36 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Februari 1932.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Februari 1932. 37
aan de Gedeputeerde Staten als het oordeel van den
Raad mede te deelen
,,dat de door dat collegeenzen ontvangers
voorloopig niet noodzakelijk en niet gewenscht is en
niet behoort tot stand te komen voordat een even-
tueele algemeene verlaging der salarissen van ambte
naren der betrokken gemeenten zal zijn ingegaan."
Daarbij bindt men het vraagstuk van de billijkheid van
verlaging van deze salarissen aan de vraag of de ge
meente überhaupt al of niet zal overgaan tot salaris
verlaging. Als echter de conclusie, zooals die hier staat,
wordt gehandhaafd, dan spijt het mij, maar dan zullen
wij hiertegen moeten stemmen, ofschoon buiten de door
ons gewraakte overwegingen duidelijk blijkt in hoeverre
wij mee kunnen gaan met de overwegingen, die hier
genoemd zijn.
De heer Hettinga: Mijnheer de Voorzitter. Ik wensch
ook met een heel kort woord mijn meening kenbaar
te maken over het praeadvies van Burgemeester en
Wethouders, met welker strekking en argumenten ik
mij ook niet kan vereenigen. Het gaat met het econo
mische leven als met het gewone leven; het stelt zijn
wetten en als men aan die wetten te kort doet, schaadt
men dat leven. Ik meen dat ten opzichte van het econo
mische leven in den volksmond een heele wijze uit
spraak geldt: zet de tering naar de nering. Als wij
daaraan onzen economischen toestand spiegelen, dan
wil het mij voorkomen, dat wij op het oogenblilc in een
toestand verkeeren, dat het tij hard verloopt en dus
de bakens verzet moeten worden. Het is ons allen be
kend dat de geheele afzet van onze productie, zoowel
van de tuinbouwproductie, de landbouwproductie als
de zuivelproductie heelemaal kapot ligt. Ten opzichte
daarvan vind ik, wat hier gevraagd wordt, een heel
zachte en schappelijke manier, die de richting aangeeft,
dat de tijd van hoogconjunctuur is verloopen en dat
men dientengevolge feitelijk door een economische wet
verplicht is, die richting te volgen en dus ook de even-
tueele salarissen in dit geval te beperken.
De heer Weima: Mijnheer de Voorzitter. Ik stel er
prijs op het volgende te zeggen en bedoel daar volstrekt
niet mee om U of den Secretaris of den Ontvanger
te treffen, in het allerminst niet, maar ik meen deze
zaak zoo te moeten zien en ik sluit mij in dat opzicht
aan bij den heer Hettinga dat wij naar mijn meening
rekening moeten houden met de omstandigheden, waarin
wij leven. Gedeputeerde Staten wenschen een verlaging,
maar eigenlijk is dat geen verlaging, want zij is niet
noemenswaard. Ik geloof dat er zeer velen zijn, die
meer offeren dan hier wordt voorgesteld. Het geldt hier
maar een bedrag van enkele honderden guldens - ik
meen dat het in totaal gaat om een 800. dus het
is de moeite niet waard ik zou zeggen, dat wij mede
moeten bevorderen den goeden gang van zaken, en de
buitengewone omstandigheden zijn oorzaak dat wij
moeten meegaan. Wij moeten onzen goeden wil toonen.
niet halsstarrig vasthouden aan wat wij hebben, maar
wij moeten ook in de omstandigheden mee durven gaan.
Het is uitsluitend daarom, dat ik iets zeg en het is ook
uitsluitend daarom, dat ik mij tegen het voorstel van
Burgemeester en Wethouders zal verklaren.
De heer Botke: Mijnheer de Voorzitter, een enkel
woord maar, er is hier al zoo veel over dit praeadvies
gesproken. Ik wil namens mijn fractie verklaren, dat
wij accoord gaan met het praeadvies van Burgemeester
en Wethouders en dat wij niet accoord gaan met wat
de heer Vromen heeft gezegd. Wij voelen het wel als
juist, waar Burgemeester en Wethouders zeggen
..Wij kunnen ons niet onttrekken aan den indruk,
dat het voornemen van het Provinciaal Bestuur
voortgevloeid is uit den wensch om zoodra mogelijk
tot een algemeene verlaging van de ambtenaars-
wedden in de gemeenten dezer provincie te geraken
en dat daarbij niet voldoende aandacht is besteed
aan het feit, dat zoodoende verlaging ook plaats zal
hebben daar. waar zij öf niet noodzakelijk öf zelfs
ongewenscht moet worden geacht."
Mijnheer de Voorzitter, wij hebben den indruk gekregen
dat, wanneer wij hier de meening uitspreken dat de
salarissen van de drie genoemde functionnarissen
moeten worden verlaagd, wij dan bevorderen, dat het
gaat in de richting van een algemeene verlaging. Wij
rneenen dat de tijd daarvoor niet gekomen is en op
dien grond gaan wij accoord met het praeadvies van
Burgemeester en Wethouders.
De heer Ritmeester (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter. Namens Burgemeester en Wethouders wil ik ook
een enkel woord zeggen en dat is het volgende. Ik wil
beginnen met op te merken, dat ik mij eenigszins heb
verwonderd dat door den heer Terpstra zoo sterk
wordt geageerd voor het voorstel van Gedeputeerde
Staten, want het is nog niet zoo lang geleden het is
nog eind December geweest dat de begrooting van
Leeuwarden is behandeld en als men dus wilde dat in
de gemeente Leeuwarden want het gaat hier zuiver
en alleen over de salarieering van den Burgemeester,
den Secretaris en den Ontvanger in Leeuwarden
deze salarissen zoodanig werden verminderd, dan zou
daartoe uit den Raad bij de begrooting een voorstel
tot verlaging moeten zijn gekomen. De heer Terpstra
schudt van neen, maar wij hebben hier toch alleen te
spreken over de salarissen van Burgemeester, Secre
taris en Ontvanger in de gemeente Leeuwarden en nie:
over die in eenige andere gemeente in Friesland of in
Nederland. Als men die er bij wil halen en op die wijze
wil gaan vergelijken, dan kan ik er nog wel het een
en ander tegen aanvoeren. De heer Terpstra heeft dat
trouwens zelf ook gedaan hij heeft verwezen naar
Noord-Holland en daar eenige gemeenten opgenoemd,
maar bij vergelijking van de salarissen zal hij zelf zien.
dat die hier in Leeuwarden niet aan den hoogen kant
zijn. en dat komt, zoo zei de heer Terpstra, doordat
andere gemeenten dikwijls in deze positie verkeeren.
dat zij een rijkere bevolking hebben. Daar houdt echter
de practijk geen rekening mee als een gemeente een
arme bevolking heeft, dan mogen toch haar ambte
naren daarom niet slechter worden gesalarieerd. In
tegendeel, de salarissen moeten verband houden met
de grootte en de positie van de gemeente. Dat is hier
in Friesland ook gezegd en het is zoo geweest, dat
Gedeputeerde Staten, toen zij de thans bestaande rege
ling hebben ontworpen, hebben gevraagd: wat is de
positie van de gemeente en hoe groot is de bevolking,
dan zullen wij naar evenredigheid daarvan den burge
meester enz. salarieeren. Daarom en daarom alleen is
er ook gezegd dat er in geen geval een pensioenaftrek
op deze salarissen moest worden toegepast, v/ant dan
zou. doordat men in de eene gemeente wel een pensioen
aftrek toepaste en in de andere gemeente niet of in
mindere mate, de verhouding weer verbroken worden.
Neemt men b.v. Leeuwarden, waar met een salaris voor
den Burgemeester van f 9000.— géén pensioenaftrek
zou worden toegepast en Sneek, waar met een salaris
van 6000.Sy zou worden gekort, dan zou de
verhouding van die salarissen in die beide gemeenten
niet zijn als 9000 6000 maar als 9000 (6000 ver
minderd met Sy2 Het is dus absoluut de bedoeling
geweest om deze salarissen in verhouding tot de aan
tallen inwoners gelijk te doen zijn. Als men dus
spreekt van een pensioenaftrek en dergelijke dingen
meer. dan komen wij er weer niet. want dan bereikt
men, dat men in deze salarissen in de verschillende
plaatsen weer een ongelijkheid zal scheppen. De eene
gemeente heft toch 5]/^ de andere Sy en een
derde 3 °/o en op die wijze krijgen wij, dat dan weer de
onderlinge verhouding zal worden verbroken.
Als ik verder deze salarissen hier vergelijk met de
salarissen, die over het algemeen in Nederland worden
betaald, dan moet ik dit feit constateeren. dat. zooals
ook in het praeadvies van Burgemeester en Wethouders
is gezegd, die salarissen hier zeer zeker nog eenigszins
aan den lagen kant zijn. En nu is het wel verwonderlijk
dat. toen in 1929 deze nieuwe salarisregeling kwam,
Friesland toen weer de laatste provincie was, die kwam
met een verhooging, terwijl Friesland nu weer de eerste
is, die een verlaging zal toepassen. De heer Terpstra
heeft Zeeland genoemd, maar die provincie kwam zelfs
nog eenige weken achter Friesland aan en in Noord-
Holland is een verlaging geweigerd.
Het kan zijn dat door verschillende gemeenteraden
in Friesland op Gedeputeerde Staten aandrang is uit
geoefend om deze salarissen te verminderen, welnu, als
dat in die verschillende gemeenten noodig is en zij het
financieel niet verantwoord achten om de bestaande
salarissen te handhaven, dan moeten zij aan Gedepu
teerde Staten in overweging geven die salarissen te
verlagen; dat weten die gemeenten zélf het beste. Maar
daar moeten wij ons niet in mengen; voor Leeuwarden
is het hier zuiver de vraag: hoe staat men hier tegen
over de salarissen van den Burgemeester, den Secre
taris en den Ontvanger en dan verwondert het mij,
dat men er nu zoo voor is deze te verlagen, terwijl men
daar enkele weken geleden met geen woord over heeft
gesproken.
De heer Wiersma heeft gevraagd wat de bedoeling
is van de zinsnede
..of het betrekkelijk geringe geldelijke voordeel wel
opweegt tegen nadeelen en bezwaren van anderen
aard"
en wat die nadeelen en bezwaren dan zijn. Ik wil wel
zeggen, dat is in de eerste plaats de zekerheid, die er
voor de ambtenaren moet bestaan, dat zij het salaris
krijgen, dat hun is toegekend en dat zij dus niet klakke
loos, om redenen, buiten de gemeente gelegen, minder
krijgen, hoe klein die verlaging dan ook mag zijn, en
daarnaast staat de kwestie van de onbillijkheid tegen
over lagere ambtenaren en personeel, die door deze
zaak wordt ondervonden.
Ik moet nu nog spreken over een andere kwestie.
De heer Vromen heeft naar voren gebracht en in een
amendement belichaamd een wijziging van de con
clusie. waarin staat, dat de voorgestelde korting
..voorloopig niet noodzakelijk en niet gewenscht is
en niet behoort tot stand te komen voordat een even-
tueele algemeene verlaging der salarissen van ambte
naren der betrokken gemeenten zal zijn ingegaan."
Ik zou nu alleen aan de heeren van den Vrijheidsbond
dit willen vragen, om precies te weten hoe wij hier
tegenover staan is dit de bedoeling, dat Gedeputeerde
Staten daardoor zullen worden uitgenoodigd om met
een dergelijke algemeene verlaging te komen
De heer Vromen ontkent dit.
De heer Ritmeester (wethouder): Dus het is zonder
meer de bedoeling om te zeggen: gij gaat niet over tot
verlaging voordat er een algemeene verlaging is tot
stand gekomen. Dan geloof ik dat er van de zijde van
Burgemeester en Wethouders totaal geen bezwaar
tegen het amendement van den heer Vromen bestaat.
De heer Weima zegt dat wij onzen goeden wil moeten
toonen. Ja. dat vind ik heel lief en aardig, maar moeten
wij die toonen ten koste van een drietal ambtenaren
En wat voor zin heeft dat dan nog Het beteekent
niets, want tegenover wie zouden wij dat dan moeten
doen? Tegenover Gedeputeerde Staten? Ik zou zeggen,
al praten we er hier nog een half uur over, ik ben
er van overtuigd dat deze verlaging toch doorgaat
misschien ligt de regeling er zelfs al. Maar dat neemt
niet weg, dat wij er toch ernstig tegen kunnen protes
teeren. Want op het oogenblik wordt 3 c/c gevraagd.
maar door Gedeputeerde Staten wordt er bij gezegd
..Wij achten het gewenscht, hierbij de opmerking
te maken, dat uit het feit, dat wij ons in dezen bij de
Rijksregeling aansluiten, geenerlei gevolgtrekking ten
aanzien van ons standpunt in het algemeen mag
worden gemaakt."
Dat wil dus zeggen, dat Gedeputeerde Staten zich alle
rechten voorbehouden, om b.v. van die 3 verlaging
10 r/c te maken. Men staat dus absoluut niet voor een
tijdperk van 3 jaar voor deze wijziging in en ik geloof
dat er eventueel geen sprake van zal zijn, dat de heeren
zich voor 3 jaar bij de Rijksregeling zullen aansluiten.
Dat is voor mij ook een zeer groot bezwaar.
Ik zal nu op het oogenblik niet terugkomen op den
financieelen toestand van Leeuwarden, maar ik herhaal,
dat er bij de begrooting met geen enkel woord over de
salarisregeling is gesproken en dat daarbij niet is ge
bleken dat er eenige vermindering van deze salarissen
zou moeten plaats hebben, noch bij Gedeputeerde Staten
noch in den Raad. En nu is men daar voor. Het kan
zijn dat daarvoor een ander motief is, maar ik kan op
het oogenblik geen enkel motief vinden, waarom het
per se een belang voor Leeuwarden is dat deze korting
plaats heeft en daarom moeten Burgemeester en Wet
houders persisteeren bij hun advies of bij de conclusie
van dat advies, zij het dan, dat deze wordt gewijzigd,
zooals door den Vrijheidsbond is voorgesteld.
De heer Terpstra vraagt het woord.
De Voorzitter: Ik heb geen bezwaar om U het woord
te geven, maar zoudt U zich niet eenigszins kunnen
beperken Anders zal ik nog een avondvergadering
moeten beleggen.
De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter, ik ben
gewend mij zooveel mogelijk te beperken, maar ik moet
toch nog een enkel woord spreken aan het adres van
het geachte lid van den Raad, den heer Ritmeester,
die mij in de eerste plaats dingen in de schoenen schuift,
die ik absoluut niet heb gezegd, maar daar kom ik
aanstonds op terug. In de tweede plaats neemt U het
ons kwalijk, dat wij bij de behandeling der begrooting
hierover niet gesproken hebben. Dat laatste is waar.
maar kwalijk nemen is. dunkt mij, hier ongeoorloofd,
want ik ben overtuigd er is trouwens niet aan ge
dacht, dat wil ik wel zeggen dat, indien wij deze
zaak bij de begrooting hadden ter sprake gebracht, U
de eerste zou geweest zijn, die ons had toegevoegd:
dat is niet aan de orde heeren U kunt er wel over
spreken, maar U kunt er toch per slot van rekening
niets aan doen dat is het hoofdmotief want deze
salarissen worden niet vastgesteld door den Raad
maar door het college van Gedeputeerde Staten. Daarom
hebben wij er niet over gesproken, omdat de Raad toch
niet verder kan gaan dan het geven van advies. Maar
nu dat advies wordt gevraagd, nu acht een deel van
deze Vergadering zich geroepen om zich voor het voor
stel van Gedeputeerde Staten te verklaren.
U hebt mij verder iets in de schoenen willen schuiven,
blijkbaar met een goede bedoeling, dat wil ik wel ge-
looven, want wij zijn van U gewend, daarvan ben ik
overtuigd, dat U mij niet iets wilt laten zeggen wat ik
niet gezegd heb en het is dus een vergissing. Maar ik
heb mij op Zaandam en Hilversum beroepen alleen in
zooverre, dat ik de bevolking daarbij te pas heb ge
bracht, dus juist wat U beweerd heeft, maar niet den
toestand van de bevolking. Ik heb uitsluitend mijn
meening gebaseerd op de getallen en niet op den toe
stand. Daarin hebt U mij dus verkeerd verstaan.
Het hoofdbezwaar van mij is dat heb ik duidelijk
gezegd dat de pensioenaftrek is toegepast op de
lagere ambtenaren en dat die niet plaats heeft bij de
hoogere ambtenaren. Dat voel ik als een onbillijkheid.
II hebt gezegd dat ik mij heb beroepen op Noord-