298 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931.
Voortzetting der vergadering op Woensdag 16 December 1931.
er weer een, twee of drie werkloozen meer, daar komt
het op neer. Ik wil dus graag de gedachte steunen om
op een behoorlijke wijze onze plantsoenen te onder
houden.
De heer B. Molenaar: Mijnheer de Voorzitter, ik
hoor, dat dit voorstel ook door den heer Van der
Schoot is onderteekend en ik zou nu graag aan den heer
Van der Schoot willen vragen: heeft U gister niet ver
dedigd om in het Oosten der stad wat meer plantsoenen
aan te leggen
De heer Van der Schoot: Zeer juist
De heer B. Molenaar: Dan zou ik willen vragen, hoe
U dat mogelijk acht te bewerkstelligen. Toch niet, door
dat den eenen dag te vragen en dit den anderen dag
te keeren door wat U nu voorstelt? Dan moet U komen
met een verdediging, anders ben ik ik het met het col
lege eens, dat dit schrappen is met het domme potlood.
De heer Stobbe: Mijnheer de Voorzitter, dat is
schrappen met het domme potlood, zegt de heer Mole
naar, maar ik zou toch deze vraag aan den wethouder
willen stellen: is het door wijziging in het werksysteem
ook niet mogelijk, dat er inderdaad op dezen post
2000.wordt bezuinigd?
De Voorzitter: Reorganisatie
De heer Stobbe: )a, reorganisatie, maar ik bedoel dan
een goede reorganisatie. Mijn bedoeling is niet, om de
arbeiders dag en nacht te laten werken; dat verstaat
men er ook wel eens onder, maar ik stel toch deze
vraag, omdat ik er graag een antwoord op zou ont
vangen. Wij leven toch in een tijd, dat wij allen dubbel
zoo hard moeten werken als wij wel hebben gedaan
en daarom wil ik toch wel een antwoord hebben op
deze vraag, of het ook mogelijk is, dat er 2000.
op dezen post wordt bespaard in den goeden zin.
De heer De Vries (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter, ik verbaas mij toch even over het laatste, wat
de heer Stobbe naar voren brengt; het is, alsof die
zaken door Burgemeester en Wethouders zoo licht
vaardig worden behandeld, dat die dingen niet eens
zouden zijn besproken. Ik heb echter uitdrukkelijk en
herhaaldelijk met den plantsoenopzichter, den nieuwen
functionnaris, besproken: hoe hebt U de organisatie in
elkaar en hoe is de zaak geregeld? Wij hebben toen
van a tot z nagegaan, of het niet mogelijk was, een
voordeeliger werkwijze in te voeren. En in plaats dat
wij nu. zooals bij den oorspronkelijken opzet, 3 men-
schen meer moeten aanstellen, is de organisatie van het
werk nu zoo opgezet, dat men het met aanstelling van
één man meer ook kan redden. De zaak is wel uit en
ter na nagezien.
De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter, ik was
niet van plan om weer het woord te voeren omtrent
dit amendement, maar nu de heer Dijkstra mij, als
altijd, weer erg heeft aangevallen, acht ik het raadzaam
om te trachten ons standpunt duidelijk te maken.
Daarom het volgende.
Wij meenen, dat, waar absoluut niet bewezen wordt,
dat deze arbeidskracht noodig zal zijn, het ook de plicht
van de Overheid is, om zoo zuinig mogelijk te finan
cieren. Het kan zijn, dat één groep in deze vergadering
wél van die noodzakelijkheid overtuigd is en wij zullen
haar dat niet kwalijk nemen, als zij het ons ook maar
niet kwalijk neemt, dat wij van een tegengesteld, oor
deel zijn. En dan komt het niet te pas om daar telkens
de arbeidersbeweging bij te pas te brengen. Ik verklaar
nog eens, zooals ik al herhaaldelijk heb gedaan en
zooals ik kan doen, ik weet dat zeker, tegen degenen,
die ons niet z.g. democratisch hebben genoemd, dat wij
op hetzelfde standpunt staan als zij: dat wij, als het
noodig is en als het moet en als het kan, de arbeiders
klas ook even goed willen helpen als de heer Dijkstra
De heer Dijkstra: Dan kan het wel eens laat worden!
De heer Terpstra: Dat is, als steeds, weer één van die
verdachtmakingen, mijnheer Dijkstra. Onze tijd is van
morgen gerantsoeneerd, maar anders zou ik U willen
vragen wij: wijs mij eens precies aan, vriend Sociaal-
Democraat, wat is democratie
De Voorzitter: Zou U nu maar bij de plantsoenen
willen blijven, mijnheer Terpstra
De heer Terpstra: Ja zeker, mijnheer de Voorzitter,
maar die woorden heb ik er niet bij gehaald maar de
heer Dijkstra en dan eischt toch de beleefdheid, dat ik
hem daarop antwoord. Maar dan wil ik even tegen den
heer Dijkstra zeggen dat, als hij later eens van de ge
legenheid gebruik maakt om mij precies duidelijk te
maken wat democratie is, ik hem dan een voorbeeld
zal geven, dat hij dat niet wéét; het is voor de S. D. A. P.
alleen een stopwoord geworden met een versleten
beteekenis.
De heer Balk: Mijnheer de Voorzitter, ik was aan
vankelijk ook van meening om voor het voorstel tot
schrapping van een gedeelte van dezen post te moeten
stemmen. Maar gehoord de verklaring van den wet
houder van Openbare V/erken, heb ik mijn meening
eenigszins gewijzigd. Toch zou ik dan graag willen
hooren is er misschien ook iets, waarop deze heele
kwestie draait En wil de wethouder toezeggen, dat
hij, vooral betreffende dezen talc van dienst, nagaat dat
er scherpere controle op het werk wordt verricht Op
die voorwaarde wil ik wel voor dezen post stemmen.
De heer Van der Schoot: Mijnheer de Voorzitter,
de heer B. Molenaar heeft mijn naam genoemd
anders zou ik nu niet hebben gesproken en hij heeft
gezegd, dat ik gister heb gepleit voor uitbreiding van
het aantal plantsoenen, vooral in het Oosten van de
stad. Nu zegt de heer Molenaar, dat hij niet begrijpt
dat ik tegen dezen verhoogden post ben, maar er is hier
tusschen die twee dingen een heel groot onderscheid,
want wat ik bedoelde, de aanleg van plantsoenen ge
schiedt niet door personeel van de plantsoenen, maar
dat is werkverruiming.
De heer Visser: Mijnheer de Voorzitter, naar aan
leiding van wat de heer Balk naar voren heeft gebracht,
zou ik toch wel een vraag willen stellen. De heer Balk
stelt het voor, alsof in het bijzonder bij dezen tak van
dienst de controle verscherpt dient te worden. Ik denk,
dat de heer Balk daar ook zijn motieven wel voor heeft
en ik zou die dan graag vernemen. Moet ik misschien
uit het betoog van den heer Balk distilleeren dat hij
meent, dat ook zonder uitbreiding van het korps de
arbeid wel kan worden verricht, die nu verricht moet
worden Ik meen dat uit het betoog van den heer Balk
te moeten concludeeren, maar ik weet dat niet en ik
zou daarom graag zijn motieven vernemen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel-Terpstra c.s. wordt met 18 tegen 8
stemmen verworpen.
Voor stemmen: de heeren Terpstra, Van der Schoot,
Stobbe, Hofstra, Wiersma, Visser, Feitsma en Weima.
Tegen stemmen: de heer Balk, mevrouw Buismand-
Blok Wijbrandi, de heeren Dijkstra, De Vries, De Boer,
Koopal, Hooiring, Ritmeester, Oosterhoff, Van Kollem,
mevrouw Van Dijk—Smit, de heeren Westerhuis, Botke,
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. 299
Voortzetting der vergadering op Woensdag 16 December 1931.
B. Molenaar, Muller, Van der Meulen, Westra en
Hettinga.
Volgno. 143 wordt met algemeene stemmen onver
anderd vastgesteld.
Volgnos. 144209 worden onveranderd vastgesteld.
Volgnos. 1 97b van de Inkomsten, alsmede volgnos.
210—242 van de Inkomsten en Uitgaven van den
Kapitaaldienst worden onveranderd vastgesteld.
De geheele begrooting wordt met algemeene stemmen
onveranderd vastgesteld.
De ontwerp-begrooting van het Grondbedrijf, zooals
deze bij Nota van Wijziging (bijlage no. 3 van 1932)
is gewijzigd, wordt na vaststelling van de verschillende
volgnos. van Baten en Lasten, met algemeene stemmen
onveranderd vastgesteld.
Aan de orde is de ontwerp-begrooting van het
Woningbedrijf.
De Voorzitter wil overgaan tot artikelsgewijze be
handeling.
De heer Muller vraagt het woord.
De beraadslagingen worden geopend.
De Voorzitter: Bij welk volgno.
De heer Muller: Ik kan mijn opmerking niet bij een
volgno. terecht brengen, mijnheer de Voorzitter. Het
zijn geen algemeene beschouwingen, maar er is in de
sectie bij het Woningbedrijf ook een vraag gesteld
niet door mij en daarop is door Burgemeester en
Wethouders geantwoord. De vraag, welke is gesteld,
luidde
,,Van algemeen belang werd geacht indien er wat
meer toenadering of samenwerking bestond tusschen
de bouwvereenigingen en het gemeentelijk Woning
bedrijf.''
Het college van Burgemeester en Wethouders ant
woordt daarop
Omdat ook ons college dit belang erkende, heeft
het al sinds geruimen tijd pogingen gedaan om tot
nauwere samenwerking met de hier ter stede geves
tigde woningbouwvereenigingen te geraken. Tot
onzen spijt hebben die bemoeiingen niet tot een zoo
danig resultaat geleid, dat daar practisch nut van
is ondervonden of mag worden verwacht."
Het zal bekend zijn
De Voorzitter: Mag ik U er even opmerkzaam op
maken dat dit zuiver algemeene beschouwingen zijn. Ik
wil niet zeggen, dat LI dit straks misschien niet ver
geten
De heer Muller: Ik heb het niet vergeten, ik heb wel
het plan gehad, om bij de repliek deze zaak ter sprake
te brengen, maar ik heb die kwestie toen in het belang
van den tijd laten rusten, ook omdat ik de gedachte
had, dat dergelijke zaken toch wel bij de begrooting
van het bedrijf konden worden behandeld. Als ik daar
mis mee ben, nu ja, mijn opmerkingen zijn per slot van
rekening altijd wel onder een bepaald volgnummer naar
voren te brengen.
De Voorzitter: Dat heb ik LI gevraagd; als U dat
volgno. dan maar genoemd had.
De heer Muller: Als ik dus een bepaald punt, b.v.
administratie noem, dan zou ik deze zaak kunnen be
handelen Ik dacht dat U niet zoo streng was
De Voorzitter: Nu, laten we daarover nu maar niet
verder spreken; vertelt LI maar wat U op het hart hebt.
De heer Muller: Mijnheer de Voorzitter, die vraag
is dus gesteld, niet door mij en daarop is dat antwoord
gekomen. Ik moet zeggen, dat dit antwoord er heele-
maal naast is. Want indertijd, het voor-vorige jaar, is
naar aanleiding van een belangrijke kwestie met de
woningvereeniging „Leeuwarden" naar voren gekomen,
dat er getracht is samenwerking tot stand te brengen
ten opzichte van een bepaald onderdeel. Dat heeft in
die vergadering geleid tot dit feit, dat de verschillende
woningvereen. bereid waren vertegenwoordigers aan te
wijzen, die belangrijke zaken, de volkshuisvesting ra
kende, daar zouden bespreken. Die besluiten zijn ge
nomen en dan begrijp ik niet, dat Burgemeester en
Wethouders zeggen: eer. nauwer samenwerking achten
ook wij gewenscht. Er is een besluit genomen, dat de
besturen zich verplichtten zoo spoedig mogelijk in
hunne vereenigingen te bespreken het instellen van een
commissie, bestaande uit leden van de verschillende
woningvereenigingen, welke commissie belangrijke
zaken, rakende de volkshuisvesting, zou bespreken. En
dat is in de verschillende vereenigingen besproken en
er zijn ook verschillende vereenigingen, die haar dele
gatie hebben aangewezen, maar wij zijn nog nooit op
geroepen
De Voorzitter: Nou, nou!
De heer Muller: Wij zijn na dien tijd nooit opge
roepen, mijnheer de Voorzitter.
De heer DijkstraMijnheer de Voorzitter, ik zou
daar wel even op willen antwoorden, dat ik ook wel
discussies over die samenwerking, waarover de heer
Muller het in zijn redeneering heeft, heb bijgewoond.
Ik heb indertijd in het college ook wel gehoord van die
samenwerking tusschen de woningvereenigingen en het
Gemeentebestuur in verband met het verhuren van
woningen. Maar als ik mij goed herinner, dan heeft
voor 5 jaar die poging tot samenwerking geen resultaat
gehad, omdat de vereenigingen het verhuren van de
woningen, wat het belangrijkste is, aan zichzelf willen
houden. Als dat niet meer het geval was, waren we al
een mooi stuk heen met die samenwerking, maar als
men al bij voorbaat begint met te zeggen: het verhuren
houden wij aan ons zelf, wordt het niets.
De heer De Vries (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter, na het antwoord dat de heer Dijkstra aan den
heer Muller heeft gegeven, zou ik haast wel van het
woord af kunnen zien. Toch wil ik nog even zeggen
hoe de zaak is. Verleden jaar is men als besturen van
woningvereenigingen een paar keeren bij elkaar ge
weest en om nu tot een bepaald plan van samenwerking
te komen, wat ik op zichzelf zeer belangrijk acht, heb
ik op verzoek van de woningvereeniging „Leeuwarden"
die vereenigingen bij elkaar geroepen en men is daar
ook tot eenige, hoewel niet groote, resultaten gekomen.
Maar ik heb in die eerste vergadering precies hetzelfde
geprobeerd, wat ik ook 6 of 7 jaar geleden herhaal
delijk heb geprobeerd, n.l. ditom te komen tot een
vereeniging van woningbouwvereenigingen, een lichaam
dus met een soort federatieve band, waar men met el
kaar het verhuren van woningen zou kunnen bespreken.
Uit hetgeen ik gister heb gezegd, heeft men kunnen
opmaken, dat dit in Leeuwarden hoogst noodig is. Toen
ik echter in die vergadering van verleden jaar dat be
paalde punt aan de orde heb gesteld en toen ik dat heb
voorgesteld om een nauwere samenwerking te krijgen,
werd eigenlijk door elke vereeniging absoluut „neen"
geknikt; iedere vereeniging wilde zelf haar woningen
blijven verhuren en men wilde dat niet samen doen.
De laatste vergadering, die is gehouden, heb ik niet