48 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1 Maart 1932. ook even de vergadering heeft bijgewoond en daar zeer belangstellend vroeg naar de begrooting. Ik voel het zoo. mijnheer de Voorzitter, dat zij. die daar geweest zijn ik wil niet betwisten, dat was natuurlijk hun recht, maar de uitoefening van dat recht kan zeer ge vaarlijk wezen, althans zoo voel ik het aan en onze geachte Voorzitter en de heer Ritmeester hadden m. i. dan ook beter gedaan, die vergaderingen niet te be zoeken. Want ik zie het zóó, dat zij. door het mee werken daar aan een eventueel besluit, in welke richting ook, gebonden zouden zijn, ook in den Raad, gebonden in het uitbrengen van hun advies en gebonden ook in het uitbrengen van hun stem. En waar in onze Ge meentewet, artikel 26, 2e lid, wel zoo nauwkeurig en nauwlettend op de handelingen van de Raadsleden wordt toegezien in bepaalde artikelen is dit en dat voor hen verboden daar komt hieruit voort, dat het doen van iets dergelijks voor de betrokkenen tot gevolg kan hebben, dat men in een moeilijk parket geraakt. Mijnheer de Voorzitter, constateerende wat ik heb gezegd en nog eens resumeerende, wilde ik zeggen, dat m. i. hier geen algemeen belang bij betrokken is en in dat opzicht kan ik mij dus aansluiten bij mijn geacht medelid, den heer Van der Meulen. Ik voel het tegelijk zoo, dat men hiermee aan andere bestaande ijsclubs, die hier ook in Leeuwarden zijn, eenige concurrentie aan doet en in de derde plaats, dat op deze wijze, naar mijn bescheiden meening, het koopen van deze terreinen neerkomt op het geven, zij het op bedekte wijze, van een subsidie aan een particuliere vereeniging. Ik geloof dat op deze wijze het particulier initiatief in geen geval zal worden bevorderd; de inwoners van Leeuwarden bezitten nog genoeg energie en vermogen om op die wijze zelf een ijsbaan in stand te houden. Op grond van die verschillende motieven, door mij genoemd, verklaar ik mij tegen dit voorstel van Burgemeester en Wet houders. De Voorzitter: Namens Burgemeester en Wethou ders wil ik op enkele punten antwoorden. Als men zich op een standpunt stelt als de heer Terpstra doet en men zegt. dat men de verdediging van het voorstel niet af wacht, en men zegt direct dat men er tegen is, dan is het eigenlijk verloren moeite om het voorstel te verde digen. maar aangezien waarschijnlijk niet alle leden op dat standpunt staan, wil ik toch zoo vrij zijn, te trachten het voorstel van Burgemeester en Wethouders te ver dedigen en ik doe dat, onafhankelijk van het feit, dat ik twee maal een vergadering van ,,De IJsclub" heb bezocht. Ik wil wel zeggen, dat ik daardoor niet in een moeilijk parket ben geraakt. Dat mogen misschien alleen eenigszins bekrompen menschen denken De heer TerpstraIk dank li voor 't compliment De Voorzitter: maar ik meen, dat het mij ab soluut vrij staat om de vergaderingen van particuliere vereenigingen, waarvan ik lid ben. te bezoeken en ik kan U ook wel zeggen, dat in die vergadering ik niet degene ben geweest, die op die plannen heb aange drongen, maar dat ik zelfs mijn waarschuwende stem daartegen heb laten hooren. Ik acht mij echter als Bur gemeester absoluut vrij om lid te zijn van elke parti culiere vereeniging, mits deze niet in strijd is met het algemeen belang, en ik wil den heer Terpstra het recht niet geven om mij daarover een z.g. standje te maken. Ik wil U wel zeggen, dat ik mij daar dan ook niets van aantrek, omdat ik als particulier ook als ieder ander het recht heb om in een particuliere vereeniging mijn opinie te zeggen; ik wensch dat recht aan mij zelf te houden en als U daarop een aanmerking wilt maken of een van de andere Raadsleden, dan ontzeg ik U het recht daartoe. Als ik als particulier iets had gedaan in een vereeniging. dat niet door den beugel kon, dan mocht U dat in het openbaar zeggen, maar zoo lang dat niet gebeurt, hebben dergelijke menschen als de heer Terpstra niet het recht om mij daarover een standje te maken. Wat de verdediging van het voorstel betreft, ik wil dat toch wel doen; misschien dat het mogelijk is, dat de heer Terpstra nog voor rede vatbaar is in zooverre hij heeft gezegd, dat hij tegen zal stemmen en de ver dediging niet wenscht af te wachten; misschien is het mogelijk dat hij daarop nog terugkomt. In de eerste plaats heeft de heer Peletier opgemerkt, dat hij niet voldoende is ingelicht. Ja, dat zijn van die argumenten, die wij hier meer hooren; als de heeren tegen iets zijn, dan zijn ze niet voldoende ingelicht. Ik zou zeggen, mijnheer Peletier, dat de Raad toch wer kelijk van alle kanten is ingelichtBurgemeester en Wethouders hebben toch werkelijk een uitgebreid stuk aan den Raad doen toekomen, waarin de beschouwin gen zijn vervat en waarin ook financiëele beschouwin gen zijn vervat en dergelijke. Nu zegt U dat er geen rapport is overgelegd van een deskundige. Volkomen juist, maar ik vermoed, als U hier een deskundige noemt, dat U daarmee bedoelt den dienst van Gemeen tewerken, want anders kan ik mij hier geen rapport van een deskundige voorstellen; wij hebben hier practisch geen andere deskundige. Ik kan U echter zeggen dat Burgemeester en Wethouders wel degelijk aan den dienst van Gemeentewerken hebben gevraagd en dat er wel een rapport is opgemaakt en dat Burgemeester en Wethouders daaruit is gebleken, dat de cijfers, die in de stukken staan, juist waren. Wel kon ten opzichte van renteverlies b.v. niet zoo precies worden gezegd of daarbij op 5 of 6 jaar moest worden gerekend, zoodat men dergelijke dingen natuurlijk niet tot op een cent nauwkeurig kon nagaan, maar het is ons wel gebleken dat de cijfers juist waren; als ze niet juist waren ge weest, dan hadden, ondanks het feit dat de heer Rit meester voorzitter van die commissie is geweest en on danks het feit dat de Burgemeester twee maal op een vergadering van ,,De IJsclub" is geweest. Burgemeester en Wethouders wel royaal erkend dat ze niet juist waren en dat zij helaas een rapport met verkeerde cijfers aan den Raad hadden overgelegd. Burgemeester en Wethouders waren dan wel zoo royaal geweest om hun schuld te erkennen, maar dat was in dit geval niet noodig, omdat de cijfers kloppen. Ik heb hier dat rap port bij mij, maar Burgemeester en Wethouders hebben dat expres niet overgelegd achterdochtige menschen zullen daar misschien weer iets achter zoeken, maar er zit heusch niets achter omdat het zoo uitgebreid was en omdat het zooveel verschillende gevallen omsloot, dat wij meenden dat het voor den Raad niet zoo een voudig zou zijn om er over te oordeelen; daarom meende het college dat het met zijn te voren opgemaakt rapport de zaak op een zuiverder standpunt stelde. De directeur zegt b.v.een deel van het terrein moet voor 5.— worden uitgegeven en wat wij daar minder op krijgen moeten wij op het andere terrein leggen. Dergelijke dingen weten wij allemaal wel; wij weten wel dat het er om gaat, dat de gemiddelde prijs van 6.— er uit zal komen en als er nu al in dat rapport wordt gezegd dat het eene stuk voor 4.moet worden uitgegeven en dat men de 2. welke men daarop te kort komt, moet omslaan op de rest, dan gaat het daar voor den Raad niet om. Het rapport, dat aan den Raad is over gelegd, is dus niet door een deskundige opgemaakt of de opmerking van den heer Peletier juist is of niet. dat dit wel het gebruik is, laat ik nu maar in het midden maar Burgemeester en Wethouders hebben juist daarom het misschien eenigszins verwarring kunnende stichten rapport van Gemeentewerken niet overgelegd. Wat het hooren van de Financiëele Commissie be treft, ik herinner mij niet, al gaat het hier dan ook over een bedrag van 2 a 3 ton, zooals de heer Terpstra heeft uitgelegd Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1 Maart 1932. 49 I De heer Terpstra: Dat is niet waar; U moet mij niets j in de schoenen schuiven. Dat heb ik niet beweerd. De Voorzitter: U hebt gezegddus deze zaak kost de gemeente 270.000. dat is toch tusschen de 2 en 3 ton Nu is er geen rapport van de Financiëele Com missie overgelegd, maar ik weet mij niet te herinneren dat dit ooit is gebeurd bij een dergelijken grondaankoop en dus is het hier ook niet gebeurd. De heer Peletier heeft ook gezegdwij hebben een vergadering met gesloten deuren gehad en de Raad heeft toen eigenlijk niet het voorstel aangenomen. Wat die vergadering met gesloten deuren was, staat ook eenigszins in het voorstel; het is toen alleen een be spreking naar aanleiding van een schriftelijke uiteen zetting van Burgemeester en Wethouders geweest, maar de zaak is daar toen wel degelijk besproken en de Vergadering zal weten, dat er toen ook een stem ming is gehouden. Ik kom daarop aanstonds nog terug bij de beantwoording van den heer Terpstra, die zich ten opzichte daarvan, toen hij het over het laten schie ten van enkele voorwaarden had, heeft vergist. Ik zal daarom direct even precies naloopen, wat er alleen is gezegd. De wethouder van Financiën hier is voorzitter van die commissie geweest, is hier gezegd. Ik voor mij sta, 1 wat dat betreft, op hetzelfde standpunt als wat ik straks over mij zelf heb gezegd; ik kan hierin niet het groote I gevaar en een last voor de gemeente zien. En wat be treft de opmerking, dat hij daardoor den Raad moreel zou hebben gebonden, ik heb nooit gemerkt dat de wet houder van Financiën zoo'n kolossalen invloed op den Raad had, dat hij. doordat hij voorzitter van die com missie was, den Raad feitelijk moreel gebonden heeft. Ik zou zeggen, de leden hebben anders nog al eens vrijheid gevonden om hun meening te zeggen, ook tegen den wethouder van Financiën. Ik heb dien grooten invloed van den wethouder van Financiën dan ook niet kunnen ontdekken en ik zou zeggen, dat die ook niet blijkt, als iemand hier vooruit al zegt dat hij tegen zal stemmen en hij stemt later ook tegen. Bovendien, wij hebben hier ook leden in den Raad, die zitten in de commissie voor een zwem- en badinrichting in deze gemeente; zijn die daardoor dan ook gebonden bij het uitbrengen van hun stem De heer Peletier: Wou LI een Raadscommissie hier mee vergelijken De Voorzitter: Een Raadscommissie De heer Peletier: Dat is toch destijds een Raads commissie geweest De Voorzitter: Ik meen de commissie voor het op richten van een gemeentelijke zwem- en badinrichting. Daarin zaten ook een paar Raadsleden en nu zal men toch niet aannemen, dat de Raad gebonden is ook niet moreel gebonden door wat door die heeren is gezegd De Raad blijft toch zoo vrij mogelijk om ook daar eventueele voorstellen te verwerpen, als hij het er niet mee eens is. Nu wil de heer Peletier het voorstel aanhouden, om eerst een rapport van een deskundige aan den Raad te doen overleggen. Ik heb echter al gezegd, dat er een rapport van den dienst van Gemeentewerken bij Burge meester en Wethouders is ingekomen, maar dat dit zeer uitgebreid is en daarom door Burgemeester en Wet houders niet aan den Raad is overgelegd. De heer Van der Meulen heeft nog gesproken over de kwestie van het terrein eenige middagen per week voor de kinderen open te stellen en hij heeft het vol gende voorstel gedaan ,,Ondergeteekende stelt voor aan de voorwaarden toe te voegen, dat 1 H.A. tegen kostenden prijs in den zomer open wordt gesteld als speelterrein en dat verder een nader in overleg met Burgemeester en Wethouders te bepalen gedeelte tegen een eveneens nader in overleg met Burgemeester en Wethouders te bepalen prijs als sportterrein in den zomer wordt opengesteld." Dit is natuurlijk de heer Van der Meulen zal dat ook toegeven, als ik dat zeg een eenigszins vaag voorstel. Het eenige, wat daarin juist wordt omschreven, is die 1 H.A.; dat is de eenige grens, die er in is ge steld. maar verder staat er in dat een nader in overleg met Burgemeester en Wethouders te bepalen gedeelte in den zomer moet worden opengesteld als sportterrein, waarvoor ook een nader in overleg met Burgemeester en Wethouders te bepalen prijs als vergoeding moet worden vastgesteld. Wie echter de exploitatie van dat terrein moet hebben, staat in het voorstel niet. Ik weet niet en de heer Van der Meulen zal ook niet precies weten hoe het in de toekomst zal gaan. Ik ben wel op die vergaderingen geweest, maar ik zit niet in het be stuur, dus ik weet niet precies alles, maar het is mij wèl bekend, dat er ook over deze zaak is gesproken en dat het wel in de bedoeling van het bestuur van ,,De IJsclub" ligt, om het terrein zoo aan te leggen, dat het 'ten minste in den zomer geschikt is voor sport en spel. Ik zeg dat daarom, omdat het tegenwoordige terrein van ,,De IJsclub" practisch gesproken daarvoor niet geschikt is; ik wil niet zeggen dat het nat is, maar het is toch zeer drassig en dus niet geschikt voor sport en spel. Het is echter de bedoeling, als deze zaak door gaat. dat het nieuwe terrein zoo weinig wordt afge graven en technisch zoo in orde wordt gemaakt, dat het mogelijk is en ik weet, dat dit ook in de be doeling ligt van het bestuur om het terrein ook open te stellen voor sport en spel. Ik meen dat het bestuur van ,.De IJsclub" daar zelf nog niet zoo ver op is in gegaan, zoodat het er zelf nog niet een bepaald idee over heeft, maar wel meen ik te mogen zeggen, dat de principieele kwestie, welke de heer Van der Meulen aansnijdt, ook wel weerklank vindt en ook wel in goede aarde valt bij het bestuur van ,,De IJsclub". Verder kan ik daar niet meer van zeggen. Ik weet niet of de heer Van der Meulen nu nog verder prijs zal stellen op het handhaven van zijn voorstel, maar dat is het, wat ik daaromtrent kan mededeelen. De heer Terpstra heeft opgemerkt dat dit punt 13 der agenda is; ik vermoed, dat dit een grapje van den Secretaris is geweest of dat het punt bij toeval onder punt 13 is geplaatst. De heer Terpstra heeft verder naar aanleiding van de door Burgemeester en Wet houders overgelegde berekening enkele opmerkingen gemaakt. Wat betreft de kwestie van het verhoogen van het oude terrein met den grond, die zal worden afgenomen van de nieuwe ijsbaan, zal wel juist zijn, dat het oude terrein daardoor gemiddeld 72 c.M. kan worden opgehoogd. Daar komt echter nog dit bij dit is overigens een technische kwestie, die moeilijk in den Raad is op te lossen dat de dijken vam het tegenwoordige ijsbaanterrein vrij hoog en kolossaal breed zijn en dat daarvan dus ook wel eenige grond vrij zal komen. Bovendien worden daar straks straten geprojecteerd; daar komt ook nog al wat grond af en daarbij komt nog, dat er ten slotte op de bouwterreinen over het algemeen, behalve indien ze erg laag liggen, gewoonlijk eerder overtollige grond is dan dat er grond te kort is. Dat is onze ervaring en zoo staat het ook bij de straten, die thans worden aangelegd in de om geving van de Leeuwrikstraat en bij den Groninger- straatweg, waar ook het bouwterrein nog al wat lager ligt dan de aanwezige straten. De heer Terpstra is ook van meening, dat er op meer renteverlies moet worden gerekend, maar Burgemeester en Wethouders stellen zich voor, dat bij het eventueel doorgaan van deze plannen de bebouwing van het ter rein van de tegenwoordige ijsbaan niet al te langen tijd moet worden uitgesteld. In elk geval kan ik mij be grijpen, dat het bestuur van ,,De IJsclub" vraagt, dat de toegangsweg naar het nieuwe terrein, zooals ook

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 6