104 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 April 1932.
wege het verkoopen ten behoeve van binnenkomende
en uitgaande schipperij en dat ook des Zondags het
verkoopen van alle artikelen in stationsrestauraties, ook
voor niet plaatselijk gebruik, is toegestaan, alsmede de
verkoop op feestvergaderingen en terreinen.
De voorschriften op de winkelsluiting zijn gemaakt
ten behoeve van den winkelier en dienen ook volgens
den wetgever toegepast te worden op een zoodanige
wijze, dat het bedrijf er den minsten hinder van onder
vindt en de winkeliers de minste schade.
Ten opzichte evenwel van de Israëlieten en van hen,
die den zevenden dag als rustdag erkennen, is men
hiervan afgeweken.
In onze wetgeving leeft nu nog althans het
beginsel van vrijheid en gelijkheid voor de wet. Ook
de vrijheid om te werken, ofschoon op de belangen der
niet-werkers wel eens meer wordt gelet dan op die van
het wèl-werkende deel der bevolking.
Het beginsel hiervóór genoemd is voor de maat
schappij van hooge ethische waarde en vormt een der
pijlers voor den maatschappelijken welstand. Een on
billijke aanranding van deze rechten zal in botsing
komen met de artikelen 4, 5 en 168 tot en met 170 van
de Grondwet, die duidelijk daarop een antwoord geven.
De Minister zégt wel, dat aan hen, die den Sabbath
vieren, een absoluut redelijk aequivalent moet worden
verleend, omdat er dan in den geest der Grondwet
wordt gehandeld, doch helaas, de hiervoor in aanmer
king komende groepen merken inderdaad niet, dat het
aequivalent absoluut en redelijk is. En waarom niet?
Zij, die op den Sabbath hun zaken dichthouden,
mogen op den Zondag verkoopen van 's morgens 5 tot
's middags 2 uur. Als men evenwel deze kwestie gaat
ontleden, komt men tot het volgende resultaat
Als bekend mag verondersteld worden en het
blijkt ook voldoende uit de ons ter inzage gegeven en
toegezonden stukken dat de Zaterdagmiddag (avond)
de beste winkeldag is, waarop de grootste bedragen
worden ontvangen, welke voor enkele groepen zelfs
uitmaken het integreerendste deel van hunne weke-
lijksche verdiensten. Wel mag nu na het beëindigen van
den Sabbah natuurlijk de winkel geopend worden,
waarbij in de wintermaanden, als op Vrijdag de winkel
vroeger gesloten moet worden, nog een klein kansje
bestaat om op den Zaterdagavond nog een paar ver
koopuren te hebben. Maar des zomers, als in Juni b.v.
de Sabbath om 7 uur begint, vervalt zulks geheel we
gens het einde van den Sabbath om ruim 10 uur. mede
als gevolg van de invoering van den zomertijd.
Als er dus voor den Joodschen winkelier op Zondag
geen behoorlijke verkooptijd komt, dan kan men zeggen,
dat die zaken in wezen van Vrijdag tot Maandag stil
liggen. Zooals het nü staat hebben zij dien behoorlijken
verkooptijd niet en is het uit een oogpunt van recht
vaardigheid wat ook de Minister toegeeft en onder
streept in zijn antwoord aan Dr. de Vos, lid der Tweede
Kamer, gewenscht, dat deze wordt toegestaan op
werkelijk practische wijze.
Artikel 9 der wet verleent daartoe de bevoegdheid.
Er is, zegt de Minister, overleg gepleegd met belang
hebbenden, maar dat beteekent geenszins, dat de be
trekkelijke bepalingen thans daarom niet op een minder
goede en minder rechtvaardige wijze zijn daargesteld.
Ware het anders, dan zou er nü onder die direct be
trokkenen niet zoo'n enorme beroering zijn. Ik durf zelfs
zoover te gaan, door te zeggen dat de logica zoek is.
Immers, het Werktijdenbesluit 1923 vermeldt in art. 56,
dat voor personen, die tot een kerkgenootschap be-
hooren. dat den wekelijkschen rustdag op den Sabbath
of den Zevendedag viert, als eerste werkdag wordt
beschouwd de Zondag. Als dus voor de Joden in de
eene wet de Zondag als eerste werkdag wordt aange
merkt. hoe kan dan in de Winkelsluitingswet daaraan
een geheel tegenstrijdige interpretatie worden gegeven?
Of is dit soms op gronden van vrijheid en gelijke be
scherming als Nederlandsche staatsburgers, zooals bij
de Grondwet is gewaarborgd? Wat beteekent dus hier
die gelijke bescherming? Het is een zoodanige, dat aan
de Joden slechts 5]/! dag verkoopmogelijkheid wordt
toebedeeld. Maar wat voor zin heeft het openstellen
van den winkel op Zondagmorgen om 5 uur? Een niets
zeggend gebaar. Wie krijgt hier in Leeuwarden ooit
kans om op dat uur iets te verkoopen? Of denkt men
soms dat de dames en heeren in hunne pyama's bood
schappen gaan doen als zij nog niet eens wakker zijn?
De tijdsverdeeling op Zondag is bespottelijk, te meer.
omdat op dien dag de bevolking langer in de veeren
blijft dan op gewone werkdagen.
Waar een conglomeratie van Joden in een gemeente
aanwezig is, mag de wet zonder meer railder worden
toegepast. Volgens den vertegenwoordiger der Han
dels- en Kantoorbedienden op de conferentie met den
Burgemeester acht hij dat alleen noodzakelijk, als er
bepaalde Joodsche woonwijken zijn. Wil deze heer ons
weer terugdrijven naar de middeleeuwsche Ghetto's
misschien
Het is dus maar de vraag, wat men hier onder ver
staat, doch een zoodanige aanwijzing is niet noodig, als
men toch juist interpreteert, hoe de wetgever in 1923
den Zondag voor de Joden heeft dienstbaar gemaakt.
Door belanghebbenden is onlangs nogmaals de Minister
op deze achteruitstelling gewezen en als antwoord
daarop is een brief ontvangen, waarin Zijne Excellentie
te kennen geeft, opnieuw welwillende aandacht te zullen
schenken aan de compensatiemogelijkheden.
Aan de hand van de practijk mag men gerust zeggen
dat de z.g. verkoopuren op Zondag van 5 tot 2 uur
ingekrompen worden met 4J/£ uur, n.l. met verlies van
de uren van 5 tot 8J^ uur en van 's middags een uur
etenstijd. Er blijven dan over 4]/2 uren. Ziedaar het
absoluut redelijk aequivalent.
En daarom betreur ik het zeer, dat daar een groote
onrechtvaardigheid staat te gebeuren tegenover een
belangrijke groep der bevolking, die zijn maatschappe
lijke plichten volbrengt als ieder ander Nederlandsch
staatsburger, doch uit hoofde van zijn afkomst zich
meerdere offers moet getroosten.
Maar als er dan in deze wet een misstand schuilt,
mogen dan zij. die hier vertegenwoordigd zijn om het
belang der gemeentenaren, volgens hunne belijdenis en
leerstellingen, te dienen in rechtvaardigen zin, met mij
van oordeel zijn, dat de genoemde onbillijkheden dienen
te verdwijnen.
Ik hoop daarom, mijnheer de Voorzitter, dat de Raad
van Leeuwarden, evenals de gemeentebesturen van Den
Haag. Amsterdam, Enschede en meerdere gemeenten
gedaan hebben, zich zal kunnen omhoog werken om
getuigenis af te leggen en te trachten, deze economische
achterstelling te niet te doen. In verband met het be
langrijke aantal Joodsche winkeliers en ingezetenen
hier ter stede zijn daartoe de bijzondere omstandigheden
m. i. wel aanwezig en ik heb daarom het volgende
voorgesteld
..Ondergeteekende stelt voor in de gemeentelijke
verordening betreffende de Winkelsluiting op te
nemen de bepaling dat aan Israëlieten en aan hen
die den Zevenden dag als rustdag erkennen en op
dien dag hunne zaken gesloten hebben, toe te staan
des Zondags en daarmee gelijk te stellen dagen
hunne winkels voor het publiek geopend te houden
van 8 tot 17 uur."
Ik heb dit voorstel gedaan, omdat dit het voordeel
heeft, dat het niet afwijkt van de wet inzake het aantal
te verleenen uren. Ze worden alleen verdeeld op een
practischer, rechtvaardiger en minder schadelijke wijze.
De hier genoemde uren sluiten tevens beter aan met
betrekking tot het vreemdelingenbezoek. het bezoek
van sportfeesten, vergaderingen, meetings, enz. Dan
zou er dus voor de vreemdelingen 's middags nog een
korte stonde zijn om zich van het benoodigde te voor
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 April 1932. 105
zien, want in afwijking met Grouw en Sneek b.v. komen
ze hier niet met schepen.
Het voorstel houdt in een eenigszins, al is het lang
niet voldoende, rechtvaardiger compensatie voor de
sluiting op Zaterdag. Immers het gewicht van de com
pensatie voor de schade, geleden door de Zaterdag
sluiting, ligt voor de Israëlieten niet in den verkoop op
Zondagmorgen vanaf 5 uur immers Leeuwarden is
geen badplaats maar in het begin van den verkoop
op een later uur, met behoud van hetzelfde aantal uren.
In tegenstelling met de heeren Botke en Van der I
Meulen, die m. i. zwakke argumenten hebben aange
voerd en volgens mijn meening niet voldoende inzicht
geven in winkeliersaangelegenheden, voel ik mij ge
drongen mijn tevredenheid te betuigen met de meening
van Burgemeester en Wethouders, dat een algemeene
middagsluiting op een van de dagen van de week voor
de winkeliers funest zal zijn, zooals heel veel bepalingen
in deze wet dat zullen zijn voor de kleinere midden-
standsbedrijven. En tóch is het de bedoeling van den
wetgever, de winkeliers zoo min mogelijk te plagen en
lasten op te leggen.
Door de Arbeidswet 1919 is aan het personeel ge
waarborgd een 53-urige werkweek met een halven vrijen
dag, die geregeld kan worden naar het inzicht van den
werkgever. De laatste jaren is de sociale wetgeving
vooral gericht geweest op het belang van den werk
nemer en ik heb daartegen geen bezwaar, ofschoon de
middenstanders mede vooral daardoor zware lasten
kregen te dragen om het bestaan van anderen te ver
gemakkelijken. Om alzoo die taak te kunnen blijven
vervullen, diene de Overheid te zorgen, dat de bedrijfs-
vrijheid der ondernemers niet al te sterk aan banden
wordt gelegd ten behoeve vair het personeel alléén.
Tegen het adres van de Handels- en Kantoorbe
dienden heb ik bedenkingen. Wie gaan in dit geval,
althans volgens de wet, voor, de bedienden of de win
keliers, voor wie toch deze wet gemaakt is
De voorstellen, in het adres belichaamd, houden in,
dat winkeliers zónder vreemd personeel het loodje
moeten leggen tegenover de groote zaken, die van deze
wet lang die lasten niet hebben te dragen en toch reeds
een sterken voorsprong hebben wegens voordeeliger
exploitatie, lagere lichttarieven, water en verwarming.
De met personeel werkende winkeliers kunnen op deze
en andere gronden gemakkelijk de concurrentie met de
zonder personeel werkende neringdoenden doorstaan.
Door het opleggen van nóg meer verplichtingen zal
voor den kleinen winkelier, dien kleinen burgerman,
zelfs geen confectiepakje meer overblijven, als de be
knotting der bedrijfsvrijheid nog verder moet gaan dan
het doel der Regeering is.
Het Werktijdenbesluit slaat op de behoeften van het
winkel personeel; de Winkelsluitingswet geldt voor den
winkelier. Laat men dit dus goed onderscheiden.
Waar artikel 2 den werkgever vrij laat in de keuze
van den vrijen halven dag op de manier als voor zijn
zaak het meest wenschelijk is, moet de Raad m. i.
daaraan voorloopig niet gaan tornen, vooral ook, als
men nagaat hoe in het Werktijdenbesluit voor winkels
1929 onder artikel 16 van het gewone personeel worden
uitgezonderd het hoogere personeel, zooals b.v. winkel
chef. chef de bureau, hoofdboekhouder, administratie
chef, magazijnmeester, expeditiechef, en meer anderen.
Bovendien, waarom moet er dwang komen van boven
af om midden in de week en overdag te sluiten, hetgeen
wil zeggen niet verkoopen. niet verdienen en dus lijn
recht indruischt tegen de zedelijke verplichting om in
de eerste plaats voor het gezin te zorgen.
Een sluiting op Dinsdag zal m. i. beteekenen stop
zetting op dien dag van alle handel en verkeer. De
vervoermiddelen zullen zich wenden naar Groningen en
Sneek. Het publiek komt hier voor een dichte deur, wat
meteen schade berokkent aan hotels en café s. De stad
krijgt een doodsch aanzien en de winkels in de Schrans
zouden, als men daar dan géén sluiting voorschrijft, een
groot deel van het debiet naar zich toe halen. De bloei
van Leeuwarden als provinciaal handelscentrum is er
mee gemoeid en voorkomen dient te worden, dat door
vermeende eenzijdige belangen aan het algemeen mid-
denstandsbelang, het winkeliersbelang, enorme afbreuk
wordt gedaan. Laat men er in Leeuwarden voor waken
niet met één pennestreek door te halen, wat zoo moeite-
vol in het belang der gemeente Leeuwarden in den loop
der jaren is verkregen.
En daarom verheugt het mij, dat het college afwijzend
staat tegenover een verplichte Dinsdagmiddagsluiting
en ik stem daarmee van harte in.
De heer Van Kollem: Mijnheer de Voorzitter. Wan
neer ik hier in hoofdzaak wil verdedigen het door mij
ingediende amendement, hetgeen de leden van den
Raad uit de stukken bekend is, dan zal ik, al zal dat
misschien even vreemd lijken, op een enkel punt afwij
ken van de meening van den vorigen spreker en wel
voor zoover betreft wat hij heeft betoogd over de sluiting
op Zondag. Ik onderschrijf van a tot z hetgeen hij heeft
betoogd omtrent de miskenning tegenover de Joden van
de grondwettelijk gewaarborgde rechten, die ieder Ne
derlandsch staatsburger heeft, maar ik ben van mee
ning, dat wij als leden van den Raad - laat ik het zoo
uitdrukken met de voeten op den grond moeten
blijven en dat wij moeten trachten aan te toonen, gelijk
de Voorzitter in zijn inleiding heeft gezegd, wat wij
kunnen bereiken met deze wet in de hand. Want de
wet is nu eenmaal in het Staatsblad verschenen en een
actie op grond van vermeende of werkelijke grieven zal
m. i. alleen kunnen zijn een landelijke actie tot wets
wijziging. En ik kan wel zeggen, dat onder de betrok
ken groepen in het geheele land ook een dergelijke actie
op touw zal worden gezet.
Als ik dus gedeeltelijk afwijk van den vorigen spre
ker, dan geldt daarbij voor mij dus dit argument, dat ik
niet kan aantoonen hetgeen daaromtrent verlangd
wordt in artikel 9 van de wet, dat duidelijk zegt, dat
bijzondere of plaatselijke omstandigheden aannemelijk
moeten maken dat de Gemeenteraad in afwijking van
de wet een verordening vaststelt.
Wel stel ik mij voor te trachten den Raad te over
tuigen van mijn standpunt, dat inderdaad hier in Leeu
warden plaatselijke toestanden en bijzondere omstan
digheden zijn, die wettigen, dat het door mij ingediende
amendement door den Raad zal worden aangenomen.
Ik heb het door mij ingediende amendement met op
zet zoo geredigeerd, dat zelfs elke schijn van bevoor
deeling van deze groep van winkeliers zal komen te
vervallen en ik heb het ingediend, omdat ik na overleg
met die winkeliers tot de slotsom ben gekomen, dat
voor hen het volgende dient te worden bereikt. Het is
een bekend feit, dat de allerbelangrijkste avond voor
de winkeliers hier ter stede is de Zaterdagavond en nu
zullen als gevolg van de wet van die Zaterdagavonden
de betrokken Joodsche winkeliers practisch genomen 12
Zaterdagen geheel gesloten moeten blijven. Ik tracht
nu door mijn amendement vast te leggen, dat die win
keliers op die Zaterdagavonden maar ook alleen op die
Zaterdagavonden nog een uur na den gewonen slui
tingstijd open mogen blijven. Uit hoofde van een admi
nistratieve functie, welke ik bekleed in de Joodsche Ge
meente, ben ik op de hoogte met hetgeen er leeft onder
die groep van de bevolking, die in aanmerking komt om
in deze verordening een zekere mate van toegevendheid
te verkrijgen. Dat zijn onder de Joodsche winkeliers de
z.g. wetsgetrouwen, die op grond van hun godsdienstige
overtuiging zich reeds vele offers moeten getroosten en
waarvan de offers zooals men zich bij iedere religie
offers moet getoosten nog onnoodig worden ver
groot door een absolute sluiting op 12 Zaterdagavon
den in het jaar.
Ik ben van meening dat Burgemeester en Wethou-