28 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Februari 1932. komen en nu kan ik wel beoordeelen bij de voorstellen van den heer Van Kollem en van de heeren Oosterhoff en Vromen, die beide handelen over klinkerbestrating, welke van die beide voorstellen van de verste strekking is. Dat is heel gemakkelijk in het eene wordt alleen klinkerbestrating voorgesteld voor een gedeelte van de Spanjaardslaan en in het andere bovendien voor den Mr. P. J. Troelstraweg tot aan het Leeuwrikplein. Het laatste gaat dus verder. Maar als het gaat tusschen voorstellen tot asfaltbestrating of tot gefundeerde klin kerbestrating, dan weet ik niet welk voorstel de verste strekking heeft en daarom zou ik willen voorstellen, dat het eerst in stemming komt het voorstel van de heeren Oosterhoff en Vromen, luidende ..Ondergeteekenden stellen voor als wegdek bij de verbetering van de Spanjaardslaan en den Mr. P. Troelstraweg te gebruiken van de Pelikaan straat tot het Leeuwrikplein gefundeerde klinkerbe strating en van het Leeuwrikplein tot de grens der gemeente asfalt-beton." Wordt dit verworpen, dan zou in stemming moeten komen het voorstel van den heer Van Kollem, luidende: ..Ondergeteekende stelt voor de wegbedekking van de Spanjaardslaan tusschen Pelikaanstraat en Mr. P. J. Troelstraweg te doen bestaan uit gefundeerde klinkers." Wordt ook dat voorstel verworpen, dan komt in stem ming het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De heer Van Kollem: Mijnheer de Voorzitter, nog een enkel woord. Ik stel er toch prijs op even te moti- veeren, waarom ik tegen het voorstel van de heeren Oosterhoff en Vromen zal stemmen. Ik zal daartegen stemmen om dezelfde reden als ik ben voor mijn voor stel, dat ik niet heb ingetrokken. Omdat de verdere bestrating van den Mr. P. J. Troelstraweg toch het volgend jaar aan de orde zal komen en daar waarschijn lijk asfalt voor wegbedekking zal worden toegepast, zou, bij een klinkerbestrating tot het Leeuwrikplein, de klinkerbestrating van dien weg plotseling overgaan in asfalt. Het aesthetisch argument, dat ik voor mijn voor stel aanvoer, doet mij dus tegen het voorstel van de heeren Oosterhoff en Vromen zijn. De heer De Boer (wethouder): Mijnheer de Voor zitter, de discussies over klinkerbestrating en asfalt zijn mij toch niet heelemaal duidelijk. Hier is nog al eens gesproken, als het ging over bouw, hetzij over gewone nieuwbouw of over vernieuwing of verbouw, dat men geen luxe of overdaad moest toepassen. Mij dunkt, dat komt hier ook eenigszins bij te pas. Hier is aangetoond door den wethouder van Openbare Werken en ook door mijn rechterbuurman, dat een bestrating van asfalt veel doelmatiger en duurzamer is en nu wordt hier ge pleit voor die andere bestrating, die naar mijn meening als de meer luxueuse bestrating moet worden be schouwd. Want er wordt bij gezegd, dat men zich daarbij grondt op de aesthetica; men heeft geen andere reden dan deze het staat mooier. Men heeft echter in geen enkel opzicht aangetoond dat de andere wegbe dekking minder goed te gebruiken is: alleen de Bur gemeester heeft gezegd dat de voertuigen op asfalt wat meer nat en vuil worden, maar als dat het eenige is, dan zijn de bezwaren toch niet zoo vreeselijk zwaar wichtig. Het komt er dunkt mij op aan, wat het meest doelmatig en het voordeeligst is en hier is aan alle kanten aangetoond, dat asfalt het voordeeligst is in het gebruik. En waar de heeren Oosterhoff en Vromen altijd zoo'n bezwaar hebben om uitgaven voor luxe te doen, begrijp ik niet dat zij daar hier geen bezwaar tegen hebben. Ik zou den Raad dan ook in overweging willen geven het voorstel van deze heeren niet aan te nemen. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van de heeren Oosterhoff en Vromen wordt met 18 tegen 9 stemmen verworpen. Voor stemmen de heeren Wiersma, M. Molenaar. Oosterhoff. Vromen, Terpstra, Hettinga, Van der Schoot, Muller en mevrouw Van DijkSmit. Tegen stemmen de heeren Feitsma, B. Molenaar, De Vries. Balk, Westra, Van der Meulen. Turksma, Dijkstra. Ritmeester. Stobbe, Hooiring, Koopal, Dc Boer, Van Kollem. Weima, Botke. Hofstra en mevrouw Buisman Blok Wijbrandi. Aan de orde is het voorstel van den heer Van Kollem. Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi: Mijnheer dc Voorzitter, ik zou nog wel even een vraag willen stellen. Het kan zijn dat ik het verkeerd heb verstaan, maar ik meende, dat de wethouder van Openbare Werken de opmerking heeft gemaakt, dat door Burge meester en Wethouders onder de oogen zou kunnen worden gezien of dat kleine deel niet even goed zou kunnen worden voorzien van klinkerbestrating. De heer De Vries (wethouder): Ja, mevrouw, ik zal daartegen stemmen, maar ik heb gezegd, dat voor mi) dit kleine stukje, dat aansluit bij een klinkerbestrating het bezwaar niet zoo groot zou zijn. Het voorstel van den heer Van Kollem wordt met 16 tegen 11 stemmen aangenomen. Voor stemmen: de heeren Terpstra. Hettinga. Van der Schoot, Hooiring. Koopal, Van Kollem. Muller Botke. Hofstra, mevrouw Van DijkSmit, de heeren Wiersma. M. Molenaar, Oosterhoff, Van der Meulen. Vromen en Dijkstra. Tegen stemmen: de heeren Ritmeester. Stobbe. De Boer. Weima. mevrouw Buisman Blok Wijbrandi. de heeren Feitsma. B. Molenaar. De Vries. Balk. Westra en Turksma. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders zooals dit door de aanneming van het voorstel van den heer Van Kollem is gewijzigd. 11. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling der vergoeding ex. art. 101, le lid, der Lager Onderwijswet 1920 over het jaar 1928 aan besturen van bijzondere scholen. Dit voorstel luidt als volgt Krachtens artikel 101. le lid. der Lager Onderwijs wet 1920 moet de gemeente over elk dienstjaar aan de besturen van de in art. 97 dier wet bedoelde scholen de kosten van instandhouding, met uitzondering van de jaarwedden en wedden der onderwijzers, vergoeden. Gevolg gevende aan het bepaalde bij het eerste lid van artikel 103 hebben de onderscheidene school besturen verzoeken om toekenning der gemeentelijke instandhoudingsvergoeding over 1928 ingediend voor de in het bij de stukken gevoegde overzicht vermelde scholen. Bovenbedoelde vergoeding wordt berekend over het gemiddeld aantal leerlingen volgens den maatstaf van art. 28 en bedraagt per leerling het gemiddelde bedrag per leerling van de kosten over 1928 der overeenkom stige openbare lagere scholen in deze gemeente en wordt bepaald na aftrek van de verschuldigde school gelden. die hier echter voor alle scholen door de ge meente zijn geïnd. De uitgaven voor het openbaar gewoon lager onder wijs bedroegen over 1928 66.856.92, welk bedrag echter dient te worden verminderd met een bedrag ad 4270.14 in totaal wegens kosten van verlichting, ver Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Februari 1932. 29 warming en schoonhouden, komende ten laste van het vervolgonderwijs, opbrengst van den verkoop van werkstukken gemaakt bij het handwerkonderwijs. ver goeding voor vuur en licht voor het gebruik van school lokalen voor particuliere lessen en huur voor het ge bruik van drie lokalen van de hulpschool Jacobijner Kerkhof door de Industrie- en Huishoudschool, zoodat het juiste kostenbedrag van het gewoon lager onderwijs over 1928 bedroeg 62.586.78. De uitgaven voor het openbaar uitgebreid lager onderwijs beliepen in 1928 9516.69, van welk bedrag dient te worden afgetrokken een bedrag ad 2754.99, wegens opbrengst van verkochte werkstukken, ver goeding voor vuur en licht voor het gebruik van schoollokalen voor particuliere lessen, huur voor het gebruik der school voor de Middelbare Avondhandels school. huur voor het gebruik der school voor de Lagere Avondhandelsschool en huur voor het gebruik der school voor den bewaarschoolcursus, zoodat het juiste kostenbedrag van het uitgebreid lager onderwijs over 1928 bedroeg 6761.70. Bij het vaststellen van het gemiddelde kostenbedrag per leerling moet ook rekening worden gehouden met de administratiekosten voor het openbaar onderwijs. Deze kosten zijn moeilijk uit de gemeenterekening af te leiden, waarom een geschat bedrag van 0.50 per leerling zou kunnen worden genomen. Het gemiddeld aantal leerlingen volgens den maatstaf van art. 28, 6e lid, bedroeg over 1928 voor het gewoon lager onderwijs 3660(aantal leerlingen op 16 Maart: 3619; op 16 Juni: 3550; op 16 September: 3731 en op 16 December: 3742): voor het uitgebreid lager onderwijs 233% (aantal leerlingen op 16 Maart: 223; op 16 Juni: 212; op 16 September: 252 en op 16 December: 246). Het gemiddelde bedrag per leerling van de over 1928 gemaakte kosten voor de openbare lagere scholen bedroeg dus voor het gewoon lager onderwijs ƒ62.586.78 3660% - 0.50 17.60; en voor het uigebreid lager onderwijs 6.761.70 233% 0.50 - 29.49. Het bij de stukken overgelegde staatje geeft overzich telijk aan op welke wijze ons College is gekomen tot de bedragen, welke het U voorstelt aan de bijzondere schoolbesturen als vergoeding ex art. 101. le lid. over het jaar 1928 toe te kennen. Naar aanleiding van het vorenstaande stellen wij U voor te besluiten, de vergoeding ex artikel 101, le lid, der Lager Onderwijswet 1920 over het dienstjaar 1928 aan onderstaande schoolbesturen voor de daarbij ver melde scholen vast te stellen als volgt I. aan het bestuur der Roomsch-Katholieke School- vereeniging, alhier Cl. voor de school Speelmansstraat no. 1 (1. o.) op 133% X 17.60 2354.-; b. voor de school Speelmansstraat no. 1 (u. 1. o.) op 53% X 29.49 f 1577.71; c. voor de school Tweebaksmarkt no. 44 (Juliana- school A) (1. o.) op 106 X 17.60 1865.60; d. voor de school Tweebaksmarkt no. 44 (Juliana- school B) (1. o.) op 208% X 17.60 3669.60; II. aan het bestuur van het Sint Lucia Gesticht te Rotterdam u. voor de school Groote Kerkstraat no. 89 (1. o.) op 216% X 17.60 3806.-; I). voor de school Groote Kerkstraat no. 81 (1. o.) op 267 X 17.60 4699.20; C. voor de school Groote Kerkstraat no. 81 (u. 1. o.) op 39 X 29.49 1150.11: III. aan het bestuur der Vereeniging voor Christe lijk Schoolonderwijs, alhier o. voor de school Pieter Feddesstraat no. 2 (1. o.) op 344% X 17.60 6067.60: b. voor de school Leeuwrikstraat no. 10 (1. o.) op 251% X 17.60 4422. c. voor de school Margaretha de Heerstraat no. 1 (1. o.) op 244% X 17.60 4307.60; d. voor de school Margaretha de Heerstraat no. 1 (u. 1. o.) op 86% X 29.49 2558.26; c. voor de school Fonteinstraat no. 16 (1. o.) op 230% X 17.60 - 4061.20; IV. aan het bestuur der Vereeniging tot stichting en instandhouding van een of meer kweekscholen ter opleiding van onderwijzers en onderwijzeressen aan Christelijke scholen, alhier: ci. voor de school Margaretha de Heerstraat no. 2 (1. o.) op 252 X ƒ17.60 4435.20; b. voor de school Margaretha de Heerstraat no. 2 (u. 1. o) op 49 X 29.49 1445.01; V. aan de Voogden van het Nieuwe Stads Wees huis, alhier voor de school Jacobijner Kerkhof no. 1 (1. o.) op 40% X 17.60 708.40; VI. aan het bestuur der Nederlandsch Hervormde Schoolvereeniging. alhier voor de school Druifstreek no. 72 (1. o.) op 277 X 17.60 4875.20: VII. aan het bestuur der Leeuwarder Schoolveree niging, alhier ci. voor de school Raadhuisplein no. 25 (1. o.) op 185% X 17.60 - 3260.40; b. voor de school St. Anthonystraat no. 4 (1. o.) op 183% X ƒ17.60 3229.60. 12. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van de vergoeding ex art. 101, 9e lid, der Lager Onderwijswet 1920 over het jaar 1928 aan be- I sturen van bijzondere scholen. Dit voorstel luidt als volgt Krachtens artikel 101, 9e lid, der Lager Onderwijs- wet 1920 moet een gemeente, die ten behoeve van haar openbare scholen vakonderwijzers heeft aangesteld, jaarlijks aan de bijzondere schoolbesturen, die vakon derwijzers hebben aangesteld, eenzelfde bedrag per les uur vergoeden, als de gemeente voor haar vakonder- wijzers heeft uitgegeven, terwijl verder is bepaald, dat deze vergoeding wordt toegekend voor ten hoogste het j gemiddeld aantal lesuren, dat in het onmiddellijk voor afgaande kalenderjaar aan de overeenkomstige open bare scholen door vakonderwijzers werd les gegeven. Bij besluit van ons College d.d. 23 December 1931 no. 1390 is het bedrag, dat over 1928 per lesuur werd uitgegeven voor de door de gemeente aangestelde vak onderwijzers. bepaald voor het gewoon lager onderwijs op 1.89; voor het uitgebreid lager onderwijs op 2.09. Het aantal lesuren vakonderwijs, dat in 1927, dus j in het onmiddellijk voorafgaande kalenderjaar, aan de openbare scholen werd gegeven, bedroeg per school voor gewoon lager onderwijs gemiddeld 452 en voor de school voor uitgebreid lager onderwijs 2869. Het bij de stukken overgelegde staatje geeft een overzicht van de schoolbesturen, die een verzoek tot het ontvangen van de gemeentelijke vakonderwijs- vergoeding over 1928 hebben ingezonden, terwijl het bovendien aangeeft, voor welk aantal uren die ver goeding gevraagd wordt; tevens is er in opgenomen het bedrag der vergoeding, dat aan de schoolbesturen overeenkomstig art. 101.9e lid, moet worden toegekend. Naar aanleiding van het vorenstaande stellen wij U voor te besluiten de vergoeding ingevolge artikel 101. 9e lid, der Lager Onderwijswet 1920 over het jaar 1928 aan onderstaande schoolbesturen voor de daarbij ver melde scholen vast te stellen als volgt I. aan het bestuur der Roomsch-Katholieke School vereeniging, alhier, voor de school Speelmansstraat no. 1 (u. 1. o.) op 468 X 2.09 f 978.12; II. aan het bestuur van het Sint Lucia Gesticht te i Rotterdam

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 11