114 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 April 1932.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 April 1932. 115
avond zoo tijdig kunnen sluiten, dat zij nog een deel
van dien avond in hun gezin kunnen doorbrengen en
al dergelijke motieven meer. En nu mag men over die
motieven denken zooals men wil en men mag ze zoo
sympathiek mogelijk vinden, alles goed en wel, maar
een verordening, vastgesteld op grond van die motie
ven, is in strijd met de zuivere bewoordingen van artikel
9 en dus kan de Minister een dergelijke verordening
niet aanvaarden zoo lang de wet luidt zooals zij luidt.
Het is wel heel mooi om bij de betrokkenen een actie
voor zooiets te verwekken, maar laat men het dan doen
zooals de Joodsche winkeliers, door te betoogen voor
wetswijziging. Het gaat echter niet aan om in Leeu
warden een verordening te maken, waarvan van te
voren vaststaat dat de Minister die niet kan goedkeu
ren. Meer zal ik daar niet van zeggen.
Wat betreft de voorstellen van de heeren Turksma
en Van Kollem, deze heeren willen daarmee uiting
geven aan hun gevoelen en mij heeft genoegen gedaan
een uitlating o. a. van den heer Weima en ook van
anderen, waaruit blijkt dat hier in den Raad in het alge
meen wel wordt gevoeld, dat de compensatie, welke de
wet aan de Joodsche winkeliers geeft, geen billijke com
pensatie is en dat de grieven zijn gebleven. Maar men
mag ook weer over die compensatie denken zooals men
wil, er is inderdaad overleg geweest, doch of dit over
leg plaats had tusschen gelijkwaardige lichamen, vooral
gelijkwaardig wat hun politieke macht en invloed be
treft, is wel zeer de vraag. Het gaat hier alleen over die
Joodsche winkeliers, die uit een oogpunt van godsdien
stige overtuiging Sabbath houden en die kleine
groep heeft ontegenzeggelijk bij deze wet het loodje ge
legd. Dat mag dan niet de bedoeling geweest zijn en
men mag in opstellen in schoonschijnende bewoordin
gen met den Minister verklaren dat deze compensatie
goed is, maar m. i. blijven er zeer gerechtvaardigde
grieven over en is de toestand voor de Joodsche win
keliers door deze wet moeilijker geworden. Dit maakt
het mogelijk om daartegen een protest te uiten, maar
-wij moeten hier bij het maken van de verordening
blijven binnen de grenzen van de wet. Nu heb ik met
buitengewone aandacht, omdat die zaak mij natuurlijk
interesseert, geluisterd naar den heer Turksma, maar ik
moet onmiddellijk erkennen, ofschoon ik over het alge
meen absoluut accoord ga met het fulmineeren van den
heer Turksma tegen de onrechtvaardigheid van deze
wet ten opzichte van de godsdienstgetrouwe Joodsche
winkeliers, dat de heer Turksma geen enkele voor
Leeuwarden bijzondere omstandigheid naar voren heeft
kunnen brengen, die deze verordening kans van slagen
zou geven bij den Minister, als werkelijk zijn voorstel
daarin werd overgenomen. En hoe goed ik ook heb ge
luisterd naar hetgeen de heer Van Kollem heeft be
toogd, ook in zijn rede heb ik niet kunnen ontdekken
en mijn hart was goed genoeg om het te ontdekken,
ik zou het dolgaarne hebben ontdekt dat daarin voor
Leeuwarden bijzondere omstandigheden werden aange
voerd. Er is door den heer Van Kollem gezegd dat de
menschen hier in Leeuwarden veel aan watersport doen
en dat zij des Zondags al vroeg weggaan, welnu, elders
doet men misschien niet aan watersport maar aan een
andere sport en zal men des Zondags even vroeg naar
buiten gaan. Ik weet niet of de Minister zich hierdoor
zal laten overtuigen; daartoe zou eerst duidelijk moeten
worden aangegeven wat de Minister met bijzondere
omstandigheden bedoelt en ik zou daarover ook eerst
het oordeel van Burgemeester en Wethouders wel
willen hooren en of aan die woorden een zoodanige
explicatie is te geven, dat de hier genoemde omstandig
heden als bijzondere omstandigheden kunnen worden
aangemerkt. Ik zie dat niet.
Ik heb de gelegenheid niet gehad om nü met de be
trokken winkeliers over deze zaak te spreken; ik zou
die gelegenheid nü ook graag hebben gehad en als niet
aan de betrokken winkeliers was te kennen gegeven
dat de andere Joodsche Raadsleden vooral niet bij de
door den heer Van Kollem bedoelde bespreking aan
wezig mochten zijn, dan had ik die gelegenheid mis
schien ook gehad. Die zaak is wel wat eigenaardig,
maar al heb ik geen functie in de Joodsche Gemeente,
mijn dagelijksche taak brengt mij toch vaak genoeg in
aanraking met deze menschen om te weten wat er leeft
in de harten en dikwijls ook in de portemonnaie van de
betrokkenen. Ik weet heel goed dat voor vele van die
winkeliers, juist omdat het hier geldt de kleine winke
liers, deze wet een erge strop is om het maar eens heel
populair te zeggen en ook door mij zal dus dolgraag
iedere gelegenheid worden aangegrepen om daarin ver
lichting te brengen als dat mogelijk is. Ik zal dus graag
hooren toegelicht dat de interpretatie van de woorden
van de wet zoo is te maken, dat het voor Leeuwarden
op grond daarvan mogelijk is om het zoo te doen als
hier is voorgesteld. Dan zal ik er graag voor stemmen
om bij verordening deze wet voor de Joodsche winke
liers ruimer te maken, maar ik herhaal, op het oogenblik
moet ik verklaren, omdat ik eerlijk wil blijven, dat ik
geen bijzondere omstandigheden heb kunnen ontdekken
noch in het betoog van den heer Turksma noch in dat
van den heer Van Kollem en dat ik daarom voorloopig
niet in hunne voorstellen kan meegaan.
De heer Terpstra is intusschen ter vergadering ge
komen.
De Voorzitter: Voordat ik verder het woord verleen,
wil ik den Raad mededeelen, dat het volgende stuk.
onderteekend door de heeren Van der Schoot en Terp
stra, is ingekomen
,,Het Comité verzoekt opname in de Gemeente
verordening voor kruidenierszaken en die waarin
verkocht worden eetwaren en comestibles in den
ruimsten zin des woords, sluiting
a. des middags van 12.30'—1.30;
b. een sluiting op werkdagen, uitgezonderd den
Zaterdag, na 's avonds 7 uur;
,c. een Zaterdagavondsluiting na 9 uur;
d. een algeheele Zondagsluiting."
De beide heeren zullen het mij wel niet kwalijk nemen
wanneer ik het begin van dit voorstel verander in
,,Ondergeteekenden stellen voor", want ,,het Comité"
heeft hier, eerlijk gezegd, niets te zeggen.
De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou nog
wel iets aan mijn rede willen toevoegen en wel dit. Als
het voorstel van de heeren Van der Schoot en Terpstra,
waar wij nu beter over kunnen spreken ik zou, als
het eenigszins mogelijk is, in tweede instantie niet willen
spreken en vraag dus nu meteen nog even het woord,
om de discussies te bekorten als dat voorstel wordt
aangenomen, dan geldt dat zonder uitzondering ook
voor de Joodsche winkeliers en in dat geval meen ik,
dat er veel makkelijker een constructie is te maken van
de bijzondere omstandigheden, die hier gelden voor de
Joodsche winkeliers. Als dat het geval wordt, dan zijn
er hier toch wel degelijk bijzondere omstandigheden-
voor die categorie en dan zou ik met heel andere voor
stellen willen komen. Waar hier straks con amore en
als een rechtvaardige zaak van die zijde is verdedigd
dat, zooals ik nu uit het voorstel moet begrijpen, alle
winkels in kruideniers- en eetwaren in den ruimsten zin
van het woord des Zaterdagavonds om 9 uur gesloten
moeten zijn, daar zullen ook de Joodsche winkeliers
daar onder vallen en zullen zij, als gevolg daarvan, een
veel grooter deel van het jaar van eenige mogelijkheid
tot het weder openen van hun zaak op Zaterdagavond
absoluut uitgesloten zijn. Dan zal dus die categorie wel
degelijk in haar eigen belang ernstig moeite moeten
doen om een dergelijke bepaling niet goedgekeurd te
krijgen of daartegenover een zeer belangrijke compen
satie te verkrijgen.
De heer Balk: Mijnheer de Voorzitter. Ik was eigen
lijk van plan over dit voorstel niet veel te zeggen, maar
de heer Van der Schoot heeft met zijn voorstel toch
gemaakt dat ik daarover een enkele opmerking meen te
moeten maken. In de eerste plaats is het de bedoeling
van dat voorstel om voor winkels, die, zooals hier wordt
gesproken, in den ruimsten zin des woords eetwaren
verkoopen, een middagsluiting in te voeren. Nu kan ik
de gevoelsargumenten wel deelen; ik voel ook heel goed
dat het niet prettig is, als men onder zijn maaltijd op
moet staan om een klant te helpen of dat men zelfs
onder zijn maaltijd moet opstaan om een ander aan een
maaltijd te helpen. Maar er staat iets tegenover. De
heer Terpstra heeft ook wel eens gewezen op het be
lang van den handeldrijvenden middenstand en nu is
het toch een feit, dat vooral in de branche van het
kruideniersbedrijf er verschillende zaken zijn, die wer
kelijk getroffen zullen worden door het voorstel om een
middagsluiting van 12.30 tot 1.30 uur in te voeren, Ik
bedoel deze kruidenierszaken, die behalve het kleinbe
drijf ook het grossiersbedrijf uitoefenen, omdat toch die
zaken juist ten opzichte van de vracht -en bodediensten
voor een groot deel op die uren zijn aangewezen. Waar
men voor de groote omzetten daarop is aangewezen, zal
sluiting op dien tijd voor dergelijke zaken een groot
bezwaar zijn. Daarbij komt, ik geef dat toe en ben het
daarmee eens, dat, of men zooiets ook al wil bepalen
en of de motieven op zichzelf ook al juist zijn, het de
vraag is of als een bijzonder geval, waarom men van
de wet zal mogen afwijken, zal worden aangemerkt dat
de winkelier rustig zijn middagmaal moet kunnen ge
bruiken.
Er is nog iets anders. De heer Van der Schoot
wenscht ook voor dezelfde winkels in den ruimsten zin
des woords een algeheele Zondagsluiting en daar be
staat bij mij in het bijzonder bezwaar tegen en wel dit.
Er zijn hier verschillende zaken in Leeuwarden, en dat
zijn vooral de kleinere zaken op het gebied van banket
en suikerwerken, die juist en vooral op Zondag een
groot deel van hun debiet hebben en die nu plotseling
al een groot deel van dien dag gesloten moeten zijn.
Wij weten heel goed, dat daardoor die banket- en sui
kerwinkels al zeer getroffen worden in hun debiet en
nu begrijp ik niet, dat men van Christelijk-Historische
zijde, waar de heer Terpstra er zelf op heeft gewezen
dat de menschen al zooveel druk wordt opgelegd door
de tijdsomstandigheden, deze kleine menschen nog meer
wenscht te drukken. Ik waardeer de godsdienstige over
tuiging van de heeren, maar ik kan niet goedkeuren,
dat men hier vooral die kleinere zaken, die zaken in
banket- en suikerwerken, die werkelijk al een reuzen-
toer hebben tegenover de grootere zaken, wenscht te
treffen. Wij allen weten wel en laat men er anders
maar naar informeeren dat het hier juist betreft die
kleine winkeliers, die op Zondag een groot deel van
hun debiet hebben en daarom kan ik mijn stem aan dat
voorstel niet geven.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi vraagt het
woord.
De Voorzitter: Ik zou eerst even willen mededeelen. j
dat het volgende voorstel, geteekend door den heer
Weima en mevrouw Buisman, is ingekomen
,,Ondergeteekenden stellen voor een enquête in te
stellen bij de winkeliers over de volgende vragen i
a. wenscht LI een middagsluiting;
b. sluiting op werkdagen, uitgezonderd den Za-
terdag, 's avonds na 7 uur;
c. invoering van een Zaterdagavondsluiting na 9
uur;
d. algeheele Zondagsluiting."
Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi: Mijnheer de
Voorzitter. Nu dat voorstel wordt voorgelezen, bemerk
ik dat mij daarbij iets is ontgaan. Ik heb niet bedoeld
te vragen wenscht U een middagsluiting maar ik
heb bedoeld over de 4 punten, welke de heer Van der
Schoot heeft voorgesteld ten aanzien van de kruide
nierswinkels een enquête te doen houden en ik bedoelde
als eerste vraag dus wenscht U een middagsluiting
van 12.30 tot 1.30?
De Voorzitter: O, en de heer Weima. bedoelde die
dat ook
De heer Weima: Neen, mijnheer de Voorzitter.
De Voorzitter: Dan wordt dit voorstel voorloopig
geacht niet ingekomen te zijn.
Mevrouw Buisman—Blok WijbrandiMijnheer de
Voorzitter, het voorstel zal straks beter geredigeerd
worden ingeleverd.
Wat ik verder wilde zeggen is dit, dat ik met het
voorstel van de heeren Botlce en Van der Meulen niet
kan meegaan. Waar ik overtuigd ben, dat de winke
liers een algeheele middagsluiting niet wenschelijk
achten en waar ik deze in strijd zou achten met het
gemeentebelang, zal ik mijn stem aan dat voorstel niet
geven.
Dan zou ik nog een opmerking willen maken over
artikel 5 der verordening, waarbij door Burgemeester
en Wethouders wordt voorgesteld om een sluiting op
Maandagmiddag voor te schrijven voor de kappers- en
barbierswinkels. Waar daarover bij de kappers en bar
biers volstrekt geen overeenstemming is, voel ik er niets
voor dat wij hen zouden verplichten om op Maandag
middag te sluiten.
Verder zou ik, zooals uit het door ons ingediende
voorstel blijkt, willen meegaan met het voorstel, dat
de heer Weima van middag heeft aangekondigd, n.l.
dat hij de 4 punten, die door den heer Van der Schoot
ten opzichte van de kruideniers zijn voorgesteld, als
vraagpunten bij een te houden enquête zou uitgebreid
willen zien voor alle winkeliers, omdat het mij heel
moeilijk lijkt om precies en nauwkeurig te omschrijven
wat voor soort winkeliers het zijn die de heer Van der
Schoot bedoelt.
Wat betreft het steunen van de Joodsche winkeliers,
zal ik de eerste zijn, die wil gaan in een richting om
ook aan hen recht en billijkheid te doen, omdat de ge
volgen van deze wet voor hen wel vreeselijk zijn. Echter
ben ik het met den heer Vromen eens dat een zoodanige
bepaling in onze verordening bij de Regeering heel
weinig kans van slagen zal hebbenook ik meen te
moeten hopen dat een landelijke actie in dat opzicht
meer succes zal hebben.
Voor een sluiting op den kermiszondag voel ik ook
niet. De winkeliers, die op Zondag meenen te moeten
sluiten en die ook dan willen sluiten, kunnen dat doen,
maar zij, die uit hoofde van concurrentie hun zaak open
willen houden, moeten dan niet worden verplicht te
sluiten en daarom zou ik mij daar tegen willen ver
klaren.
De heer Westra (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter. Ik zou in de eerste plaats enkele woorden willen
zeggen over het voorstel van de heeren Botke en Van
der Meulen, een voorstel, dat ik beschouw als te zijn
een antwoord uit den Raad op het adres van de Han
dels-, Kantoor- en Winkelbedienden. De heer Van der
Meulen heeft hier wel willen aantoonen dat men het
ook kan beschouwen als te zijn ingegeven door het be
lang van de winkeliers, zooals dat wordt gezien door
de Raadsleden, zonder er rekening mee te houden hoe
de winkeliers zelf over dat belang denken, maar dat
neemt niet weg, dat de argumenten, die bij dit voorstel
door den heer Botke in hoofdzaak naar voren zijn ge
bracht, eigenlijk gebaseerd zijn op het verzoek, uit-