102 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 April 1932. maar het is niet noodig dat alle winkels denzelfden middag gesloten zijn. Het Gemeentebestuur zou dit in overleg met de werkgevers kunnen regelen." Hier wordt dus gezegd dat er niets tegen is, dat de winkels een middag in de week worden gesloten, maar deze spreker is er alleen tegen dat dit voor alle winkels op denzelfden dag zou moeten gebeuren. Maar nu vraag ik: is het voor de buitenmenschen niet zeer lastig, als zij boodschappen met den vrachtrijder willen mee geven of hier zelf komen om in te koopen, dat zij eerst een heele lijst moeten raadplegen, om te weten welke winkels geopend zijn Is een algeheele sluiting op één middag dan niet veel beter? Is dat niet zoo, mijnheer Van der Schoot? Ik zou zeggen van wel. Als alle win kels op een bepaalden dag gesloten zijn, weet ieder van buiten dat hij niet terecht kan, maar als de eene groep op Maandagmiddag sluit, de andere op Dinsdagmiddag, de derde op Woensdagmiddag, enz., dan hebben de buitenmenschen er geen kijk meer op, dan zullen ze zich vergissen en wrevelig worden en daardoor zal dan eer der verwijdering ontstaan, dan wanneer bekend is ge worden dat op één bepaalden middag in de week alle zaken gesloten zijn. Er is ook gewezen op de autobussen en vracht wagens, maar ik zou willen vragen: als wij de sluiting op een bepaalden middag krijgen, zou er dan één auto bus of vrachtwagen minder op Leeuwarden rijden Ik geloof het niet. Alleen zou het tot gevolg hebben, dat autobus- en vrachtwagenondernemers, die nu misschien alle dagen wel rijden, om de onderlinge concurrentie, dan gevoeglijk zouden kunnen zeggen wij kunnen van middag wel thuis blijven, het is niet beslist noodig dat we rijden. En ik geloof dat de auto- en vrachtwagen- ondernemers het niet in hun hoofd zullen halen om, omdat er in Leeuwarden dien middag niet veel te doen is, naar een andere plaats te rijden om daar een vracht op te halen. Dit zou zeker niet rendabel zijn. Een van de argumenten tegen sluiting is de doodsche aanblik van de stad. Ik herinner mij nog heel goed dat de 8 uur sluiting werd ingevoerd en dat er voor dien altijd werd gezegd: wat zal dat een vreemde geschie denis wezen en wat zal het 's avonds donker zijn in de stad. Maar we hebben er niets van gemerkt en ieder is er aan gewend: de etalages worden verlicht en nie mand ziet er meer iets vreemds aan. Zoo zal het ook gaan bij deze zaak. Vroeger is er hevig gesputteerd tegen de 8 uur sluiting; de winkeliers zouden daar ook schade van hebben en in Amsterdam heeft men zelfs allerlei dingen op straat gezet en alle mogelijke moeite gedaan om toch te verkoopen. maar wie zou nü nog terug willen naar den ouden tijd? Het zal een heel klein percentage zijn; ik verwijs in dit verband maar naar het adres van den heer Van der Schoot en anderen, die een sluiting om 8 uur te laat vinden en een sluiting om 7 uur willen hebben. Ik geloof ook wel dat als er sluiting op een bepaalden middag wordt ingevoerd, dit eerst wel een beetje ongewoon zal aandoen, zooals de invoering van elke nieuwe bepaling. Er wordt geen nieuwe sociale bepaling ingevoerd of de menschen sput teren er eerst tegen en het doet wat vreemd aan. Maar spoedig is men er aan gewend en ik geloof zeker, als wij gedaan krijgen dat er een vrije middag op een be paalden dag voor de winkeliers en de bedienden wordt vastgesteld, dat na verloop van korten tijd niemand meer terug wenscht naar den ouden tijd, toen men de geheele week in touw was. Ik geloof zeer zeker dat men dan blij zal zijn met dien vrijen halven dag. Want ik meen dat uit het adres van de winkeliers in manufac turen ook al gebleken is dat het rouleersysteem ook niet meevalt; zij hebben het geprobeerd, maar het schijnt dat er veel bezwaren aan kleven, zij hebben liever een vasten halven dag, waarop vrij wordt gegeven het schijnt dat het rouleersysteem veel bezwaren meebrengt. Nu is het eigenaardig, dat de gedachte aan een slui ting op een bepaalden dag of middag meer en meer veld wint. Voor zoover ik ben ingelicht, is in Amster dam ook een dergelijke bepaling gemaakt of heeft men ten minste getracht daar een zoodanige sluiting te krij gen. Ook in Haarlem, Nijmegen, Hoorn en misschien in nog meer plaatsen is dat het geval. Nu is er ook gezegd dat Leeuwarden een centrum is en dat sluiting op een bepaalden middag daarom onmogelijk kan worden doorgevoerd. Maar Amsterdam is toch óók een centrum, Haarlem is dat misschien niet, maar dat heeft toch zeer zeker de concurrentie van Amsterdam te duchten en Nijmegen is zeker evenveel een centrum als Leeuwarden dat is. In die plaatsen zal men toch ook wel het belang van de gemeente en van de winkeliers in het oog hebben gevat en toch is men er daar overal toe gekomen die bepaling in de veror dening op te nemen. Die verordeningen zijn natuurlijk nog niet goedgekeurd, maar als door vele plaatsen een dergelijke verordening wordt vastgesteld en aan de Kroon wordt aangeboden, zal de Minister misschien nog wel van gedachten veranderen en dan is het mo gelijk dat hij zal zeggen: waar het zoo is dat de Raden van vele gemeenten oordeelen dat het gewenscht is, daar zal ik van gedachte moeten veranderen en de ver ordeningen moeten goedkeuren. Mijnheer de Voorzitter, ik zou nog op een enkel ding willen wijzen. Het is in die conferentie gebleken, dat de winkelbedienden bij het begin van deze actie een onderhoud hebben aangevraagd bij de winkeliersorga nisaties en dat schijnt botweg te zijn geweigerd. Daaruit blijkt, dunkt mij, dat de winkeliers hier ter stede den geest des tijds niet verstaan; waar op alle mogelijke gebied tusschen werkgevers en werknemers wordt ge confereerd over de arbeidsvoorwaarden, ook in onze goede stad, daar is het wel sterk dat men hier niet ge negen was om te confereeren. Maar het schijnt dat tijdens de besprekingen in die conferentie de heeren dat zelf hebben gevoeld. Want er klinkt op het eind van die conferentie een andere gedachte van een enkele, die het verkeerde er van heeft ingezien en zoo zegt een van de vertegenwoordigers van de winkeliersvereni gingen „Ook ik juich het niet toe, dat het overleg, dat door de bedienden gewenscht is, is geweigerd. M. i. had men hen niet moeten afwijzen." Dat was de heer Feitsma, die dat zei. Ik vind, het ware beter geweest wanneer de winkeliersorganisaties die opvatting wat eerder hadden gehad; dan was er mis schien meer toenadering tusschen de winkeliers en de bedienden gekomen en dan had men hier misschien een beter resultaat gekregen. Ik wil ook zeggen dat dezelfde mijnheer nog het volgende zei en dat was tot U, mijnheer de Voorzitter „Mijnheer de Voorzitter, U hebt gezegd dat wij niet bij elkaar kunnen komen, maar wanneer wij overleg plegen en voorop stellen, dat wij gaarne met de wenschen van het personeel rekening zullen houden, dan zou ik niet weten waarom geen over eenstemming tusschen de werknemers en de werk gevers zou kunnen worden bereikt. Ik geloof dat wij wel denzelfden weg kunnen bewandelen." Mijnheer de Voorzitter, dat klinkt hoopvol; als wer kelijk de gedachtengang van de winkeliers in die richting gaat, zou ik zeggen dat er in de toekomst wel wat te bereiken valt. En, mijnheer Westra, ook wat U daar in die confe rentie hebt gezegd mag ik hier wel even aanhalen „Er moet getracht worden meer samenwerking tusschen de werkgevers en het personeel te krijgen" en verder „ik weet dit wel, dat er onder een groot deel van de winkeliers deze meening heerscht dat het op den duur toch tot de Zaterdagmiddagsluiting moet komen." Dat laatste was voor mij een heel nieuw geluid, ik had daar nog niet aan gedacht. Maar ook de heer Westra heeft hier gezegd dat er meer samenwerking tusschen Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 April 1932. 103 de winkeliers en de winkelbedienden moet komen en 1 waar die samenwerking eerst is afgewezen, meen ik dat het gaat in de goede richting. Mijnheer de Voorzitter, ik meen te hebben aange toond dat er niet zoo groote bezwaren zijn tegen het invoeren van een sluiting van de winkels op een vasten namiddag in de week. En gezien de gedachtengang, welke bij vertegenwoordigers van de winkeliersver- eenigingen in de conferentie op 20 Januari 1932 naar voren is gekomen, ben ik van oordeel dat het lang niet onmogelijk is binnen niet te langen tijd tot de door j velen gewenschte middagsluiting te komen. Burgemeester en Wethouders hebben toegezegd te willen medewerken om tot een uniforme regeling te j kunnen komen. Dit verheugt mij ten zeerste; trouwens ik had natuurlijk niet anders verwacht. Het wil mij voorkomen, als Burgemeester en Wethouders de zaak I nog eens onderzoeken en trachten tot een goede op- i lossing te komen, dat ze veel kans van slagen zullen hebben. Ik beveel de motie, door mij en mijn partijgenoot Van der Meulen onderteekend, welke bij de stukken heeft gelegen en aan de Raadsleden dus bekend is, ten zeerste bij U aan. Wanneer de motie wordt aangenomen, zal dit de poging om tot een sluiting op eenzelfden middag te komen ten zeerste steunen. En wanneer de middagsluiting op een bepaalden dag in de week een maal een feit is geworden, zal dit beteekenen, dat aan een groot aantal personen wat meer levensgeluk wordt geschonken. De heer Van der Meulen: De heer Botke heeft zoo even de wenschelijkheid betoogd van een winkelsluiting op een middag van een werkdag in de week en ik heb aan dat betoog weinig toe te voegen. Nu ook wel heel duidelijk als het standpunt van den Minister gebleken is, dat hij art. 6 van de Winkelsluitingswet alleen wenscht toe te passen in het belang van de winkeliers, behoef ik ook niet met name nader stil te staan bij de vraag of dat Ministerieele standpunt wel voldoende grondslag vindt in de bepalingen van de wet zelf. Ik wensch nu alleen een enkele opmerking te maken over een bepaalde passus van het praeadvies van Burge meester en Wethouders, n.l. over deze zinsnede „Slechts zij hier herhaald, dat ingevolge de wet en de opvatting van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid overleg, ja overeenstemming, met de belanghebbende winkeliers te dezen niet alleen mo gelijk, maar een noodzakelijke voorwaarde is om op de desbetreffende verordening de vereischte Konink lijke goedkeuring te verkrijgen." Mijnheer de Voorzitter, van die meening van den Minister, zooals die hier tot uiting komt in deze zin snede van het praeadvies, heb ik niet voldoende beves tiging gevonden in de Ministerieele circulaires, die in het dossier aanwezig waren. In de eerste plaats wordt in deze zinsnede gezegd, dat overleg, ja zelfs overeen stemming, met de belanghebbende winkeliers een nood zakelijke voorwaarde is. Maar als wij de circulaire van den Minister van 14 September van het vorige jaar nemen, dan lezen wij daarin met betrekking tot de zaak waar het op aan komt, het volgende „Het ligt dan ook voor de hand dat verordeningen ex art. 6 in den regel niet tot stand dienen te komen, indien blijktdat zulks tegen den wensch en het be lang van de betrokken winkeliers ter plaatse is. Uit den aard der zaak sluit dit laatste niet uit, dat ook de organisaties van het winkelpersoneel in een even tueel overleg terzake kunnen worden betrokken en dat dus doende ook de werknemers invloed op de te treffen regeling kunnen uitoefenen. Het zou mij echter in strijd met de bedoeling van het hier be sproken artikel toeschijnen, indien daaraan door de gemeenten een uitvoering werd gegeven, welke niet in de eerste plaats met het belang der winkeliers rekening hield." In deze circulaire staat dus dat een dergelijke verorde ning tot sluiting van de winkels op een middag in de week in den regel niet tot stand mag komen, wanneer blijkt, dat dit tegen het belang van de winkeliers is, verder wordt er gesproken over een eventueel overleg en ten slotte wordt er in gezegd, dat een dergelijke verordening niet zal worden goedgekeurd, wanneer deze niet in de eerste plaats het winkeliersbelang op het oog heeft. Maar er staat niet in ja, het is inder daad heel duidelijk dat dit er niet in staat, mijnheer Peletier dat overleg met de winkeliers noodzakelijk is en verder staat er ook niet in dat overeenstemming met hen moet worden verkregen. Er is dus volkomen ruimte voor de opvatting volgens deze circulaire, dat de Raad een belang van de winkeliers aanneemt, ook als de winkeliers het zelf niet als zoodanig beschouwen. Dat geldt ook voor de tweede circulaire van 20 Februari 1932. Daarin lezen wij het volgende „Bij verschillende gelegenheden heeft de o.g. er op gewezen, dat van de bevoegdheid, in art. 6 neergelegd, alleen gebruik gemaakt dient te worden ten behoeve van de winkeliers. Bekend is zijn circulaire van 14 September '31, no. 10410, Afd. Handel en Nijverheid, waarin daarop nog eens uitdrukkelijk gewezen wordt. Duidelijk zal derhalve van dat belang der betrokken winkeliers terzake moeten blijken, indien goedkeuring van een verordening ingevolge dit artikel verlangd wordt. Ter bevordering daarvan zullen gewoonlijk de door henzelf kenbaar gemaakte wenschen een goede maatstaf leveren." In deze circulaire gaat de Minister dus iets verder eerst heeft hij gezegd dat verordeningen ex art. 6 in den regel niet tot stand dienen te komen dus in bij zondere omstandigheden kan dat ook nog wél als blijkt dat zulks tegen het belang van de winkeliers is en in deze circulaire zegt de Minister, dat het in het belang van de winkeliers moet zijn. Hij gaat hier dus een stap verder, door te zeggen, dat het belang van de winkeliers moet blijken en dat daarvoor de door henzelf kenbaar gemaakte wenschen een goede maatstaf zullen wezen. Maar ook hier staat niet dat overleg met de winkeliers een noodzakelijke voorwaarde is en ook niet dat er overeenstemming met hen noodig is, ook hier wordt alleen gesproken van wenschen, die een maatstaf kunnen leveren, maar niet dat zij voorwaarde zijn. Ook hier bij deze circulaire blijft dus ruimte voor de opvat ting, dat wij iets als in het belang van de winkeliers kunnen beschouwen, wat de winkeliers zélf niet als een belang voor henzelf beschouwen of misschien nóg niet als hun belang beschouwen. Ik zeg deze dingen alleen, opdat wij goed zullen weten, hoever wij staan, als hier straks een enquête komt en ik wil het bij voorbaat zeggen, om straks niet van den kant van de winkeliers deze tegenwerping te zien ge maakt, in overeenstemming met de betreffende passus in het praeadvies, dat overleg en overeenstemming met de winkeliers noodzakelijk is. Dat staat niet in de cir culaire van den Minister; wij blijven als Raad vrij om zelfstandig het belang van de winkeliers te beoordeelen en in die richting zullen wij dus kunnen gaan. De heer Turksma: Mijnheer de Voorzitter. Naar aanleiding van deze kwestie zou ik ook wel enkele woorden willen zeggen. In het algemeen gesproken juich ik het wel toe, dat de wetgever heeft ingegrepen, voor zoover betreft om den winkelier te bevrijden van het juk der te lange arbeidsdagen en opdat hij zich daardoor meer zal kunnen wijden aan familieleven en geestesarbeid. Echter zal deze wet herhaaldelijk aanleiding kunnen geven tot misverstand en moeilijkheden, vooral wegens de uitzonderingen in artikel 3. Ik zal ze niet alle opnoe men, omdat dit te ver zou voeren; alleen wijs ik er hier op, dat de winkeliers in Grouw en Sneek een voor sprong hebben op Zondag bij die in Leeuwarden, van

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 13