204 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931.
liggen. Ik heb toch bepleit om geen vacatures te ver
vullen waar dat eenigszins mogelijk is.
Mijnheer de Voorzitter, ik kom nu tot een ander
punt. In de Memorie van Antwoord heb ik iets gelezen
omtrent de Lijkvaartsbrug en omgeving. Ik hoop daaruit
de conclusie te mogen trekken, dat men op den duur
links en rechts van de Spanjaardslaan en van de Lijk
vaartsbrug in de Lijkvaart zelf een belangrijke ver
betering wil aanbrengen. Ik zou daaraan deze vraag
willen verbinden: is men alreeds met de eigenaars van
de naastliggende perceelen tot overeenstemming geko
men? En zoo men die vraag bevestigend weet te beant
woorden, dan zou ik een tweede vraag willen stellen
over een antwoord in de Memorie van Antwoord
waarover ik niet tevreden ben. Ik heb dat indertijd
zoo uitgedrukt. Oorspronkelijk was daar een plantsoen
tje, al was het een grasplantsoen. Nu is mij opgevallen,
dat op die plaats aan den rechterkant van deze brug
staat een vruchtbare en een onvruchtbare linde. Dat
was voor zes jaar, toen ik in Leeuwarden kwam een
aardige oase; het was een afwisseling. Niet in het
midden een modderpoel, maar een groene vlek. Er was
en er is nu nog maar een gedeelte, een grasperkje
met een omrastering, hetgeen er op wijst, dat het wel
degelijk de bedoeling van het college is geweest, om
daar deze vlakte zoo goed mogelijk te houden. Nu is
echter in den loop van de jaren die oase geheel ver
dwenen; men heeft er een kaatsveld van gemaakt, doch
mij is meermalen opgevallen, dat men gelukkig moet
zijn als men er ongeschonden kan passeeren. Men doet
dat niet met een bedoeling, maar de groote jongens
spelen er en maken, zonder het te willen, het terrein
onveilig. Daarom zou ik deze vraag willen stellen,
mijnheer de Voorzitter zijn die eigenaren van die
naastliggende perceelen content, is dat reeds afge
sproken of moet het nog plaats vinden Uit de minder
stellige wijze, waarop men spreekt, trek ik de laatste
conclusie.
Dan is door mij een vraag gesteld omtrent de woning
markt en het antwoord op die vraag heeft mij even
eens teleurgesteld. Ik meen dat het niet zoo n groote
moeite zou zijn, dat men ons eens met den toestand
van de woningmarkt in Leeuwarden op de hoogte
stelde. Men heeft daarop echter een ontwijkend en
daarom een voor mij teleurstellend antwoord gegeven.
Nu zou daarin voor mij een aanleiding kunnen zijn om
een beetje medelijden met Burgemeester en Wethouders
te hebben, want al weer snuffelend en zoekend vond
ik in de Memorie van Antwoord, het was voor het jaar
1928, dat toen ook dezelfde vraag is gedaan en toen
werd die vraag wel beantwoord. Ik zou dus willen
vragenwat is daarvan de reden Nu meent men, dat
het zoo verbazend moeilijk werk is, om de Raadsleden
met de woningmarkt op de hoogte te stellen en toen
ging het als gesmeerd
De heer Visser: 1928 was een schrikkeljaar
De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter, ik kom
nu tot het Gasbedrijf. Wederom moet ik een ver
gelijking maken en nadat ik die vergelijking heb ge
maakt, hoop ik daaromtrent nadere inlichtingen te
krijgen van den wethouder. Maar, mijnheer de Voor
zitter, wanneer U in overeenstemming met den straks
uitgesproken wensch van den heer De Vries eerst
pauze wilt geven, dan zal ik mij daar graag bij neer
leggen, doch geeft U mij de vrijheid door te gaan, dan
zal ik daarvan gaarne gebruik maken.
Mijnheer de Voorzitter, ik heb nog geen kennis ge
nomen van wat aangaande het Gasbedrijf in den Am-
sterdamschen Raad is gezegd, doch wel is mij gebleken,
dat men in Amsterdam voor het Gasbedrijf een 700-tal
werklieden heeft, terwijl als ik het goed heb gezien en
goed heb nagegaan, men hier heeft in het Gasbedrijf
een 80 werklieden. En wanneer ik nu rekening houd
met de andere zaken en het kleine Leeuwarden ver
gelijk met het groote Amsterdam, dan geloof ik, dat
aan die verhouding, wat het aantal werklieden betreft,
wel iets mankeert. Ik zou dus daarom deze vraag
willen stellen en ik kom dan alweer tot wat ik straks
zei is het niet raadzaam, om, wanneer straks werk
lieden op de een of andere wijze wegvallen, te pro-
beeren een dergelijke vacature niet weer aan te vullen?
Ik richt nu een vraag tot den wethouder voor het Gas
bedrijf persoonlijk. Het is mij bekend, dat in sommige
gemeenten, doordat in het lichtgas zoogenaamd kool-
monoxyde voorkomt, door lekke buizen geheele en
halve vergiftigingen hebben plaats gehad. Nu kan dat
buitengewoon gemakkelijk geschieden, daar kool-
monoxyde een zeer sterk vergift is. Is de wethouder
van de Bedrijven er van verzekerd, dat een dergelijk
vergiftig gas in ons lichtgas niet, of in een zeer klein
aantal percenten voorkomt Is de wethouder er van
overtuigd, dat het gas voldoende wordt gecarbureerd
en voldoende geparfumeerd, zoodat wanneer dat kool-
monoxyde er in voorkomt
De heer Westra (wethouder): Wat is dat laatste?
De heer Terpstra: Geparfumeerd zoodat in Leeu
warden bij eventueele lekke buizen de gevallen van
vergiftiging tot zeer kleine proporties zijn terug
gebracht
In hetzelfde verband zou ik ook deze vraag willen
stellen en ook die is vroeger wel eens gedaan: bestaat
er tusschen de verschillende diensten wel het noodige
verband Het maakt soms den indruk, dat dat verband
ontbreekt. Is dat niet het geval, dan zou ik dat graag
willen hooren.
Mijnheer de Voorzitter. Verleden jaar heb ik de
moeite gedaan ter sprake te brengen de onderlinge
verhouding tusschen dat gedeelte van Leeuwarderadeel,
dat men Huizum noemt, en de stad Leeuwarden. Ik
ben nog van meening, dat Huizum een ernstige con
current van Leeuwarden is. Wanneer men nagaat in
de veertiendaagsche opgave in de courant hoeveel uit
Leeuwarden vertrekken en hoe weinigen uit Leeuwar
deradeel naar Leeuwarden gaan, dan is dat voor mij
een bewijs, dat er iets schort. Het jaarlijksch accres,
dat Leeuwarden heeft, wordt alleen veroorzaakt door
het overschot van de geboorten, niet dat het getal der
vestigenden grooter is dan het aantal vertrekkenden.
Het is juist tegengesteld. Het overschot van de ge
boorten is nog de oorzaak, dat Leeuwarden, veel te
weinig, in bevolking toeneemt. In dat verband heb ik
in de sectie deze vraag gesteld, die ik nu herhaal: wordt
het niet tijd om ten opzichte van den erfpachtscanon
een wijziging aan te brengen Op het oogenblik, het
zal ons allen bekend zijn, wordt 6 van den even
tueel bepaalden grondprijs betaald. Nu weet ik wel,
dat de gemeente dezelfde resultaten zal krijgen, als men
die 6 gaat verlagen tot 5 en tegelijkertijd den
grondprijs in de hoogte voert, maar dat ligt niet in
mijn bedoeling. Mijnheer de Voorzitter, ik meen, dat,
als de begrooting het toelaat doch zeer onder die
conditionalis het tijd wordt, om die 6 eens onder
de oogen te zien en te vragen of dat niet 5 kan
worden .evenals het geval is in Leeuwarderadeel, in
Sneek en zelfs het geval is in Harlingen.
Mijnheer de Voorzitter, vervolgens breng ik een zaak
ter sprake, waarvan ik te voren weet, dat ik namens
een groot aantal ingezetenen kan spreken, dat is in
betrekking tot de z.g. dansgelegenheden. Het heeft
mijn aandacht getrokken, dat nu weer in de Baljeestraat
een dergelijk instituut zal worden gecreëerd. Waarop
dat zal uitloopen, wij weten het niet, maar ik weet,
dat in de onmiddellijke omgeving wel iets gevreesd
wordt. Ik weet ook, dat van dezelfde eigenares een
aanvrage is ingekomen voor het tappen van alcohol
houdende dranken, uitgezonderd sterken drank. Nu
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 14 December 1931. 205
weten wij allen, hoe innig het verband is tusschen die
instituten, waar bijna uitsluitend wordt gedanst en het
gebruiken van sterken drank. Wij weten allen, dat
daar dikwijls moeilijkheden, ja dingen uit voortkomen,
die wij op verschillende plaatsen en ook hier niet
kunnen noemen, maar waarop de massa van Leeu
wardens ingezetenen niet is gesteld. Ik heb de moeite
gedaan om ter inzage te vragen het bekende rapport,
dat uitgebracht is door de door de Regeering benoemde
commissie in zake het dansvraagstuk. En wanneer men
dat rapport goed leest, dan komt men tot de conclusie,
dat verreweg de grootste meerderheid van de personen,
die dat rapport hebben opgesteld tot deze gedachte is
gekomen: het moet langzaam maar zeker zoover komen,
dat dergelijke instituten zoo al niet geheel geweerd,
dan toch in minimaal aantal voorkomen. En waar
nu de algemeene gedachte is ik voeg er bij in
tegenstelling met de inlichtingen die wij ontvan
gen hebben dat het aantal van die instituten
toenemend is, waar het zeker is, dat in die
instituten ongerechtigheden geschieden, daar meen
ik, dat het ligt op den weg van de Overheid, dus
in dit geval op den weg van den Raad, voorgelicht
door U, mijnheer de Voorzitter, en met toepassing van
maatregelen door U, om daaraan een einde te maken.
De tijd is daarvoor rijp. In het genoemde rapport
worden heel belangrijke zaken aangehaald. Ik zal ter
wille van den tijd dat rapport niet voorlezen, noch een
gedeelte daarvan, doch ik stel er grooten prijs op, dat
U in het belang van het verontruste publiek een zoo
danig antwoord kunt geven, dat wij voortaan kunnen
zeggen: het is voldoende toevertrouwd aan des Burge
meesters zorg.
Mijnheer de Voorzitter, ik voeg er nog dit bij: men
beschermt in de arbeidsuren de jeugd dat is prachtig;
men beschermt de mannen en de vrouwen in dezelfde
uren; men beschermt hen tegen overmatigen arbeid;
tegen slechte lokalen dat alles is best, maar hier
dreigen niet alleen geestelijke bezwaren, hier dreigt
vernietiging van gezondheid; hier bedreigen ons ook
zedelijke gevaren. Ik meen, dat daarop van deze plaats
moet worden gewezen. Van de Regeeringstafel klonk
nog zeer kort geleden: ,,het geeft ernstig te denken,
dat de bestrijding van de openbare onzedelijkheid van
Overheidswege als een dringende behoefte wordt
gevoeld."
Die dansgelegenheden - ik zeg het niet van alle
maar van sommige staan in een slechten reuk. Of
dit juist is, kan ik natuurlijk persoonlijk niet beoor-
deelen, maar vrees bekruipt ons allen. Mijnheer de
Voorzitter, nu spreek ik met opzet in het meervoud.
Het eindoordeel van die commissie is ook het oordeel
van de personen uit Leeuwarden, die daarover moesten
oordeelen. De conclusie is: er moet verandering d. i.
verbetering komen. Leeuwarden heeft te veel van die
inrichtingen; laat de Raad van Leeuwarden er voor
zorgen, dat wij geen aanfluiting worden.
Mijnheer de Voorzitter, ik wil thans nog even
spreken over de parkeerterreinen. Het zal ook U be
kend zijn, dat er in Utrecht eertijds veel vrije parkeer
terreinen waren en dat men langzamerhand tot de
conclusie is gekomen al weer door de benarde om
standigheden dat die vrije parkeerterreinen rendabel
kunnen worden gemaakt. Het is mij bekend dat er in
Leeuwarden vrije parkeerterreinen zijn, vlak bij de
Waag; dat door Gemeentewerken werken worden uit
gevoerd ten nutte en ten bate van autohouders en
bepaaldelijk van houders van luxe-automobielen. Ik zou
daarom deze vraag willen stellen: waar Utrecht uit
dit ten nutte maken van parkeertereinen niet minder
dan 10.000.haalt, dat voor het grootste deel na
tuurlijk betaald wordt door menschen van buiten, niet
inwoners van de stad, waar te Utrecht de Vreeburg
en de Neude zoo productief worden gemaakt, of
er voor Leeuwarden geen aanleiding bestaat, te
trachten daaruit ook iets te halen. Men zal zeggen:
dat kost weer geld aan de burgerij. Maar dat betaalt
de burgerij niet, doch veelal de menschen van buiten.
Nu kan men misschien mij toevoegen, dat daarin een
bezwaar ligt, doch ik wil opmerken, dat men dit be
zwaar niet zal voelen, want de belasting in Utrecht is
zeer gering. Zij, die er hun auto een uur parkeeren,
betalen 10 cent; zij, die er een heelen dag staan, be
talen 25 cent. Wanneer het hier in dezen of soort
gelijken geest werd ingevoerd geloof ik niet, dat daar
door het aantal auto's in het algemeen verminderen zou.
Bovendien, als ik mij niet te zeer vergis, wordt van
vrachtauto's al een bedrag geheven als staangeld. Als
dat juist is, is er geen bezwaar, deze belasting uit te
breiden ook tot de bezitters van betere en mooiere
automobielen. Niemand zal daarin een bezwaar kunnen
vinden. Leeuwarden zorgt goed voor de inrichting van
die parkeerterreinen en Leeuwarden kan die belasting
heel goed gebruiken. Daarom zou ik willen zeggen
laat ons het in ieder geval overwegen.
Mijnheer de Voorzitter, ik zal het op het oogenblik
hierbij laten, ik geloof dat wij ook ten opzichte van
deze en de andere door mij genoemde zaken mogen
verwachten de waarheid van de stelling: gescheiden
gaan wij optrekken en vereenigd zullen wij slagen.
Ik dank U, mijnheer de Voorzitter.
Te 12.30 uur nam. wordt de vergadering geschorst.
Te 1.30 uur nam. wordt de vergadering voortgezet.
Alsdan zijn aanwezig dezelfde leden als des morgens,
behalve de heeren Westerhuis en Balk.
De heer Visser: Mijnheer de Voorzitter. In verband
met de in den loop van dit jaar gehouden wethouders
verkiezing acht ik mij verplicht daarover iets in het
midden te brengen, te meer nu daarover reeds zooveel
gezegd is en niet minder geschreven in de pers. Het
ligt in mijn bedoeling, om de juiste toedracht te schet
sen van de houding door de Katholieke fractie in dezen
aangenomen. Daarvoor is noodig, dat ik mededeeling
doe van de over deze aangelegenheid gevoerde corres
pondentie. Ik stel dan, in volgorde van het tijdstip,
waarop wij die correspondentie voerden, de Raadsleden
op de hoogte van den inhoud daarvan. Ik acht dit
noodig, mijnheer de Voorzitter, om een juist overzicht
van deze zaak te geven.
Einde Juli 1931 ontvingen wij als Katholieke Raads
fractie een schrijven van de Sociaal-Democratische
Raadsfractie. Een dergelijk schrijven was ook gezonden
aan de Vrijzinnig-Democratische Raadsfractie, zooals
bleek uit den aanhef van dat schrijven. Het luidde
„Aan de Vrijzinnig-Democratische en de
Roomsch-Katholieke fracties uit den
Gemeenteraad van Leeuwarden.
M.
't Zou ons aangenaam zijn, van U voor 4 Juli a.s.
te mogen vernemen, of 't Uwe goedkeuring weg
draagt, dat 't nieuw te vormen College van Burge
meester en Wethouders op dezelfde wijze zal worden
samengesteld als in de spoedig afgeloopen 4-jarige
periode het geval is geweest.
Indien we hierop een bevestigend antwoord mogen
ontvangen kan, behoudens de goedkeuring van onze
Federatievergadering, op de medewerking van onze
fractie worden gerekend.
(w.g.) Botke 27 Juni 1931."
Mijnheer de Voorzitter, uit bovenaangehaald schrijven
blijkt duidelijk, dat de S. D. A. P.-fractie indien
haar superieuren op de Federatievergadering althans
toestemming verleenden bereid was, een college van
Burgemeester en Wethouders te vormen als in de afge
loopen periode het geval is geweest. De Katholieke