen zij echter, dat dit niet gewenscht is,
dan zal vermoedelijk een dergelijk voorstel den Raad
niet bereiken.
De heer De Boer (wethouder) Mijnheer de Voor
zitter, een enkele opmerking nog ten opzichte van wat
de heeren Visser en Balk hebben gezegd over de ge
huwde ambtenares. Ik behoef niet veel meer toe te
voegen aan wat daaromtrent ook van morgen weer
door mevrouw Buisman op zoo uitstekende wijze is
naar voren gebracht en ik zal daarom met een heel
kort woord volstaan.
Ik ben nog van meening, al mogen er dan practische
bezwaren kleven aan het instituut van de gehuwde
ambtenares of onderwijzeres ik ben het heelemaal
eens met degenen, die dat naar voren hebben gebracht,
dat er practische bezwaren aan kleven dat het mij
toch te ver zou gaan om daarin van overheidswege in
te grijpen. Ik meen, dat het niet aangaat om de rechten
van die menschen te bekorten, door eenvoudig te zeg
gen: wanneer gij in het huwelijk treedt, wordt gij ont
slagen. Op grond daarvan zeg ik nogmaals als mijn
ineening, dat het voorstel van den heer Feitsma niet
aangenomen dient te worden.
De heer Balk heeft zoopas nog het woord Koningin
gebruikt. Ik meen echter, dat hij er ook niet tegen is.
dat wij aan het hoofd van den Staat een Koningin
hebben in plaats van een Koning en ik wil er toch op
wijzen dat de Koningin een heel wat moeilijker taak
heeft dan een ambtenares of een onderwijzeres. Waar
men nu ten opzichte van de Koningin geen bezwaar
heeft, is het daar wel billijk dat men ten opzichte van
de onderdanen een anderen maatstaf aanlegt? Ik geloof
ook dat men aan dezen kant, aan de rechterzijde van
mij, geen enkel argument daar tegen zal kunnen vinden.
Ik zal daar nu niet verder op ingaan, maar ik ben van
meening, dat de heer Feitsma het best doet, zijn voor
stel in te trekken.
De heer Wiersma heeft er even op gezinspeeld dat
de voorzitter van het Georganiseerd Overleg zich zoo
streng houdt aan art. 1 van de verordening. Ik meen
dat eigenlijk als een compliment te moeten beschouwen,
want zoolang de verordening zoo luidt, meen ik ook
dat daaraan moet worden vastgehouden.
Ik heb gister gezegd, dat het hier een reorganisatie
betreft aan het Stadhuis van enkele diensten, maar het
is eigenlijk wat al te weidsch een reorganisatie ge
noemd; het betreft hier slechts enkele wijzigingen en
geen reorganisatie. Het gaat hier alleen over enkele
overplaatsingen van personeel, terwijl van wachtgeld
of van afvloeiing geen sprake is en om daarover het
Georganiseerd Overleg te raadplegen acht ik niet
noodig.
Dan is er gister van den heer Oosterhoff nog een
voorstel ingekomen betreffende het Georganiseerd
Overleg en de indiening van dit voorstel gaf mij wel
eenige aanleiding om daarop in te gaan, maar ik moet
zeggen, dat ik dat gister heelemaal vergeten heb, door
dat ik er niets van had aangeteekend, omdat dit voor
stel niet nader is toegelicht. Dat voorstel houdt in
„Ondergeteekenden stellen voor, voor de ambte
naren der gemeente een afzonderlijk Georganiseerd
Overleg in het leven te roepen."
Mijnheer de Voorzitter, een dergelijk voorstel is ook
in 1928 aan de orde geweest, ik meende, dat dit toen
door den heer Westra is ingediend. Dat is toen, nadat
het zeer breedvoerig in den Raad is besproken, ten
slotte met 15 tegen 12 stemmen verworpen. Waar dat
slechts kort geleden is gebeurd, is er, meen ik, geen
aanleiding, om op het oogenblik weer een dergelijk
voorstel hier aanhangig te maken, ten minste, nu van
weerskanten geen enkel woord daarover is gesproken.
Ik meen dan ook, dat het beter is, een dergelijk voorstel
op het oogenblik niet weeer in behandeling te nemen
en ik geef den heer Oosterhoff dan ook ernstig in