202 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931.
dige, maar toch in vele opzichten gelijk, volgens die
Wet ook de Friesche gemeenten veel te veel ont
vingen. En ook in die brochure is toen reeds gewezen
op Leeuwarden.
Ik weet, dat van andere zijde, van Sociaal-Demo
cratische zijde bedoel ik, n.l. door Wibaut, is gezegd,
dat deze Wet tot gevolg zal hebben het afbreken en
vernietigen van de autonomie. Maar nu men in de
practijk weet, dat de Wet voor Amsterdam wel aardig
werkt, ik herhaal het, nu zwijgt men daar.
Maar al was de autonomie daardoor een beetje aan
getast, wij weten allen wel, dat autonomie niets anders
is dan zelfstandigheid, maar dit wil absoluut niet zeggen
onafhankelijkheid. Als wij zien, wat Thorbecke en
Oppenheim daaromtrent zeggen, dan blijkt, dat deze
tot een soortgelijke conclusie komen.
Nu weet ik wel, dat in de Memorie van Antwoord
wordt gezegd, dat de uitkeering plaats heeft naar be
paalde maatstaven, n.l. armenzorg, krankzinnigenver
pleging, onderwijs en politie. Dat zijn ons allen bekende
zaken. Maar het is zeer de vraag, als deze 5-jarige
periode voorbij is, of wij dan niet reeds staan voor
een aanzienlijke wijziging van deze Wet. En omdat
voor mij regeeren vooruitzien is, zou ik zeggen: is nu
voor ons Raadsleden niet de tijd gekomen, dat wij dat
in toepassing moeten brengen Niemand van ons kan
toch de verzekering geven, dat de berekening naar die
maatstaven zal blijven. Bij de eerste vaststelling van
de uitkeering of van de voorloopige uitkeering is ge
rekend naar deze gegevens ten opzichte van de jaren
1926, 1927 en 1928.'
Ik wensch thans een tweede kwestie te bespreken,
die ook in de Memorie van Antwoord, al is het zijde
lings, is behandeld.
Als ik dat doe, wil ik niet spreken over de eigenlijke
kwestie van eigen beheer. Die wil ik er voorloopig
buiten laten; ik wil die kwestie niet aan de orde stellen,
omdat ook in verschillende gemeenten die kwestie als
vanzelf is ontstaan. Dus niet over eigen beheer, maar
wel over een groote vraag, die daarmee onmiddellijk
verband houdt n.l.: geven de tegenwoordige omstandig
heden niet voldoende, ik zou zeggen, niet verplichte
aanleiding om wat meer te rekenen met den midden
stand, die ook in Leeuwarden aanzienlijk is vertegen
woordigd en waarvan ieder weet, dat hij ontzettend
veel bijdraagt in de belastingen
Burgemeester en Wethouders hebben het juiste
standpunt ingenomen, dat zij bij de uitvoering van
werken hun best hebben gedaan om daarbij werkloozen
uit Leeuwarden te plaatsen. Dat is een daad, die ik
hier zoodanig wil opvatten, dat daarin ligt opgesloten
een huldebetuiging aan het college, maar als ik dat zoo
opvat, is er dan, gedreven door die gedachte, geen
aanleiding, om ook meer dan tot dusver rekening te
houden met den middenstand
U en wij allen zullen weten, dat daar ook geleden
wordt, dat daaronder ook maanden en weken werk
loozen voorkomen, die tengevolge van de bepalingen
van de wet in een positie verkeeren ik denk daarbij
in de eerste plaats aan de schilders dat zij zijn uit
gesloten van een eventueelen steun; zij staan in dat
opzicht ten achter en ik betreur dat ten zeerste
bij werkloozen uit andere groepen. Als men nagaat
wat Dr. Vos ook omtrent den middenstand in de
Tweede Kamer heeft gezegd als wij kunnen weten,
dat de middenstand roept, ja schreeuwt om werk en het
een bekend feit is dat onder dien middenstand tien
tallen van menschen zijn die in geen weken en maanden
iets verdiend hebben, dan acht ik het in dezen
abnormalen tijd onze dure roeping ook hunner te ge
denken en met hun wenschen en verlangens, hun loyaal
aanbod, rekening te houden.
Ik beroep mij daarmee en daarbij op het geachte lid
van het college, den heer Westra, van wien ik las, dat
hij elders een redevoering over de belangen van den
middenstand heeft gehouden. Ik zou wenschen dat de
geachte wethouder zijn woorden van daar eens in de
practijk bracht.
Ik beroep mij ook eveneens op den geachten wet
houder voor Openbare Werken, die zoo ontzaglijk veel
voelt voor organisatie en ook op het geheele college
en dus op de andere wethouders. Men heeft hier de
gelegenheid om met de Friesche Schildersorganisaties
te beramen en hen aan het werk te zetten, als er werk
is van de gemeente. En dat is er; het is mij bekend, dat
er posten zijn overgebleven. Welnu, ga heen Burge
meester en Wethouders, en verbindt U met de schil
dersorganisaties, die hebben gezegd, ook tegenover U,
dat zij het werk niet alleen goed zullen uitvoeren, maar
dat zij dit even goed kunnen doen als het tot dusver
bij de gemeente werd gedaan. En zij hebben er bij
gevoegd en dat is het mooie wij zullen het niet
alleen doen, zooals U wilt en tegen een zoo lagen prijs
als U wilt, maar ook tegen bondsgarantie
De heer De Vries (wethouder): Die lage prijs?
De heer Terpstra: De bedoeling is om het te doen
tegen wat de heeren een lagen prijs noemen, zoo, dat
Gemeentewerken het niet goedkooper kan doen. En
mocht het werk dan toch nog mislukken, dan bieden
zij U de bondsgarantie aan
De heer Van Kollem: Bedoelt U met den werkloozen
middenstand de schilderspatroons
De heer Terpstra: Ja, ik bedoel die patroons en als
die geholpen worden, dan worden meteen de gezellen
geholpen.
Ik vind die uitdrukking van het geachte college van
Burgemeester en Wethouders, waar zij een antwoord
geven aan den steller van die vraag, een beetje kras.
Daar wordt gezegd dat prijs en kwaliteit minder is dan
bij uitvoering van werk in eigen beheer. Ik weet ook,
dat die uitdrukking door die menschen als een soort
beleediging is gevoeld en wanneer ik mij aan die zijde
schaar, moet ik het ook zoo voelen. In elk geval, die
beschuldiging moet bewezen worden.
Daarom zeg ik nog eens: zij betalen veel belasting,
het zijn nijvere menschen en het is een stand en een
groep van menschen die, zij het indirect, niet onder
drukt mogen worden. De schilders bieden U aan een
proef te nemen; zij hebben gezegd als de gemeente
40 woningen aanwijst, zullen wij er 20 van verven en
de gemeente zelf ook 20laat de gemeente ons den
eisch stellen dat wij het werk zoo leveren en tegen
denzelfden prijs als de eerste 20 door Gemeentewerken
worden gedaan, wij zullen dat doen, als wij die andere
20 maar krijgen. Dat aanbod is zoo royaal en zoo
prachtig, dat ik vind dat wij daarvoor moeten bezwijken
en moeten zeggen wij zullen hen die proef waard
achten.
Wat voor de schilders geldt, geldt ook voor andere
ambachten, als er bij de gemeente werken zijn, die door
particulieren kunnen worden uitgevoerd. En dan zeg ik
dat in dezen abnormalen tijd de Raad geroepen is om
daaraan mee te werken. Mijn bedoeling is niets anders,
dan U een vingerwijzing in die richting te geven en
daarbij wil ik er U nog op wijzen, dat bij eventueele
geschillen de heeren wel degelijk genegen zijn, zich te
onderwerpen aan eventueele arbitrage.
Mijnheer de Voorzitter, ik wil U nog even herinneren
aan een vraag, die verleden jaar ook door mij in het
Sectieverslag is gesteld, n.l. dat ik zoo graag had ge
zien, dat een staat werd overgelegd, waaruit bleek het
groote bezwaar van de pensioenlasten voor ambtenaren
en werklieden. En ik heb nu naar aanleiding van deze
Memorie van Antwoord een zeer geschikte aanleiding,
om daarop terug te komen.
Er is n.l. een ander, die de vraag heeft gesteld en
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. 203
ik kom hiermee tot de bekende en beruchte korting
zouden Burgemeester en Wethouders ons ook duidelijk
kunnen maken, hoeveel die korting van 3 die in
Nederland zooveel beroering brengt, zooals men het
noemt kost
Ik zal natuurlijk niet spreken over wat in de vorige
vergadering is afgehandeld geworden, toen U, mijnheer
de Voorzitter, mij, zeker met de beste bedoeling, ik
mag daar niet aan twijfelen een eigenaardig ant
woord hebt gegeven, n.l. dit, dat Uw klomp was ge
broken. Ik hoop dat die intusschen maar weer is her
steld; ik zal daar nu maar niet meer van zeggen, want,
mijnheer de Voorzitter, het kan best zijn, dat die klomp
niet erg solide was. Maar ik wil toch dit zeggen, dat
ik dat een weinig parlementaire uitdrukking vind en
dus zal ik U niet op dezelfde wijze antwoorden. Dat is j
geen lesje, maar even het aangeven van de waarheid;
al is dat dan ook tegen onzen geachten Voorzitter, ik
behoud mij toch het recht voor om te zeggen, zooals ik
meen dat het moet en wat boven die uitspraak gaat en
dat is dit: mijn opvatting geef ik niet altijd als de ware,
maar tenzij men mij overtuigt dat deze niet de ware is
of dat ik mij heb vergist, handhaaf ik mijn meening.
En die handhaaf ik ook hier en ik wil, met Uw verlof,
de noodige bewijzen bijbrengen, dat niet ik mij heb ver
gist, maar dat een gedeelte van den Raad zich heeft
vergist en U ook.
Ik kom hiermee terug op die korting en de Minister
zegt duidelijk dat de korting, die op de gemeenten
wordt toegepast, niet behoeft te worden doorgegeven
aan de ambtenaren. Dat heb ik gezegd en dat blijf ik
zeggen, dat heb ik toen gezegd en dat zeg ik nu nog
weer en ik heb de bewijzen mij bij. Als de Voorzitter
die wil hooren, die bewijzen zijn ten eerste de Memorie
van Antwoord op het Voorloopig Verslag van de
Tweede Kamer óp dat Wetsontwerp het bewijs ligt
ook hierin, dat de Minister in de Memorie van Ant-
woord nog eens weer heeft gezegd de gemeenten zijn j
in het doorgeven van die korting volkomen vrij
De heer Dijkstra: Maar de centen raken we kwijt
De heer Terpstra: Juist, de centen raken we kwijt,
volkomen juist, dat heb ik ook absoluut nooit betwist,
maar de korting behoeft niet verhaald te worden. Ik
heb daarvan nu twee bewijzen gegeven en ik zal er nog
een gevende Burgemeester van Leeuwarderadeel
heeft eveneens in den Raad het zoo gezegd: de korting
komt, maar wij zijn niet verplicht die op de ambtenaren
te verhalen.
En nu mag een z.g. waarheidslievend blad, dat men
betitelt met den naam „Volksblad'' er den draak mee
steken; welnu, dat blad heet ontstaan te zijn om alleen
de waarheid te prediken, maar dan moet het ook zelf
eerst beginnen met de waarheid
De heer Van Kollem: U wilt de waarheid niet ge-
looven
De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter, het gaat
hier over die 3 korting en het antwoord van het
college van Burgemeester en Wethouders is, dat die
korting 37.000.— zal kosten. Dat bedrag zal wel juist
zijn; ik heb niet getracht het na te rekenen en ik twijfel
wel niet aan de onfeilbaarheid van de ambtenaren,
maar ik heb toch wel zooveel vertrouwen, dat dit be
drag wel juist zal zijn. Maar als die berekening juist
is, dat wij 37.000.— zullen moeten missen, dan kan
men daaruit natuurlijk ook met wiskundige zekerheid
berekenen het bedrag, dat aan salarissen en loonen
wordt uitbetaald. Dat gaat dan aardig wat over het
millioen; dat gaat naar de 1.300.000.Dat is het
totale bedrag en als ik dan daarbij reken de groote
bedragen van de pensioenpremies, de ziektegelden, enz.
en ik het totaal bedrag daarvan, dat ik verleden jaar heb
gevraagd en dat mij toen is geweigerd geworden, optel
bij het totaal bedrag van de salarissen en loonen, dan
kom ik tot de conclusie, wanneer ik die twee bedragen,
door mij genoemd, vergelijk met de totale bedragen in
de begrooting, dat wij op dit terrein, zonder iemand
het brood uit den mond te nemen, moeten trachten te
bezuinigen. En dat kan, wanneer wij geen vacatures
meer vervullen. Ik meen dat wij dien kant uit moeten.
Er wordt in deze dagen, jammer genoeg, op vele
plaatsen zulk een oneerlijk spel gespeeld het spijt mij
dat ik het moet zeggen maar ik wil er op wijzen, dat
de gemeente verplicht is voor hare ambtenaren in het
Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds te storten 15J/2
van de salarissen en loonen. Daarmee moet de ge
meente beginnen
De heer Muller: Dat wisten wij niet
De heer Terpstra: U valt weer uit, mijnheer Muller,
maar geef mij de gelegenheid om te spreken, dan krijgt
U die straks van den Voorzitter ook. U wint er toch
niets meeals U van plan bent mij op deze wijze van
mijn stokje te brengen, dan zal U dat toch niet geluk
ken, dat wil ik U wel bij voorbaat zeggen.
De wet verplicht ons, te zeggen den Raad, om uit de
gemeentefinanciën 15J^ van de salarissen der bur
gerlijke ambtenaren te storten. Wij doen dat met
graagte, maar dan moet men ook de volle waarheid en
niets anders dan de volle waarheid laten schijnen en
dat is deze: als een ambtenaar 3000.verdient, dan
moet voor dien ambtenaar door de gemeente worden
gestort ten eerste 210.en daarna 90.In totaal
betaalt de gemeente dus voor een ambtenaar met een
salaris van 3000.voor zijn pensioen een bedrag
van 300.— en hijzelf betaalt 90.— plus 75. dat
is 165..Dat deel van zijn tractement krijgt hij dus
minder in handen. Welnu, ik zeg niet, dat dit alles is,
maar wel, dat het veel is en men moet dan ook tot de
erkenning komen een stelling, die ik gedurende mijn
ambtelijke loopbaan altijd heb beleden dat de
ambtenaar, hetzij dat hij bij het Rijk, bij de gemeente
of bij de provincie is, in een bevoorrechte positie ver
keert, als ik zijn werk vergelijk met het werk in het
particulier bedrijf. Ik zou zeggen, dat noem ik een geluk,
maar mag men in den tegenwoordigen tijd dan wel zoo
te keer gaan tegen 3 korting, te meer, waar die
slechts zal gelden voor 3 jaren Daar mag wel eens op
worden gewezen.
Ik heb ook nog eens in vorige sectieverslagen zitten
snuffelen en een van de vragers heeft daarin vroeger
ook al eens de vraag gesteldhoeveel bedragen de
pensioenlasten Die mijnheer heeft indertijd beweerd
dat dit 20 was en toen is er door Burgemeester en
Wethouders geantwoord, dat het 7 was. Ik heb dat
in het zeer korte tijdsbestek niet kunnen narekenen,
maar ik twijfel of èn die 20 èn die 7 wel juist is.
Ik meen, dat ook hier de waarheid, zooals bij zoovele
dingen, in het midden ligt. Ik herhaal, als dergelijke
bedragen worden uitbetaald aan werkloonen en tracte-
menten, dan komt men op een zeer belangrijk bedrag,
dat ik den ambtenaren van harte gun, daar gaat het niet
om. Maar wij zitten hier om de gemeentebelangen te
vertegenwoordigen en daarom is mijn eindconclusie
laten wij bij het ontstaan van vacatures deze niet ver
vullen, dan is er, meen ik, toch iets goeds bereikt
De heer Dijkstra: En het werk laten liggen
De heer Terpstra: Wat zegt U?
De heer Dijkstra: Ja, dat is de eenige consequentie!
De heer Terpstra: U hebt daar een consequentie ge
trokken, die van nul en geener waarde is. Wie heeft
dat ooit beweerd, dat men dan het werk moet laten