294 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931
Voortzetting der vergadering op Woensdag 16 December 1931.
overweging, om daarmee niet nu terug te komen. Wan
neer hij werkelijk meent, dat deze zaak veranderd
moet worden, kan hij daar altijd nog op terug komen,
maar nu wij hier al 3 dagen bezig zijn aan de begroo
ting en die zaak nog niet eens besproken is, lijkt het
mij toch wat moeilijk, om daar op het oogenblik nog
beschouwingen aan te wijden. Wij hopen toch ook
vandaag de begrooting af te handelen en ook om die
reden zou ik den heer Oosterhoff graag in overweging
willen geven: trek Uw voorstel nu in en kom er t. z. t.
op een gunstiger tijdstip mee terug.
De heer Ritmeester (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter. de heer Visser heeft zich verklaard voor de
motie van den heer Peletier en hij heeft gezegd, dat
hij het gewenscht acht de winst te reserveeren en te
fixeeren. Als hij echter spreekt van fixatie van winst
op de begrooting, dan zou dat feitelijk alleen maar
gaan, door daarop de winst van het vorig jaar te
fixeeren en dan zouden wij, om daartoe te komen,
een jaar de winst moeten overslaan. Op de bestaande
wijze kan men echter niet zeggen dat men op de be
grooting de winst fixeert: de winst wordt wel begroot,
maar een vast bedrag van de winst kent men niet.
Intusschen, ik heb mijn standpunt gezegd en de heer
Peletier heeft het zijne verdedigd; de heer Peletier trekt
zijn voorstel niet in, de Raad zal dus dienen te beslissen.
De heer Visser heeft er ook over gesproken, dat het
vertrouwen is geschokt in het financieel beleid der
gemeenten. Ik zou toch nogmaals willen aanraden,
wees toch vooral voorzichtig, ook in Uw positie, met
iets dergelijks naar voren te brengen. Men kan spreken
dat het vertrouwen is geschokt, maar men mag ook
vragen op het oogenblik: hoe komt dat? De heer Visser
heeft er ook bij gezegd dat het vertrouwen in Leeu
warden niet geschokt behoeft te zijn en ik ben dat
roerend met hem eens, maar hij moet niet vergeten,
dat men tóch alle gemeenten over één kam scheert.
Als men het stuk van mr. Van Doorninck leest, dan
worden daarin alle Nederlandsche gemeenten genoemd
en dan wordt aan alle gemeenten het vertrouwen op
gezegd. En in de Tweede Kamer heeft men zich ook
op deze wijze uitgelaten. Dat blijkt het groote gevaar.
Maar ik zou dit zeggen, dat alle Nederlandsche be
leggers zeer en zeer gelukkig zouden zijn, als zij hun
geld alleen maar in Nederlandsche gemeente-obligaties
hadden belegd.
Ik heb in mijn eerste rede ook gezegd dat de Regee
ring ook in financieele moeilijkheden verkeert en nu
heb ik, waar de heer Visser daarop terug komt, mij
hier misschien niet geheel duidelijk uitgedrukt. Ik heb
mijn rede niet op papier: ik wil nog even herhalen,
anders komt er weer verschil: ik heb wél gezegd dat
de Regeering ook in financieele moeilijkheden verkeert,
maar zij heeft het op één punt gemakkelijker, n.l. dit,
dat, terwijl voor de gemeenten en de provincies de
Rijksfondsen als geldschieters zijn stopgezet, het Rijk
die fondsen als zoodanig heeft aangenomen. Daardoor
verkeert het Rijk in een betere positie.
De heer Hofstra zegt van den wethouder van Finan
ciën te hebben gehoord, dat de gemeente drijft op de
kurk van de bedrijfswinst; laat ik het zoo uitdrukken,
dat de bedrijfswinst één van de kurken is, waarop de
begrooting drijft.
De heer Weima heeft nog gesproken over een
reservefonds bij het abattoir, maar ik zou zeggen,
daarmee is U zes jaar te laat. Ik zou haast zeggen,
daarover hebt U toen, in 1925, de gelegenheid gehad;
U bent toen de eenige woordvoerder bij het abattoir
geweest, die over art. 20 heeft gesproken en U hebt
toen Uw gezichtspunt gegeven, hoe met de winst
moest worden gehandeld en U bent consequent ge
bleven, dat wil ik constateeren maar er is toen geen
nader voorstel door U gedaan inzake de kwestie van
een reservefonds bij het abattoir.
Het abattoir is een bedrijf, op grond van de Ge
meentewet is dat noodig, maar anders had het ook
geen bedrijf behoeven te zijn; het is zoo klein, dat men
dat ook wel had kunnen laten. Een reservefonds bij
dat bedrijf is dan ook feitelijk absoluut overbodig. Men
moet niet vergeten dat, wat wij op het oogenblik doen
met de afschrijvingen, feitelijk den financieelen toe
stand van het abattoir zeer gezond maakt, zoodat
daaromtrent geen ongerustheid behoeft te bestaan. En
verder staat in de verordening, dat alle verlies door
de gemeente wordt betaald. Er zijn natuurlijk altijd
gebeurlijkheden, maar zoo lang de toestand zoo gezond
is, is er m. i. geen aanleiding toe, om een reservefonds
te stichten. Was de financieele toestand héél mooi, ik
erken, dan zou men het kunnen doen, maar dan wordt
er weer gezegd, dat je altijd van die verborgen potjes
hebt. In dat opzicht moeten wij ook voorzichtig zijn.
Ik geloof dus, dat er op het oogenblik geen aan
leiding is om, zooals de zaak er ligt, iets in een reserve
fonds te stoppen.
De heer De Vries (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter, ik heb nog slechts op één vraag te antwoorden,
n.l. omtrent de bruggensluiting. Ik wil dit opmerken,
dat die vraag niet in de sectievergadering is gesteld,
zoodat wij die zaak niet bij Burgemeester en Wethou
ders hebben besproken en ik op het oogenblik de cijfers
ook niet bij mij heb. Het betreft hier een vrij inge
wikkelde kwestie, maar de kwestie, waar het hier om
draait, is niet zoo ingewikkeld toevallig hebben wij
deze zaak kort geleden nog onder de oogen gezien.
Een van de vereenigingen van Overheidspersoneel
-ik weet niet welke heeft n.l. aan Burgemeester
en Wethouders gevraagd om onder de oogen te zien
het nemen van een besluit, om gedurende de winter
maanden op Zondag de bruggen geheel te sluiten. Ik
meen dat het rapport daaromtrent dezen zomer is op
gemaakt; wij hebben n.l. door Gemeentewerken een
overzicht laten maken, welk aantal schepen des Zon
dags gedurende de wintermaanden, van November tot
en met Februari, door de verschillende bruggen ging.
Nu is gebleken, dat dit nog al een betrekkelijk groot
aantal was, ik wil ten minste wel zeggen, méér dan
Burgemeester en Wethouders hadden verwacht. Als
het om 1 of 2 schepen was te doen geweest, dan was
er van onzen kant geen bezwaar geweest om de bruggen
des winters op Zondag te sluiten. Zooals ik zeg, ik
heb de cijfers niet bij mij, maar Burgemeester en Wet
houders kregen uit dat onderzoek den indruk, dat die
cijfers bewezen dat er nog een behoorlijk aantal schepen
door de bruggen ging, zoodat er is besloten, het ver
zoek van de werkliedenvereeniging niet in te willigen.
Nu is door den heer V/iersma nog gezegd dat er
indertijd in het Georganiseerd Overleg een toezegging
zou zijn gedaan om het nog eens te overwegen. Ik weet
niet precies hoe het geloopen is, maar aan Burgemeester
en Wethouders als college was daar niets van bekend.
Misschien dat de toenmalige voorzitter van het Geor
ganiseerd Overleg die toezegging heeft gedaan, dat het
college het zou overwegen, maar dat is ook gebeurd
en, zooals gezegd, Burgemeester en Wethouders waren
van oordeel dat het aantal schepen, dat op die uren
nog door de bruggen ging, een bezwaar opleverde voor
sluiting.
De heer Westra (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter, nog een enkele opmerking naar aanleiding van
wat over de electriciteitstarieven is gezegd. De heer
Weima heeft er nog eens op gewezen: waarom is hier
niet mogelijk, wat in Leiden wél mogelijk is Nu is er
toch wel eenig verschil met wat eerst is gezegd. De
heer Weima heeft aangevoerd dat er in dat boekje over
Leiden wordt gesproken en dat daarin met name eenige
contracten zijn genoemd, die voor de gemeente voor-
deeliger waren; ik geloof, dat, als er hier contracten
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. 295
Voortzetting der vergadering op Woensdag 16 December 1931.
waren, die voordeeliger waren en ik geloof niet
dat er bestaan, die verlies opleveren deze hier dan
ook wel konden worden aangewezen. Maar dat is er
oorspronkelijk niet gevraagd; hier in het Sectieverslag
wordt gevraagd een meer gedetailleerd overzicht van
de winst, die precies door de verschillende tarieven
wordt opgeleverd. De directeur van de Lichtbedrijven
heeft gezegd en Burgemeester en Wethouders hebben
zich daarbij moeten neerleggen dat een dergelijke
opgave onmogelijk is te verkrijgen. Ik hoop dat de
heer Weima dat zal willen aannemen en dat hij ook
zal aannemen, dat het niet aan de ondeskundigheid
van den directeur ligt, maar aan het feit, dat een der
gelijk overzicht niet te geven is.
De heer Hofstra heeft gemeend verschil te kunnen
ontdekken tusschen het optreden van mij vroeger en
mijn optreden als wethouder ten aanzien van de elec
triciteitstarieven. Hij heeft gezegd dat uit niets ge
bleken is bij mijn vorige beschouwingen, dat ik het
tarief wilde verlagen. Nu geef ik toe, ik drukte mij
niet zoo dramatisch uit als de heer Hofstra, die zegt
dat de geheele burgerij zucht onder den last van het
enkel tarief. Maar ik heb wel gezegd, dat ik persoonlijk
steeds van meening ben geweest, dat de winst van het
Electriciteitbedrijf op zichzelf een verlaging van het
enkel-, van het dubbel tarief en in verband daarmee ook
van het piektarief wettigt. Mijn standpunt is dus nog
altijd hetzelfde; de winst van het bedrijf wettigt een
verlaging van die drie tarieven, die onafscheidelijk aan
elkaar verbonden zijn en dus zal men t. z. t. niet alleen
bet enkel tarief, maar de andere tarieven daarbij ook
onder de oogen moeten zien. Verder heb ik er op ge
wezen dat er op het oogenblik voor verlaging geen
geld beschikbaar is en dat daarom door Burgemeester
en Wethouders geen voorstellen in die richting zijn
gedaan. De wethouder van Financiën heeft dat ook
voldoende uiteengezet.
Deze enkele opmerking meende ik nog te moeten
maken, opdat de heer Hofstra niet den indruk zal
blijven houden, dat mijn activiteit in dit opzicht is ver
minderd, sinds ik aan een andere tafel heb plaats ge
nomen.
De heer Ritmeester (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter, ik heb nog iets verzuimd, doordat ik den heer
Wiersma nog niet heb beantwoord. Deze zegt, dat hij
bereid is zijn motie in te trekken, mits er te dien op
zichte door Burgemeester en Wethouders een ernstig
onderzoek zal plaats hebben. Ik wil dat namens Bur
gemeester en Wethouders gaarne toezeggen.
Ook in de opcenten op de personeele belasting, zoo
zegt de heer Wdersma, is geen voldoende progressie,
maar ook die zaak is uitgesteld en ten fine van onder
zoek gegaan, omdat Burgemeester en Wethouders juist
hebben gezegd: laten wij niet direct gewijzigde voor
stellen doen ten opzichte van de personeele belasting,
maar laten wij eerst eens zien hoe het met de Gemeente
fondsbelasting loopt.
De Voorzitter stelt thans voor om de discussies te
sluiten en wil dat voorstel in stemming brengen.
De heer Weima: Mijnheer de Voorzitter, ik wil nog
gaarne even iets recht zetten of een verkeerden indruk
wegnemen. De heer Westra zegt, dat hij niet hoopt,
dat bij mij de meening zou post vatten, dat de directeur
van de Lichtbedrijven niet deskundig genoeg is. Mijn
heer de Voorzitter, daar denk ik ook niet aan, integen
deel, ben ik van meening, dat de directeur zich heeft
doen kennen als een zeer deskundig man.
De heer Hofstra: Mijnheer de Voorzitter, ik heb in
tweede instantie gevraagd of het college kon toezeggen,
dat in 1932 een praeadvies zou worden overgelegd ten
opzichte van den stroomprijs. Ik heb daarop geen ant
woord ontvangen en dan zou ik nog verplicht wezen
een voorstel in te dienen.
De heer Westra (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter, ik wil daar nog wel even op antwoorden. Hel
vorig jaar heb ik namens Burgemeester en Wethouders
toegezegd, dat zou worden onderzocht en de vraag zou
worden onder de oogen gezien of tot tariefsverlaging
zou kunnen worden overgegaan. Burgemeester en Wet
houders hebben daaraan voldaan, het is onder de oogen
gezien en bij de begrooting uitvoerig besproken en het
eenige resultaat is kunnen worden om de reden, die ik
heb genoemd, dat wij kunnen komen met een kleine
wijziging van het piektarief.
Nu kunnen Burgemeester en Wethouders wel toe
zeggen, dat door hen het volgend jaar de tarieven weer
onder de oogen zullen worden gezien; de wethouder
van Financiën heeft er ook op gewezen, dat de electri-
citeitsprijzen hier langzamerhand in vergelijking met
andere plaatsen aan den hoogen kant zijn en het is
dus wel tijd, dat Burgemeester en Wethouders eens
onder de oogen zien of verlaging ook mogelijk is, maar
ook het volgend jaar zal hierbij de financieele verhou
ding een belangrijke rol spelen. Dit is een kwestie,
waar de gemeentefinanciën mee gemoeid zijn. Burge
meester en Wethouders kunnen dan ook niets anders
toezeggen, dan dat zij, zoodra de omstandigheden dat
mogelijk maken, zeer gaarne met voorstellen tot tariefs
verlaging zullen komen. Ik ben het met den heer Hof
stra eens dat, indien het geld er voor is. verlaging van
het enkeltarief en de daarmee samenhangende tarieven
aan beurt moet komen. Maar het geld moet er voor
wezen, dat is het eenige.
De heer Hofstra: Mijnheer de Voorzitter, ik geloof,
dat ik wel kort zal kunnen zijn. Ik wil dan dit zeggen
dat ik in zooverre genegen ben deze zaak aan te hou
den, dat ik zal afwachten wat de wethouder en het
college doet. Maar ik veroorloof mij de vrijheid om, als
er in 1932 ten opzichte hiervan geen pogingen zijn ge
daan, hierop bij de begrooting voor 1933 terug te ko
men en ik wil er nu reeds op wijzen, dat men er mij dan
geen verwijt van kan maken, wanneer er dan door
eventueele voorsteilen mijnerzijds schommeling in de
begrooting zal worden gebracht.
De heer Oosterhoff: Mijnheer de Voorzitter, nog een
enkel woord over het door mij ingediende voorstel. Er
is mij nu van de tafel van Burgemeester en Wethouders
gevraagd of wij bereid zijn het voorstel van mevrouw
Van Dijk en mij terug te nemen. De wethouder heeft
dat gevraagd op twee motieven. In de eerste plaats
heeft hij gezegd, dat een dergelijk voorstel in 1928 ook
is behandeld en toen is verworpen. Dit argument zou
op mij eenigen indruk kunnen maken omdat ik ook
ben voor eenige continuïteit van de Raadsbesluiten
als niet in den tusschentijd juist een voorval, dat voor
mij nu aanleiding is om mijn voorstel te doen, mij had
doen inzien, dat wijziging van het Georganiseerd Óver
leg meer dan noodzakelijk is.
Het tweede motief, dat er in eerste instantie niet over
ons voorstel is gesproken, is niet geheel juist; ons voor
stel is aangekondigd en daarbij is, zij het in 't kort, ook
het motief daarvoor genoemd.
Ik voel echter iets voor het argument, dat wij hier
reeds 2y2 dag bezig zijn en dat nu ons voorstel nog een
vrij uitvoerige discussie met zich mee zou sleepen.
Wij zijn daarom zou vrij ons voorstel thans terug
te nemen; wij trekken het niet in, maar wij hopen het
binnen betrekkelijk korten tijd als een voorstel, vreemd
aan de orde van den dag, weer aan de orde te stellen.
De heer Wiersma: Ik zou naar aanleiding van het
voorstel van den heer Oosterhoff in overweging willen
geven, eerst die zaak in het Georganiseerd Overleg zelf