34 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Februari 1932. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Februari 1932. 35 uit een zeer groot aantal plattelandsgemeenten en wij er toch allen van overtuigd zijn dat die oorspronkelijk bloeiende plattelandsgemeenten op het oogenblik in zeer moeilijke omstandigheden verkeeren. daar is het dunkt mij toch wel eenigszins verklaarbaar, dat het zou kunnen zijn dat Gedeputeerde Staten door dien wensch waren geleid. Dat verklaart ook dat er mettertijd bij vele plattelandsgemeentebesturen een mentaliteit is ontstaan om te komen tot salarisverlaging voor het gemeentepersoneel. Die mentaliteit, die ik niet zal ver dedigen en niet voor mijn rekening neem. is ook te verklaren, omdat die zeer sterk is beïnvloed door de buitengewoon moeilijke omstandigheden te midden waarvan die gemeentebesturen iederen dag moeten leven. Men heeft tot mijn spijt in vele Friesche platte landsgemeenten alleen ten opzichte van het salaris- vraagstuk geen genoegen genomen met het mes, maar er schijnt zelfs -het spijt mij het te moeten zeggen een wedloop te zijn wie met de bijl de meest felle slagen kan toebrengen aan het in dienst zijnde gemeente- personeel. Dat spijt mij. hoewel ik die mentaliteit eenigszins kan verklaren. Ik druk er op dat mij dit spijt, ik kan het niet goedpraten en ik prijs mij dan ook ge lukkig dat bij ons stadsbestuur en niet alleen bij ons maar ook in andere steden die mentaliteit ietwat anders is. Ik hoop dan ook dat, wanneer hier in den Raad eens voorstellen aan de orde zouden moeten komen tot verlaging van de salarissen, misschien zelfs de heer Vromen dan niet de bijl zou willen hanteeren, maar dat hij dan genoegen zou willen nemen met het mes De heer Vromen: Dat is niet minder dan een bru taliteit De heer Wiersma: Thans rest mij de vraag, hoe eigenlijk op het oogenblik te handelen met dit advies van Burgemeester en Wethouders. Laat ik mededeelen, dat ik bij het beoordeelen van de vraag, hoe daarmee te handelen, tamelijk objectief sta tegenover deze zaak. Maar ik meen dat de heer Terpstra er ook aan heeft herinnerd, dat aan de totstandkoming van de salaris- regeling voor deze drie functionnarissen een historie is verbonden. Ik meen toch dat bij besluit van Gedepu teerde Staten van 27 Juni 1929, goedgekeurd bij Ko ninklijk besluit van 2 Augustus het, ondanks dat ver schillende gemeentebesturen zich daarmee niet konden vereenigen, zoo is geworden, dat aan de bedoelde functionnarissen een premievrij pensioen is verleend. Nu zou ik deze vraag willen stellen die het college echter moeilijk zal kunnen beantwoorden, omdat het zich moeilijk kan indenken in het standpunt van Gede puteerde Staten Zou het ook kunnen zijn dat Gedeputeerde Staten eenigszins op hun schreden terug- keeren Ik wil daarmee niet zeggen, dat hier nu een pensioenkorting zal worden aanvaard: dat is hier niet aan de orde. Hier is een gewone salariskorting aan de orde, maar moge deze dan in vorm wat verschillen met een pensioenkorting, het komt toch hier op neer, dat het resultaat bij beide kortingen uitloopt op een ver mindering van inkomsten. Er zit oogenschijnlijk in dit voorstel voor mij iets sympathieks, n.l. dat Gedeputeerde Staten blijkbaar van plan zijn deze methode te volgen, dat men bij de hoogeren korting toepast en dat men op het oogenblik de lageren, n.l. hen, die een lagere positie innemen dan die drie functionnarissen, buiten beschouwing laat. M. i. is dit een erg sympathiek verschijnsel, maar helaas zien wij dat in onzen tijd veel te weinig toegepast: men houdt er dan geen rekening mee dat het lagere personeel het veel moeilijker kan missen dan het hoogere personeel. De heer Terpstra heeft er ook reeds op gewezen en ik ben mij ook bewust van het verschil in den toestand van deze drie functionnarissen met dien van het andere in dienst der gemeente zijnde personeel jegens het andere gemeentepersoneel wordt 5J/£ pensioenaftrek in rekening gebracht, terwijl hier aan deze drie functi onnarissen premievrij pensioen wordt gegeven. Oppervlakkig beschouwd, mijnheer de Voorzitter, zou ik dus tot de conclusie kunnen komen dat, wat hier door Gedeputeerde Staten wordt voorgesteld, is bedoeld om de terminologie van een bepaald, alge meen bekend besluit te gebruiken om een plooi weg te werken of glad te strijken, die 3 jaar geleden door hun medewerking is ontstaan: Gedeputeerde Staten willen thans wellicht wegwerken de plooi, die bestaat tusschen deze drie functionnarissen en het andere in dienst der gemeente zijnde personeel in verband met de 5J/2 pensioenaftrek. Ik zou verder nog willen vragen wat Burgemeester- en Wethouders bedoelen met deze zinsnede in het praeadvies, waar zij zeggen dat blijkbaar het college van Gedeputeerde Staten ook niet heeft overwogen ,,de vraag of het betrekkelijk geringe geldelijke voordeel wel opweegt tegen nadeelen en bezwaren van, anderen aard, die er het gevolg van kunnen zijn." Ik zou speciaal graag willen weten wat in die zinsnede is bedoeld met nadeelen en bezwaren van anderen aard, die er het gevolg van kunnen zijn." Ik meen dat ik het hierbij voorloopig zou kunnen laten. Ik zeg nogmaals, ik wensch graag eerst een nader ant woord van Burgemeester en Wethouders te hooren. voor en aleer ik mijn standpunt en mijn stem zou willen bepalen. De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter, de heer Terpstra heeft, zooals hier reeds is gezegd, den weg eerst gebaand en ik zal maar rekenen dat hij ook den weg voor mij heeft gebaand. Het is, geloof ik, een heele breede weg, een rijweg met eenige parallelwegen en voetpaden en rijwielpaden, zoodat ik direct op de zaak kan ingaan. Ik zal ook niet ingaan hoewel daar misschien wel eenige reden voor was op de oppervlakkige op merking van den vorigen spreker aan mijn adres, waarbij hij, zonder eenige reden, mijn houding in de toekomst eenigszins meende te moeten bespreken ik zal maar veronderstellen dat hij mij tot nog toe niet goed heeft begrepen of dat hij verward is in zijn eigen beeldspraak, want mocht ik aannemen dat dit niet het geval is en dat hij zich dus volkomen bewust is ge weest van de draagkracht van zijn beeldspraak, dan zou ik hem misschien op een voor hem zeer onaan gename wijze te lijf moeten gaan. Ik geloof echter dat dit bij het onderwerp, dat hier op het oogenblik aan de orde is en ook met het oog op den gevorderden tijd niet gewenscht is; er zal wel eens een andere en meer geschikte gelegenheid komen om daarop in te gaan. Ik zou dus thans enkel namens den Vrijheidsbond in dezen Raad de verklaring willen afleggen, dat wij ons met zeer veel van wat in het praeadvies staat vol komen kunnen vereenigen en dat, wanneer Burgemeester en Wethouders zich beperkt hadden tot de zaak. waarom het hier eigenlijk gaat. dus tot de vraag, die door Gedeputeerde Staten aan den Raad is voorgelegd wij dan graag voor aanneming van het praeadvies hadden willen stemmen. Maar wij kunnen ons niet vereenigen met enkele andere overwegingen, die o. i. hier niet ter zake doen, overwegingen, die door het college in het praeadvies zijn naar voren gebracht en die, naar ik meen, ook in de formuleering van de eind conclusie doorschemeren. Ik meen grond te hebben om een poging te doen dat wij ons daarvan losmaken: ik doe een voorstel omtrent een andere eindconclusie, waarbij wij geen enkelen schijn of schaduw van ver denking op ons laden, dat wij ons straks bij onze uit spraak laten leiden door overwegingen, die naar onze meening het praeadvies ontsieren en waarmede wij ons niet kunnen vereenigen. Met hetgeen staat in de eerste overweging kunnen wij volkomen accoord gaan: ook wij vinden den gang van zaken, zooals die de laatste jaren is geweest, ik durf gerust het woord gebruiken, het gescharrel van Gedeputeerde Staten met de salarissen van burge meesters. secretarissen en ontvangers, zeer onjuist. Daar zit geen enkele lijn en richting in. Ik herinner maar j aan 1928, toen wij het verzoek kregen om advies te geven over een voorstel van Gedeputeerde Staten om de verhooging dier salarissen gelijk te maken aan de eventueel te betalen pensioenpremie en dat, terwijl dit zelfde college het de gemeente pas zoo moeilijk had gemaakt, dat deze was gedwongen om wèl verhaal van pensioenpremie toe te passen. In die handelwijze van Gedeputeerde Staten zit geen enkele consekwentie en geen ruggegraat en door ons zal dan ook graag op dezen grond met Burgemeester en Wethouders worden gestemd tegen het aanvaarden van het voorstel van Gedeputeerde Staten. Wij zullen volgaarne in het advies doen blijken van onze afkeuring van deze richting loosheid bij Gedeputeerde Staten. Evenzeer kan ik accoord gaan met de tweede over weging. die in het praeadvies uitdrukkelijk wordt uit- i eengezet; indien er werkelijk straks een algemeene salarisverlaging zal komen en het doet er nu niet toe of die er zal komen of niet dan zal het noodig zijn om te overwegen of de ambtenaren, wier salaris op een andere wijze wordt vastgesteld dan door den Raad. daar buiten moeten blijven of niet. Maar uit deze opmerking volgt ook stringent dat het niet opgaat om deze ambtenaren, die nooit de spits hebben afgebeten, wanneer het gold een verhooging, nu wel de spits te laten afbijten nu het geldt een verlaging. Dat zijn de redenen, waarom ik kan meegaan met dat deel van de overwegingen en conclusie, waarin staat, dat het voor loopig niet gewenscht is om tot den voorgestelden maatregel over te gaan De heer Wiersma: Als het de arbeiders maar waren! De heer Dijkstra: Die zijn bij jullie anders ook niet zoo veilig: dat is in de Kamer wel gebleken De heer Vromen: Nu echter een gedeelte uit de overwegingen, die wij niet zonder meer kunnen onder schrijven en waarvan wij ons zouden willen losmaken. In de eerste plaats zegt het college ,,Wij kunnen ons niet onttrekken aan den indruk, dat het voornemen van het Provinciaal Bestuur voortgevloeid is uit den wensch om zoo dra mogelijk tot een algemeene verlaging van de ambtenaars- jaarwedden in de gemeenten dezer provincie te geraken." Welnu, ik heb geen bewijzen en geen aanwijzingen, dat dit de bedoeling van Gedeputeerde Staten zou zijn. Ook in het praeadvies treft men deze aanwijzingen niet aan en waar men dus niet over dergelijke aanwijzingen beschikt, mogen wij een dergelijke uitspraak niet onder schrijven en wij mogen dat te minder doen, waar het schrijven van Gedeputeerde Staten begint met te zeggen: ,,Van verschillende gemeenteraden ontvingen wij het verzoek om, in verband met hunne besluiten tot verlaging van de jaarwedden der gemeente-ambte naren, een overeenkomstige verlaging op de jaar wedden van burgemeester, secretaris en ontvanger toe te passen." Waar ik geen reden heb om aan te nemen dat dit niet op feiten berust en ik dus niet mag aannemen dat deze verzoeken niet zijn ingekomen bij Gedeputeerde Staten, gaat het mij te ver, om hier als onze meening uit te spreken: wij meenen dat Gedeputeerde Staten dit alleen doen om tot een algemeene verlaging van de ambte- naarswedden te komen. Ik wil er in dit verband op merkzaam op maken, dat het een feit is een van de vorige sprekers heeft daar reeds op gewezen dat verschillende gemeenten hebben getracht een belang rijke salarisverlaging tot stand te brengen, maar dat zij daarin zijn gestuit vooral op de niet-medewerking van Gedeputeerde Staten en dat verschillende van deze gemeenten deze wijzigingsverordeningen niet hebben goedgekeurd gekregen, ik herhaal, vooral ook omdat deze verlagingen Gedeputeerde Staten te sterk waren. Waar het voor mij dus niet is bewezen wat Burge meester en Wethouders hier zeggen, kan ik niet mee uitspreken dat ik den indruk heb, dat het Gedeputeerde Staten of het Provinciaal Bestuur te doen is om een algemeene jaarweddenverlaging. En wat verder in deze alinea staat omtrent de waar deering van de bestaande salarissen en loonen in ver band met het streven naar een algemeene salaris verlaging, betreur ik het. dat men hiermee het al of niet komen van een dergelijke verlaging en de vraag of salarisverlaging al of niet acceptabel is, in het geding brengt. Dat is m. i. onjuist en had dan ook weggelaten moeten worden. Ik kan mij niet voorstellen, waar men hier spreekt van de geringe waardeering van het gel delijke voordeel, dat men daar alleen doelt, terwijl men in de passage, die daaraan voorafgaat, nog spreekt van een algemeene verlaging, op het kleine voordeel, dat de verlaging van de hier aan de orde zijnde ambte- narenjaarwedden zal opleveren; ik heb die passage begrepen als een oordeel over het gewenscht of niet gewenscht zijn van een algemeene salarisverlaging. Ik wensch hier thans noch in de eene noch in de andere richting daarover een uitspraak te doen en ook mijn fractie wenscht, als zulks niet noodzakelijk is, daar niet aan mee te werken, omdat het ons dan later misschien zou kunnen worden voorgehouden. Evenmin meenen wij dat het vraagstuk van de finan cieele positie van Leeuwarden op het oogenblik bij deze vraag van Gedeputeerde Staten in het geding moet worden gebracht. Ten slotte zou de toestand toch wel heel en heel ernstig moeten zijn, als bij een kortingsvraagstuk, handelende over 2% a 5 van de salarissen van burgemeester, secretaris en ontvanger, de financieele positie van Leeuwarden moest worden beschouwd. De Vrijheidsbond refuteert dus deze op merking als niet ter zake doende. Wel gaat het college in het praeadvies, waarschijnlijk eenigszins voelende dat het te ver is gegaan, even later verder ,,Het voornemen van Gedeputeerde Staten is, hoe men overigens over verlaging van wedden en loonen in dezen tijd moge denken enz. Welnu, als men wel heeft gevoeld dat dit er ten slotte niet toe doet en dat het met de quintessens van de zaak, die Gedeputeerde Staten ons voorleggen, niet heeft te maken, dan had men ook die heele zaak van de salarissen en loonen uit het praeadvies moeten laten en daarover niet een bepaalde meening naar voren moeten brengen. Naar onze meening is ook in de conclusie die fou tieve gedachtengang neergelegd. Waar deze conclusie luidt Wij verzoeken den Raad ,,ons op te dragen aan de Gedeputeerde Staten als het oordeel van den Raad te kennen te geven, dat de door dat college voorgestelde, op 1 Maart 1932 ingaande, korting op de jaarwedden der burge meesters, secretarissen en ontvangers voorloopig niet noodzakelijk, niet gewenscht" is zijn wij het tot zoover daar volkomen mee eens, maar wat dan volgt ,,en niet op goede gronden verdedigbaar is en mits dien niet tot stand behoort te komen" is het eenige in de conclusie, wat bij onze fractie op bezwaren stuit en waarin wij niet kunnen meegaan. Daarom stel ik voor en ik hoop. dat Burgemeester en Wethouders dit voorstel willen overnemen, om daar door een krachtiger uitspraak van den Raad mogelijk te maken Burgemeester en Wethouders te verzoeken

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 14