54 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1 Maart 1932.
mijn stem ten opzichte daarvan zou hebben vastgelegd.
Ik meen steeds hier in den Raad de belangen van de
gemeente naar eer en geweten te verdedigen en dan
mag men een dergelijke wijze van handelen niet van
mij verwachten. Daar protesteer ik tegen, maar ik neem
er dubbel nota van, mijnheer Peletier, wat U hier hebt
gezegd, want gezien de commissies, waarin U zit en
waar ook het gemeentebelang een rol speelt, zult U hier
de grootst mogelijke moeite hebben om niet in strijd te
handelen met hetgeen hier door U gezegd is.
De Voorzitter: Na wat de heer Ritmeester heeft ge
zegd, heb ik eigenlijk niets meer te zeggen. De heer
Ritmeester heeft deze oplossing aan de zaak gegeven,
dat de heer Terpstra het eigenlijk zoo niet bedoeld
heeft
De heer Terpstra: Dat is ook zoo.
De Voorzitter: maar dan zou ik den heer Terpstra
willen vragen om in het vervolg beter zijn woorden te
overwegen, voordat hij iets zegt en het later weer in
slikt.
De heeren Terpstra en Peletier hebben ook gezegd,
dat de Voorzitter ook die vergaderingen heeft bijge
woond en, zoo heeft de heer Terpstra gezegd, ik weet
wel, dat hij daarbij volkomen was in de uitoefening van
zijn recht, maar dat kan zeer gevaarlijk zijn. Ik ben
echter zelf overtuigd, dat dit voor mij niet gevaarlijk is:
gevaarlijke dingen doe ik niet, mijnheer Terpstra. en
als U mij goed kent, moet U het met mij eens wezen
dat dit hier ook niet het geval is. Gevaarlijk is het voor
iemand, die zich niet volkomen van de daar genomen
besluiten kan losmaken, zooals de heer Peletier heeft
verkondigd, maar ik geef U de verzekering, dat het
voor mij absoluut niet gevaarlijk kan zijn. zooals U zegt.
Meent U dat het toch gevaarlijk kan zijn, dan meen ik
dat U beter hadt gedaan laat ik dan maar niet zeg
gen dat U mij een standje hebt willen maken daar
niet op die manier mee te komen. Ik kan absoluut niet
inzien, dat het gevaarlijk is: ik voel mij wel zoo onpar
tijdig, dat ik de zaken los van elkaar zal kunnen beoor-
deelen. Als U meent dat dit niet het geval is en dat ik
dat niet kan, dan is U van een andere constitutie: ik
wil U wel zeggen, dat ik mij als Burgemeester absoluut
niet gebonden acht, wanneer ik als particulier lid een
vergadering van een particuliere vereeniging bijwoon.
En het mooiste is nog wel, dat ik daar ben begonnen
met te waarschuwen tegen het op touw zetten van deze
heele onderneming. Toevallig was daar zelfs de meer
derheid van het college, want de heer Westra was er
ook, maar daar was toch niet eenig bezwaar tegen en
het heeft in het college absoluut niet onze meening ver
doezeld. Dat is het, wat U vroeg en daar kwam ik tegen
op. Ik zou dus zeggen, als U het niet zoo hebt bedoeld,
zeg het dan ook niet weer zoo, want er konden eens
menschen zijn. die het zoo opvatten als ik het heb op
gevat.
De heer Peletier: Mijnheer de Voorzitter, nog een
zeer kort woord, in hoofdzaak naar aanleiding van wat
de heer Ritmeester heeft gezegd. De heer Ritmeester
heeft als een persoonlijk feit aangemerkt, dat ik zoo
even heb gezegd, dat zijn gestie ten aanzien van deze
zaak minder gelukkig door mij wordt geacht, dat hij in
zijn kwaliteit als wethouder van Financiën of qua wet
houder van Financiën voorzitter van die commissie was.
Het spreekt vanzelf, dat de heer Ritmeester wat hij in
die beide functies verkondigt met zijn wil wel kan schei
den, maar hij heeft er bezwaar tegen, dat ik heb opge
merkt dat de heer Ritmeester als persoon gebonden
was, dat hij er aan heeft meegewerkt dat dit voorstel
hier ter tafel is gekomen en dat ik heb gezegd dat hij
allicht gepraeporteerd in het college is geweest. En nu
kan de Voorzitter wel zeggen en de wethouder kan dat
wel onderstrepen, dat hij niet veel invloed heeft en dat
zijn invloed maar gering is, maar ik blijf er nadruk
kelijk bij: psychologisch staat vast, hoezeer ik ook wil
aannemen, dat de wethouder die beide functies wil
scheiden, dat, als hij zich aan den eenen kant heeft ge
bonden om iets voor te staan, hij zich dan met den
besten wil daar niet van kan losmaken, want psycho
logisch bestaat er reeds een band. Ik wil den heer Rit
meester volkomen toegeven, als hij uit mijn woorden
meer heeft willen opmaken dan ik bedoelde ja, mijn
heer Ritmeester, ik leg ze nu uit zooals ik ze heb be
doeld dan wil ik hem graag ter wille zijn, door te
zeggen, dat ik ze zoo niet heb bedoeld, in geen enkel
opzicht. Ik heb alleen bedoeld dat hij psychologisch,
zielkundig en menschkundig geredeneerd, zich niet kan
losmaken van wat er in die commissie is besloten. Dat
zou ik ook niet kunnen en dat kan hij ook niet en daar
om zou ik, als ik wethouder van Financiën was, niet in
een dergelijke commissie hebben willen zitting nemen.
Van den heer Turksma begrijp ik niet hoe ter wereld
hij hier het belang van den middenstand bij haalt. In
dien toch dit plan niet zou doorgaan, dan zou toch de
oude ijsbaan immers blijven bestaan
De heer Turksma: Met het oog op de groote inter
nationale wedstrijden.
De heer Peletier: en dan zou die enkele inter
nationale wedstrijd, die hier misschien eens in de 5 jaar
zou kunnen worden gehouden, niet hier op deze ijsbaan
kunnen plaats hebben, maar misschien wel op de ijsbaan
aan den Groningerstraatweg. Maar een ander gevolg
eventueel van dit en dergelijke besluiten van den Raad
zal zijn, dat zij aanleiding kunnen geven tot belasting-
verhooging en dat is zeer ten nadeele van den midden
stand.
De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter, ik kan
buitengewoon kort zijn. omdat U eenige woorden, die
ik mij werkelijk had aangetrokken, n.l. dat ik U een
standje had willen schoppen, hebt teruggenomen. Ik zou
zeggen, gaat U nu nog een stapje verder, door tegen
over mij nu ook niet meer met dat andere adjectief van
eenzijdig en bekrompen te spreken. Ik twijfel er niet
aan dat U dat zult willen doen en dat U ook dat woord
zonder twijfel zult willen terugnemen.
Ik kom hierop terug, want ik weet heel goed, wat ik
heb gezegd. Ik heb dit gezegd: Uw houding kan ge
vaarlijk zijn. U zou het U moeten aantrekken, als ik
had gezegd: Uw houding is gevaarlijk geweest, maar
ik heb slechts gezegd: Uw houding kan gevaarlijk zijn.
Ik heb dus nog een heele spatie gelaten en hoe ter
wereld U zich dat kunt aantrekken, begrijp ik niet. Van
mijn kant, mijnheer de Voorzitter, is dit incident hier
mede gesloten.
Een enkel woord nog aan mijn geachten collega, den
heer Dijkstra, die de rechterzijde hier heeft bijgehaald.
Ik ben altijd blij, als hij dat doet, dan weten wij ten
minste iets, waartegen wij moeten reageeren, maar zóó
kras en zóó onnoozel als hij het van middag heeft ge
daan, heb ik het nog nooit gehoord. Ik begrijp niet.
hoe hier een verstandig mensch kan zeggen, dat de
rechtsche menschen tegen een ijsclub zijn. Waar ter
wereld is dat ooit verkondigd? Wij hebben deze ijsclub
ook niet ter sprake gebracht, maar het feit, dat de ge
meente zich hier geroepen gevoelt om hieraan mee te
werken. Als U daar anders over denkt dan ik, even
goede vrienden, maar ik denk er zóó over, dat het de
gemeente in de gegeven omstandigheden absoluut niet
past om hiervoor een bedrag van 268 mille uit te geven.
Ik zou echter den heer Dijkstra den raad willen geven
eens in de leer te gaan bij Thomas van Aquino, die al
eenige eeuwen dood is: dat is wel goed voor den heer
Dijkstra, want als hij zich zoo eenzijdig laat inlichten,
dan is hij wel buitengewoon onnoozel.
■MB
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1 Maart 1932. 55
Mevrouw Van Dijk Smit: Mijnheer de Voorzitter.
Bij het volgen van deze besprekingen over de ijsbaan j
heeft het mij verwonderd, dat er nog zooveel wenschen
geuit worden. De heer Dijkstra is gekomen met de
v/ensch om de ijsbaan eenige dagen per week open te
stellen voor de schoolkinderen, opdat zij meer gebruikt
zal worden en de heer Van der Schoot is geloof ik ge
komen met het voorstel om het terrein van de ijsbaan
te gebruiken door het zomerdag open te stellen voor
sportfeesten. Ik geloof dat het de heer Van der Schoot
De heer Van Kollem: Die is daar zoo onschuldig aan
als een pasgeboren kind
Mevrouw Van DijkSmit: Ik geloof echter dat zoo
wel het eene als het andere afstuiten zou op heel wat
bezwaren. Heeft men een ijsbaan en geeft men daar
toegang tegen een heel lage contributie aan heel veel
menschen, dan krijgt men het geval, dat de ijsbaan niet
te gebruiken is, want dan is de toevoer zoo groot, dat
er niet gereden kan worden of het ijs is direct stuk. Dan
geeft men dus veel geld uit voor een goede ijsbaan,
waarvan het gebruik onmogelijk is.
Verder is er ook bezwaar tegen het houden van fees
ten en bijeenkomsten van kinderen in den zomer op een
terrein, dat drassig is. Daardoor wordt de gezondheid
van de kinderen ook niet bevorderd
De heer Dijkstra: Dat was bij de oude ijsbaan het
geval.
Mevrouw Van DijkSmit: Dat zal hier ook wel zoo
wezen of het moet zijn dat de heer Dijkstra volstrekt
met een paar bescheiden hoekjes wil volstaan. Summa
summarum zullen er dus heel wat onkosten moeten wor
den gemaakt om het terrein den eenen keer als ijsbaan
en den anderen keer als sportterrein te kunnen gebrui-
i ken. En in de tweede plaats, waar er hier in de stad
zooveel sportterreinen zijn, daar lijkt mij dit ook over
bodig toe.
Ik zou hieruit dan ook deze conclusie willen trekken
zou het niet beter zijn, dat wij al die wenschen als on-
gewenscht ter zijde leggen en alleen het voorstel be
handelen, zooals dat voor ons ligt Ik geloof, dat wij
daarmee verder komen dan door er dingen bij te halen,
waarvan de resultaten toch niet bevredigend kunnen
zijn.
De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter. Na de
vrij breede beschouwingen, die over deze zaak zijn ge
voerd, kan ik uit den aard der zaak waarbij ik tevens
spreek namens mijn fractie zeer kort hierover zijn.
Wat mij persoonlijk betreft, wil ik wel zeggen, dat, in
dien hier één argument is bijgebracht, waarvoor ik
eenigszins gevoelig zou zijn, de heer Dijkstra er dan in
is geslaagd om dat bij te brengen, waar hij hier heeft
gesproken over de mogelijkheid van werkverschaffing.
Vooral in dezen tijd ben ik daar inderdaad zeer ge
voelig voor, maar ik geloof, als men hier als Raadslid
zegt dat er daardoor werkverschaffing zal komen bij
uitvoering van dit bepaalde werk, dat wij daarmee nog
niet zeker zijn of er inderdaad Leeuwarder werkloozen
bij te werk zullen worden gesteld en hoeveel, vooral
wanneer wij deze zaak in dit licht zien, dat wij deze
transactie aangaan met een zuiver particuliere veree
niging of het moge dan met een commissie daaruit
zijn n.l. met ,,De IJsclub".
Ik heb dan ook met genoegen geconstateerd de po
ging van den heer Van der Meulen om eenige voor
waarden te verkrijgen bij deze zaak, maar het schijnt,
dat de heer Van der Meulen zich ten slotte is gaan
neerleggen bij de mededeeling van U. mijnheer de
Voorzitter, dat het in de bedoeling van de ijsclub schijnt
te liggen om ook bij den zomerdag daar de gelegenheid
te geven voor de beoefening van allerlei sportieve doel
einden. De eerste voorwaarde, die de heer Van der
Meulen aanvankelijk heeft gesteld ik herinnerde mij,
dat hij dat reeds heeft gezegd bij de vorige bespreking
van deze zaak n.l. ten opzichte van openstelling van
de ijsbaan in den winter voor de minder gesitueerden
of kinderen daarvan, is nu vervallen, want dat bleek
niet uitvoerbaar en wat de tweede voorwaarde betreft,
komt de zaak zoo te staan, dat die is overgegeven aan
het beleid van Burgemeester en Wethouders in overleg
met ,,De IJsclub", als deze transactie tot stand komt.
Ik meen, dat daardoor de kans, om iets te verkrijgen,
buitengewoon gering zal worden, omdat dit natuurlijk
verband zal houden met het financieele perspectief van
,,De IJsclub" en dan zitten er wel zooveel haken en
oogen aan, dat wij inderdaad wel kunnen zeggen dat
er op dat terrein niet veel bereikt zal worden van dat
gene, wat de heer Van der Meulen op zoo verdienste
lijke wijze heeft bedoeld.
Op grond van al die dingen meen ik dan ook, waar
op het oogenblik over deze transactie moet worden ge
stemd en dat is ook de meening van onze fractie
dat die door den Gemeenteraad niet gedaan zal moeten
worden. Voor ons is dit de groote vraag welk ge
meentebelang wordt met deze zaak eigenlijk gediend
Men schijnt in dezen het belang van een bepaalde cate
gorie van onze ingezetenen te willen dienen, want de
heer Van der Schoot heeft er terecht op gewezen, dat
voor vele minder gesitueerden de tarieven zoo zijn, dat
voor hen de ijsbaan en in den zomer waarschijnlijk ook
het terrein, niet toegankelijk zal zijn.
Omdat wij deze zaak niet zien als een pertinent ge
meentebelang en tevens ook als een transactie met een
zeer speculatief karakter voor de financiën der ge
meente, meent onze fractie, na overweging van al die
argumenten, tegen het aangaan van deze transactie te
moeten stemmen.
De Voorzitter: Ik zou nog even dit willen opmerken.
Ik heb er absoluut niets tegen dat de heer Wiersma
I tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders
spreekt, maar ik zou hem wel en ook den anderen
j leden beleefd willen verzoeken om indien dat weer
gebeurt, als men weer op principieele gronden een
voorstel van Burgemeester en Wethouders wenscht te
I bestrijden, zooals de heer Wiersma thans heeft gedaan,
dit dan in eerste instantie te doen, opdat Burgemeester
I en Wethouders daarop dan zullen kunnen antwoorden.
Dan kunnen daarna de sprekers in tweede instantie
j weer het woord krijgen en Burgemeester en Wethou
ders kunnen dan hun argumenten weer weerleggen. Ik
j blijf bij wat ik in eerste instantie heb gezegd, ik meen
dat ik thans niet meer in herhaling behoef te treden.
Als de heer Wiersma zijn opmerkingen wil beantwoord
hebben, moet hij in eerste instantie spreken: het is na-
j tuurlijk een andere kwestie, als er een persoonlijk feit
tusschen komt.
De heer Wiersma: Ik meen dat U mijn opmerkingen
gevoeglijk kon beschouwen als een zeer korte verkla-
i ring, waarbij ik zeer kort meende te moeten zeggen, dat
wij zullen stemmen tegen dit voorstel, dat hier in be
spreking is. 't Is dus slechts een korte motiveering van
onze houding. Ik had echter ten opzichte van deze zaak,
als U dat wilde, in eerste instantie wel veel langer
j kunnen spreken.
De Voorzitter: Ik meen dat U eigenlijk in het alge
meen een aanval richtte tegen het voorstel van Burge
meester en Wethouders, wat natuurlijk volkomen Uw
recht is en nu zeg ik alleen als U een voorstel van
Burgemeester en Wethouders aanvalt, wil dan dat doen
in eerste instantie.
De heer Ritmeester (wethouder): Mijnheer de Voor-