30 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Februari 1932. a. voor de school Groote Kerkstraat no. 89 (1. o.) op 452 X 1.89 854 28: b. voor de school Groote Kerkstraat no. 81 (1. o.) op 452X 1.89 854.28: c. voor de school Groote Kerkstraat no. 81 (u. 1. o.) op 208 X 2.09 434.72: III. aan het bestuur der Vereeniging voor Christelijk Schoolonderwijs, alhier a. voor de school Pieter Feddesstraat no. 2 (1. o.) op 452 X 1.89 854.28; b. voor de school Leeuwrikstraat no. 10 (1. o.) op 452 X 1.89 854.28: c. voor de school Margaretha de Heerstraat no. 1 (L o.) op 416 X 1.89 786.24; d. voor de school Margaretha de Heerstraat no. 1 (u. 1. o.) op 1003 X 2.09 2096.27; c. voor de school Fonteinstraat no. 16 (1. o.) op 225 X 1.89 425.25; IV. aan het bestuur der Vereeniging tot stichting en instandhouding van een of meer kweekscholen ter opleiding van onderwijzers en onderwijzeressen aan Christelijke scholen, alhier a. voor de school Margaretha de Heerstraat no. 2 (1. o.) op 452 X 1.89 854.28; b. voor de school Margaretha cle Heerstraat no. 2 (u. 1. o.) op 1144 X 2.09 2390.96; V. aan de Voogden van het Nieuwe Stads Wees huis, alhier, voor de school Jacobijner Kerkhof no. 1 (1. o.) op 156 X 1.89 294.84; VI. aan het bestuur der Nederlandsch Hervormde Schoolvereeniging, alhier, voor de school Druifstreek no. 72 (1. o.) op 452 X 1.89 854.28: VII. aan het bestuur der Leeuwarder Schoolvereeni ging, alhier a. voor de school Raadhuisplein no. 25 (1. o.) op 425 X 1.89 854.28; b. voor de school St. Anthonystraat no. 4 (1. o.) op 416 X 1.89 786.24. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethou ders sub 11 en 12. 13. Praeadvies van Burgemeester en Wethouders op het schrijven van Gedeputeerde Staten dezer provincie inzake korting op de jaarwedden der burgemeesters, secretarissen en ontvangers. Dit praeadvies luidt als volgt Wij leggen hiernevens aan U over een tot den Raad gerichten brief van de Gedeputeerde Staten dezer provincie, waarbij zij ingevolge de desbetreffende be palingen der Gemeentewet verzoeken hun het oordeel van Uwen Raad mede te deelen over een in dien brief vervatte regeling in zake de salarissen van de burge meesters, secretarissen en ontvangers der in Friesland gelegen gemeenten. Het ligt n.l. voorloopig in de be doeling van het Provinciaal Bestuur op die salarissen eene tijdelijke korting toe te passen in dien zin, dat zij bedraagt voor hen, die gehuwd zijn of gehuwd zijn geweest, 2y2 van de eerste 2000.— en 5 van het meerdere voor hen, die ongehuwd zijn en nimmer gehuwd zijn geweest, l]/2 van de eerste 1000.— en 5 van het meerdere. Deze korting, die geen verandering brengt in de pen sioensgrondslagen der betrokkenen, zou dan gelden voor een tijdvak van drie jaar en ingaan op 1 Maart 1932. Met het oog op den datum, voor welken Gedepu teerde Staten Uw antwoord verwachten, n.l. 1 Maart a.s., alsmede op dien der Raadsvergaderingen, veroor loven wij ons de missive van genoemd college reeds dadelijk van ons advies in dezen vergezeld te laten gaan. In de eerste plaats meenen wij dan te moeten opmer ken, dat wij niet zonder eenige bevreemding van het onderhavige voorstel, zooals dat blijkens de ingekomen missive luidt, hebben kennis genomen. Immers, de hier besproken jaarwedden zijn nog kort geleden, in 1929. herzien, ten einde haar eindelijk te brengen op het peil dat daarvoor, ook in vergelijking met andere provin ciën, billijk moest worden geacht; tot dien tijd heeft Friesland op dit punt, ten onrechte, onderaan gestaan. Terwijl men dus in deze provincie zeer laat was met een, toen reeds lang als noodzakelijk gevoelde verhoo ging, grijpt men er thans de eerste gelegenheid welke daartoe dienen kan aan, om tot een verlaging te ge raken, een verlaging, waarvan de noodzaak in den brief van Gedeputeerde Staten niet voldoende wordt gemotiveerd. Het eenige argument, dat Gedeputeerde Staten te dezen aanvoeren is de overweging dat, indien de ver lagingen van de gemeentelijke ambtenaarsjaarwedden vrij algemeen plaats vinden, dan billijkheidshalve de jaarwedden van de burgemeesters, secretarissen en ont vangers niet onverkort kunnen worden gehandhaafd. Het is in dezen gedachtengang logisch, ja onvermij delijk. de beslissing omtrent'.fceen vermindering van de laatstgenoemde salarissen te laten afhangen van de „vrij algemeene" verlaging der andere gemeentelijke ambtenaarstractementen en zoolang die voorwaarde niet is vervuld, derhalve de bestaande regeling te laten blijven gelden. Gedeputeerde Staten willen deze regeling echter reeds met ingang van 1 Maart a.s. opheffen, al thans aantasten, en gaan er dus van uit dat de door hen zelf gestelde voorwaarde reeds vervuld is. Op de feiten schijnt dit laatste evenwel niet te kunnen worden ge grond. immers een nieuwe veronderstelling wordt als motief gebezigd, n.l. de meening, dat „alles" er op wijst dat de meerbedoelde verlagingen binnenkort vrij alge meen plaats zullen vinden, een meening, die in den brief intusschen niet wordt gestaafd en waarvan wij de ge grondheid zonder nadere gegevens niet kunnen beoor- deelen en erkennen. Wij mogen niet verhelen, dat wij de motiveering van het College van Gedeputeerde Staten uiterst zwak vinden en dat zij naar ons gevoelen nauwelijks als een argumentatie kan worden aangemerkt. Wij kunnen ons niet onttrekken aan den indruk, dat het voornemen van het Provinciaal Bestuur voortgevloeid is uit den wensch om zoo dra mogelijk tot eene algemeene verlaging van de ambtenaarswedden in de gemeenten dezer provincie te geraken en dat daarbij niet voldoende aandacht is besteed aan het feit, dat zoodoende verlaging ook plaats zal hebben daar, waar zij öf niet noodzakelijk öf zelfs ongewenscht moet worden geacht, noch aan de vraag of het betrekkelijk geringe geldelijke voordeel wel op weegt tegen nadeelen en bezwaren van anderen aard, die er het gevolg van kunnen zijn. Wat Leeuwarden betreft zij er in dit verband op gewezen, dat wij voorshands noch uit hoofde van den fmanciëelen toestand dezer gemeente, noch om andere redenen een gegronde aanleiding tot salarisvermindering aanwezig achten. Het voornemen van de Gedeputeerde Staten is, hoe men overigens over verlaging van wedden en loonen in dezen tijd moge denken, in elk geval praematuur en het ware onzes inziens juister geweest, wanneer het College althans het lot van het ontwerp der bekende kortingswet, dat bij de Tweede Kamer der Staten- Generaal aanhangig is, hadde afgewacht, alvorens in deze zaak een standpunt, als uit zijn brief blijkt, in te nemen en officiéél kenbaar te maken. Volledigheidshalve doen wij ten slotte nog opmerken, dat weliswaar de voorgenomen korting zal gelden voor een tijdvak van drie jaren na 1 Maart a.s., doch dat deze bepaling niet schijnt uit te sluiten dat binnen dien termijn nog verdere kortingen of verlagingen zullen worden ingevoerd. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Februari 1932. 31 Op grond van het bovenstaande geven wij Uwe Vergadering in overweging ons op te dragen aan de Gedeputeerde Staten als het oordeel van den Raad te kennen te geven, dat de door dat college voorgestelde, op 1 Maart 1932 ingaande, korting op de jaarwedden der burgemeesters, secretarissen en ontvangers voor loopig niet noodzakelijk, niet gewenscht en niet op goede gronden verdedigbaar is en mitsdien niet tot stand behoort te komen. De beraadslagingen worden geopend. De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter. Naar aan leiding van het uitgebrachte praeadvies wordt op het oogenblik de Raad geroepen om te adviseeren over een eventueele wijziging, die zeer waarschijnlijk door Gede puteerde Staten aangebracht zal worden ten opzichte van de tractementen van de gemeente-ontvangers, secretarissen en burgemeesters van de Friesche ge meenten. Nu wil ik wel vooropstellen, dat een regeling van de salarissen evenals een regeling van de loonen buitengewoon moeilijk is dubbel moeilijk wordt dat echter, wanneer die regeling de salarissen betreft van personen, wier arbeid niet altijd kan worden omgezet en weergegeven in geld en driedubbel moeilijk wordt het, wanneer het betreft te adviseeren en te spreken over de salarissen van hooggeachte personen, die hier op dit oogenblik aanwezig zijn en van iemand, die afwezig is. Over dien laatste te beslissen en te spreken is natuurlijk veel moeilijker dan over de beide eersten en daarom stel ik er prijs op hier de verklaring af te leggen, dat ik mij even moet beroepen op het hooge standpunt, dat U. mijnheer de Voorzitter, hier steeds tracht in te nemen. En ik hoop, dat U dat ditmaal zal gelukken, waar hier niet Llw persoon, maar de regeling van Uw salaris in het geding is. Van den geachten eersten ambtenaar der gemeente zijn wij wel gewend, dat hij er hier als regel het zwijgen toe doet; dat brengt nu eenmaal zijn ambt hier in den Raad mede, ofschoon er aan mag worden herinnerd, dat wij uit zijn goed gestileerde geestesproducten, die aan ons zijn onder worpen, zeer veel hebben geleerd. Met hem zullen wij dus geen moeite hebben; hij kan zich straks tot lijf spreuk maken: er wordt zonder mij over mij gesproken. Met betrekking tot het salaris van den geachten Voorzitter vertrouw ik, dat hij het ons niet kwalijk zal nemen, als wij adviseeren tegen dit praeadvies. Ik heb veel vertrouwen in het hooge standpunt ik herhaal dat nog eens dat de Voorzitter gewend is in te nemen en als U dat hier niet mocht gelukken, dan zou ik mij moeten en willen beroepen op den titel, dien U zoo nu en dan voor Uw naam zet, ik bedoel den titel ..Jonkheer". Door dit te zeggen heb ik de baan ruim gemaakt om zoo te komen tot de vrijmoedigheid, die mij op het oogenblik tot spreken dwingt, een vrijmoedigheid, die voortkomt uit mijn zelfstandigheid, die ik. afgescheiden van de partij, waartoe ik de eer heb te behooren. altijd tracht te bewaren. Mijnheer de Voorzitter, in het praeadvies. dat nu is uitgebracht geworden en dat wij allen hebben bestu deerd, beroept men zich op het feit, dat de salarieering van deze ambtenaren als ik dat woord hier mag gebruiken eerst dagteekent van 1929. Dat is vol komen juist. Maar mijnheer de Voorzitter, ofschoon ik toen. niet in deze maar in een andere kwaliteit, wel eens getracht heb om over die regeling en passant te spreken, is mij dat niet gelukt, omdat mij eenvoudig werd toegevoegd: dat behoort niet tot Uw competentie, wat ook volkomen juist was. maar nu ik geroepen ben om er wèl over te oordeelen, kan ik geen zelfvoldoening hebben, als ik niet ageer zij het dan op een heel beleefde en tegelijk schappelijke wijze tegen de be staande salarisregeling. Ik heb dat al in 1929 gedaan en ik meen nog altijd dat het geachte college van Gedeputeerde Staten toen drie belangrijke fouten heeft begaan. In de eerste plaats deze fout, dat naar mijn bescheiden meening het jaar 1929 niet geschikt was, om een verhooging van salarissen in te voeren, waaronder ver hoogingen soms tot een belangrijk bedrag. En de tweede fout is m. i. deze geweest, dat men die regeling toch nog heeft ingevoerd, niettegenstaande wel 35 van de 43 gemeenteraden meenden dat zij ongunstig moesten adviseeren op de vraag, die hun destijds werd gesteld. De derde fout, mijnheer de Voorzitter, is geweest, dat men en ik voel dat als een ernstige fout toentertijd een onbillijke regeling heeft geschapen tusschen de regeling van de salarissen van burgemeesters, secreta rissen en ontvangers en de regeling voor de lagere ambtenaren. Want practisch kwam het hier op neer, dat toen de eerste ambtenaren werden vrijgesteld van pensioenbetaling en dat in bijna alle 43 gemeenten in meerdere of mindere mate pensioenverhaal op de lagere ambtenaren werd toegepast. En nu meen ik en ik sta nog op dat standpunt dat er maar één weg is: men moet bij pensioenverhaal allen daarin betrekken of men moet het niet doen, maar scheiding te maken is altijd onbillijk. Zoodanig heb ik het gevoeld. Mijnheer de Voorzitter, de omstandigheden zijn nü, in vergelijking met 1929 buitengewoon veel ongun stiger geworden en ik kan mij dus heel goed begrijpen, dat Gedeputeerde Staten, al is deze regeling ook slechts drie jaar oud. komen met voorstellen om een geringe verlaging voor slechts drie jaren teweeg te brengen. Voor slechts drie jaren trachten Gedeputeerde Staten zeer waarschijnlijk want er kan nog iets gebeuren, waardoor het overgaat een geringe verlaging van i de salarissen te bewerkstelligen, om dat germanisme j maar eens te gebruiken; het geldt dus slechts voor het korte tijdsbestek van drie jaar. Nu zijn het niet alleen de Gedeputeerde Staten van Friesland, die een dergelijk verzoek hebben gericht tot de gemeenteraden in hun provincie, maar ook die in j Zeeland en ik meen ook zelfs van andere provinciën j hebben een dergelijk schrijven verzonden, waaruit blijkt j dat meer colleges van Gedeputeerde Staten van het- 1 zelfde oordeel zijn. In het praeadvies, mijnheer de Voorzitter, dat mede I door U is ontworpen, staat dat het plan, waaraan men hier realiteit wenscht te geven, onvoldoende is gear gumenteerd. Het zij zoo. mijnheer de Voorzitter, ik wil dat op het oogenblik niet ontkennen, maar het kan best zijn, dat Gedeputeerde Staten den ernst van de zaak zóó goed inzien dat zij bij zichzelf hebben gedacht dit voorstel is van zoo geringe beteekenis ten opzichte van de betrokken autoriteiten, maar het toont toch duidelijk, dat wij het streven, dat zich op het oogenblik bezig is overal te ontwikkelen, begrijpen en het spreekt natuurlijk vanzelf, al wordt dat misschien onvoldoende of zeer onvoldoende geargumenteerd, dat men er wèl mee accoord zal gaan. Bovendien, mijnheer de Voor zitter, al stem ik toe dat het onvoldoende is geargumen teerd, ik meen dat dit ook wel eens bij een ander college voorkomt, dat het enkele zaken niet argumenteert, maar i eenvoudig zegt die zaak. die U bij ons ter sprake brengt, valt naar ons oordeel niet in de termen voor onderzoek en daarom wordt dat voorstel afgewezen. Ik meen dat ook in de portefeuille van heden zelfs nog iets van dien aard voorkomt en in elk geval is het mij bekend dat er wel eens zooiets is geantwoord. Mijnheer de Voorzitter, ik persoonlijk ben in elk geval overtuigd, dat de wijziging, die hier wordt voorgesteld, haar oorzaak, haar grond en haar recht van bestaan vindt in de omstandigheden. Men is daarbij, zooals ik zooeven al heb gezegd, zeer voorzichtig te werk ge gaan. Men heeft geen ingrijpende voorstellen gedaan, maar men heeft alleen willen zeggen: dat is de gang van den tegenwoordigen maatschappelijken toestand en dien gang vinden wij goed. Wanneer dat nu wer-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 12