24 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Februari 1932. Dat zijn de feiten; andere besprekingen en onderhan delingen tusschen de gemeente en Gedeputeerde Staten zijn er blijkens de stukken niet gevoerd en ook blijkens hetgeen door den wethouder van Financiën is meege deeld moet ik concludeeren, dat er niet meer is gebeurd. Wel blijkt aan het college bekend te zijn, dat voor de Provinciale Staten de mogelijkheid bestaat maar al leen als zij de gemeente ter wille willen zijn om alsnog, wanneer niet binnen den termijn, waarvoor het besluit is genomen, een dergelijke verbetering zal zijn tot stand gekomen, het subsidie te verleenen. Die moge lijkheid bestaat echter alleen, als de Provinciale Staten de gemeente ter wille willen zijn. maar of überhaupt de Gedeputeerde Staten over de Provinciale Staten zal ik maar heelemaal niet spreken in dat concrete geval aan den wensch van de gemeente Leeuwarden om haar ter wille te zijn, uitvoering zullen geven, daar over bestaat geen enkele uitspraak en dus geen zeker heid. Ik meen dat een naburige gemeente, ook vertrou wende op de logica, dat zeer zeker wel subsidie zou worden verleend, korten tijd geleden wat dat betreft nog zeer verkeerd is uitgekomen. Waar dat het geval is, meen ik dat het ligt op den weg van den Raad, voordat hij een besluit neemt over dit voorstel, om zich te wenden tot Gedeputeerde Staten met de vraag: hoe staan Gedeputeerde Staten tegenover subsidieverleening, indien wel blijkt de goede wil van Leeuwarden want die is wel aanwezig - maar de mogelijkheid niet bestaat om vóór 1 Januari 1933 den geheelen weg te verbeteren Nu is door den heer Muller de vraag gesteld als Gedeputeerde Staten dat afwijzen, zal de weg dan niet worden verbeterd? Dat is een vraag, waarover de Raad dan zal moeten beslissen, want het zou op het oogenblik zeer onverstandig zijn, wanneer hier thans werd uitge maakt. dat in ieder geval, wel of niet met subsidie, dit jaar met de verbetering van den weg zal worden be gonnen. Dat zou het krachtigste argument voor Gede puteerde Staten wezen omdat zij dan geen enkel motief meer zouden hebben om subsidie te verleenen, waar zij dan zouden kunnen zeggen dat Leeuwarden den weg tóch zal gaan verbeteren om geen subsidie toe te staan. De verbetering van dezen weg is ook in het belang van de provincie, want hij ligt in het pro vinciaal wegennet en het ligt dus op den weg van de provincie om in die verbetering bij te dragen en de zaak te bevorderen, opdat ook de Raad zoodra mogelijk met de uitvoering kan laten beginnen, maar het ligt op den weg van den Gemeenteraad om, voordat wij ons binden ons tot Gedeputeerde Staten te wenden met de vraag, waar de mogelijkheid niet aanwezig is om deze zaak af te werken vóór 1 Januari 1933, of zij willen bevorderen want ook Gedeputeerde Staten hebben hier het zeggingsrecht niet maar dat is bij de Provinciale Staten dat aan de gemeente Leeuwarden toch nog een subsidie wordt verleend en wel onder de figuur, door den wethouder van Financiën genoemd. Daarom acht ik het zeer verkeerd om nu een besluit te nemen en ik zou dan ook, mede namens den heer Oosterhoff, willen voorstellen ,,De Raad noodigt Burgemeester en Wethouders uit zich tot Gedeputeerde Staten te wenden met de vraag of op subsidie uit het wegenfonds naar hunne meening kan worden gerekend, wanneer de Mr. P. J. Troelstraweg dit jaar niet geheel wordt verbeterd", en zoo lang dit voorstel aan te houden. Dan kan daar over in de volgende vergadering worden gestemd. De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter, ik zou nog even over drie zaken willen spreken en wel in de eerste plaats, dat ik genoegen neem met de verklaring van den geachten wethouder De Vries omtrent een eventueel onderzoek betreffende een tijdelijke herstelling van den weg, zooals door ons is bedoeld. In de tweede plaats, mijnheer de Voorzitter, wil ik als leek mij niet bemoeien met de kwestie asfalt- of klinkerweg, al zou dat alleen maar wezen om deze reden, dat daarover in de commissie voor Openbare Werken lang en breedvoerig is gesproken en men daar, voor zoover ik mij kan herinneren, allen tot de conclusie is gekomen, dat een asfaltweg, juist om de kosten van onderhoud, de voorkeur verdient. In de derde plaats, mijnheer de Voorzitter, voel ik heel veel voor het laatste voorstel van den heer Vromen, waar hij zegt: wij moeten, voor en aleer aan den weg begonnen wordt, het zij gedeeltelijk of geheel, weten wat Gedeputeerde Staten denken te doen, wat betreft de eventueele uitbetaling van subsidie. Ik zie de toekomst, wat betreft dit subsidie, niet zoo donker in als de heer Vromen. Deze beroept zich op een paar gevallen in naburige gemeenten, maar die gevallen, waarop de heer Vromen waarschijnlijk zin speelt, waren zeer verschillend met het geval dat zich hier voordoet. Het betrof daar de vraag of eventueel een gemeentebestuur het recht had om, voordat de verordening bestond, reeds een begin van uitvoering met het werk te maken. Wat deze kwestie betreft, geloof ik, dat ik Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten wel zoo lang ken, dat zij, waar het hier een kwestie van tijd is, het subsidie wel zullen uitbetalen. Dat neemt echter niet weg, waar het hier gaat over zulk een aanzienlijk bedrag, dat het de voorkeur ver dient eerst af te wachten wat antwoord de Raad krijgt op zijn vraag of het subsidie ook zal worden uitbetaald De heer Dijkstra: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou iets willen vragen omtrent het voorstel van de heeren Oosterhoff en Vromen, om de klinkerbestrating door te zetten tot het Leeuwrikplein. Ik behoor tot degenen, die van wat hier aan de orde is, niet het meeste verstand hebben, maar het komt mij toch voor dat wanneer de klinkerbestrating wordt doorgetrokken tot het Leeuwrikplein, dit een mooier geheel zal geven dan wanneer die bestrating wordt afgesneden op den hoek van den Mr. P. J. Troelstraweg of misschien nog eerder. Daarom wil ik vragen of het college niet in ernstige overweging wil nemen of zoo mogelijk de toezegging wil geven, dat zij het deel, dat de heeren Oosterhoff en Vromen vragen, dus het gedeelte vanaf de Spanjaardslaan tot het Leeuwrikplein. ook in ge fundeerde klinkerbestrating willen uitvoeren. Verder kan ik toch niet nalaten nog de volgende opmerking te maken. De wethouder van Openbare Werken heeft gezegd dat wij bij den Harlingerstraat- weg eenige ervaring hebben ten opzichte van een ge fundeerde klinkerbestrating en dat luidt, dat die erva ring niet zoo gunstig is. Nu. dat zal toch zeker wel een beetje meevallen, anders is het in ieder geval een ver bazend zwak argument, omdat die weg er nog maar 3 jaar ligt. Ik heb gedacht dat het wel wat zou mee vallen. Maar de zaak staat er ten slotte zoo voor, als men rekent van het begin van den weg tot aan het Leeuw rikplein, dan zal het niet zoo n enorm groot verschil in kosten maken of de weg van asfalt wordt gemaakt of van klinkers en wanneer daar een klinkerbestrating wordt gemaakt, ben ik overtuigd, dat het geheel er veel mooier door wordt. Ik zou daarom willen vragen of het college niet in dien gedachtengang kan meegaan. De Voorzitter: Ik zou willen voorstellen dat wij ons nu eerst beperken tot het voorstel van de heeren Oosterhoff en Vromen ..De Raad noodigt Burgemeester en Wethouders uit zich tot Gedeputeerde Staten te wenden met de vraag of op subsidie uit het wegenfonds naar hunne meening kan worden gerekend, wanneer de Mr. P. J. Troelstraweg dit jaar niet geheel wordt verbeterd." Ik zou daarvan toch wel iets willen zeggen, omdat het mij bekend is, dat de gemeente voor de verbetering van Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Februari \9j2. dezen weg zeer zeker subsidie zal ontvangen van de provincie. Maar zouden wij dat subsidie op het oogen blik willen hebben, dan zouden wij vóór 1 Januari 1933 den geheelen weg moeten aanleggen op een verhar dingsbreedte van 4.50 M., want wat wij méér aanleggen, moeten wij toch geheel zelf betalen; de provincie blijkt n.l. alleen subsidie te geven voor 4.50 M. breedte van den eigenlijken rijweg of voor 5.50 M. breedte van een weg met aangebouwde rijwielpaden. Nu hebben wij hier een wat eigenaardige kwestie. Als het hier betrof een weg, die geheel buiten lag, dus op het platteland, dan zouden wij kunnnen zeggen wij maken direct den geheelen weg op een breedte van 4.50 M. of. als wij dat een beetje te smal vinden, maken wij hem 5.50 M. met 1 M. er bij voor rijwielpad en dan geeft de provincie subsidie. Maar wij hebben hier aan een dergelijken weg van de Groote Bontekoe tot aan de Spanjaardslaan op den duur practisch niets wij moeten hier minstens twee of drie van die wegen naast elkaar hebben, dan hebben wij er wat aan maar niet aan een weg van 4.50 M. Waar nu de moeilijkheid was dat het niet mogelijk was om de zaak op deze wijze voor 1 Januari 1933, zooals door de provincie is bepaald voor de wegen, die eigenlijk een algemeen verkeersbelang vormen en waarop een dergelijk sub sidie slaat, tot stand te brengen, is aan Gedeputeerde Staten gevraagd, of daardoor het subsidie zou worden verspeeld en toen bleek wel degelijk, dat wij dit sub sidie niet zullen verspelen wanneer wij den weg in gedeelten aanleggen. De Vergadering zal begrijpen dat het hier gaat over nooit meer subsidie dan voor 4.50 M. of voor 5.50 M. van een weg met rijwielpad; de meer dere breedte van den weg moeten wij tóch zelf betalen, maar in elk geval kan ik wel zeggen dat de provincie dat subsidie wel wil geven, dat staat wel vast, als de weg in gedeelten wordt aangelegd. Alleen zal de uit betaling van het subsidie, dat zal worden gegeven, worden verschoven, vermoedelijk tot de geheele weg maar in elk geval tot n/vj deel daarvan is aangelegd. Wij kunnen dus op het oogenblik dat subsidie niet toucheeren dat zouden wij alleen kunnen doen als wij ineens den geheelen weg van de Groote Bontekoe tot de Spanjaardslaan voor 1 Januari 1933 tot 4.50 M. breedte verhardden maar het subsidie blijft wel degelijk bestaan Gedeputeerde Staten gaan ermee accoord dat de uitvoering gesplitst wordt en wij zullen dus de bijdrage van de provincie niet verspelen als de weg in gedeelten wordt uitgevoerd. In zooverre kan dus de vraag, die door de heeren Vromen en Oosterhoff wordt gedaan, ook wel door Burgemeester en Wethouders worden beantwoord. Hier staat .,De Raad noodigt Burgemeester en Wethouders uit zich tot Gedeputeerde Staten te wenden met de vraag of op subsidie uit het wegenfonds naar hunne meening kan worden gerekend" waarbij met de woorden ,,naar hunne meening" ver moedelijk wordt bedoeld ,,naar de meening van Gede puteerde Staten" „wanneer de Mr. P. J. Troelstraweg dit jaar niet geheel wordt verbeterd." Ik kan wel zeggen, wij hebben een brief van Gedepu teerde Staten naar aanleiding van het overleg, dat met dit college is gepleegd en daaruit blijkt wel degelijk, dat het subsidie niet zal worden verspeeld, maar dat alleen de uitbetaling daarvan zal worden uitgesteld tot de weg geheel zal zijn klaargemaakt. Eigenlijk kan dus hier op de vraag van de heeren Oosterhoff en Vromen wel worden geantwoord, dat Burgemeester en Wethouders en ook Gedeputeerde Staten van meening zijn, dat het subsidie niet zal worden verspeeld alleen omdat de weg in drie gedeelten zal worden uitgevoerd. De heer Vromen vraagt het woord. De Voorzitter: Ja, ik zou zelf eerst nog wel graag iets meer willen zeggen. Ik zou nog iets willen zeggen over hetgeen de heer Van Kollem heeft opgemerkt, maar ik wil het ook wel zoo doen; indien mogelijk het voorstel van de heeren Vromen en Oosterhoff zou worden aangenomen, dan behoeft er nu over de prin- cipieele kwestie niet verder te worden gesproken en dan zou daarover den volgenden keer verder kunnen worden gesproken. Ik zou daarom willen voorstellen, nadat deze mededeeling namens het college door mij is gedaan, dat wij nu eerst verder behandelen het voorstel van de heeren Oosterhoff en Vromen. De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter. Het is juist naar aanleiding daarvan dat ik het woord vroeg. Nu door U de positieve mededeeling is gedaan, dat er een schrijven in het bezit is van het college, waarin het college van Gedeputeerde Staten zijn meening in dezen ter kennis van Burgemeester en Wethouders heeft ge bracht, welk schrijven helaas niet bij de stukken lag, maar waaruit blijkt, dat Gedeputeerde Staten positief op het standpunt staan dat, ook wanneer de weg niet voor 1 Januari 1933 geheel gereed zal zijn gekomen, Leeuwarden toch recht zal hebben op het subsidie, nu is er natuurlijk voor ons voorstel geen enkel motief meer aanwezig en wordt dat dus door ons ingetrokken. De Voorzitter: Ik wil alleen nog even opmerken, dat wij reeds in ons praeadvies hebben gezegd, dat wij reden hebben om aan te nemen, dat in het Provinciaal bestuur er zich mede zal vereenigen en dat wij natuurlijk niet een dergelijke zinsnede in het praeadvies zouden opnemen, als wij daarvoor geen goede redenen hadden. De heer Vromen: Pardon, mijnheer de Voorzitter, door den heer Oosterhoff is reeds in eerste instantie gevraagd wat is de reden, die Burgemeester en Wet houders daarvoor hebben en toen is het antwoord van Burgemeester en Wethouders niet positief geweest. Het ligt dus niet aan ons, dat de zaak zoo is geloopen. De Voorzitter: Neen, mijnheer Vromen, het stond direct positief in het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De heer Vromen: U had dien brief van Gedeputeerde Staten bij de stukken kunnen leggen. De Voorzitter: Die brief behoorde niet bij de stukken. Die was aan een onzer persoonlijk gericht en Burge meester en Wethouders zijn niet verplicht om een par ticulier schrijven aan een hunner bij de stukken te leg gen. Daar hebt U geen recht op; li hebt ten slotte geen recht op alles. De heer Vromen: Dan had ook die particuliere per soon alleen maar die zekerheid en hadden Burgemeester en Wethouders als zoodanig die zekerheid niet. De Voorzitter: Die brief was gericht aan een van de wethouders en dus mag worden verondersteld dat het college ook bekend was met hetgeen daarin werd medegedeeld. Het college meent dat, wanneer iets aan een van de wethouders wordt verteld, zij daarmee ook kunnen volstaan en dus mag men aannemen dat ook met een brief kan worden volstaan, ook als die is ge richt aan een van de wethouders. De heer Vromen: Als ik nog even mag, dan vind ik deze heele zaak het gaat hier niet zoozeer tegen het college van Burgemeester en Wethouders maar misschien meer tegen het college van Gedeputeerde Staten toch een eigenaardige wijze van zaken doen, een onder onsje-methode. die in strijd is met alle grondslagen der democratie. Als een zaak zoo wordt behandeld, dan weet ik niet wat democratie is.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 9