116 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 April 1932.
gaande van de Handels-, Kantoor- en Winkelbedienden.
De Raad weet dat ook Burgemeester en Wethouders
in hun praeadvies op die kwestie zijn ingegaan en dat
wat zij in dit opzicht wenschen te doen op het oogen-
blik ook een onderwerp van bespreking uitmaakt. De
heer Wiersma heeft er bovendien ook over gesproken
en hij heeft ook duidelijk doen uitkomen, dat hij het toe
juichte, wanneer op deze wijze aan het belang der be
dienden zou worden tegemoet gekomen, m. a. w. dat
aan de bedienden meer zou worden gegeven, dan hun
door het Werktijdenbesluit is gewaarborgd.
De heer Botke heeft o. a. opgemerkt, dat de bedien
den getracht hebben over deze zaak overleg te plegen
met de organisaties van patroons, maar dat dit daar
botweg is geweigerd. Nu zou ik daarop even willen
antwoorden dat, als men spreekt dat dit „botweg ge
weigerd" is, men niet met de juiste toedracht van de
zaak op de hoogte is. Wat is hier toch het geval? Op
de eerste plaats moeten wij wel begijpen dat, wanneer
hier overleg zou plaats hebben tusschen de betrokken
organisaties, deze organisaties dan niet precies zuiver
de partijen, die in het geding zijn, weergeven. Eener-
zijds bestaat hier ter plaatse geen speciale organisatie
van patroons; er bestaan hier wel middenstandsorga
nisaties, maar daarbij zijn niet alleen patroons maar ook
vele kleine zelfstandige winkeliers aangesloten en bo
vendien ook allerlei personen uit middenstandsbedrij-
ven, die niet winkelier zijn, maar daarbij zijn niet aan
sloten de z.g. groote winkelbedrijven, die het grootste
deel van het personeel in dienst hebben. Aan de andere
zijde is het over- en overgroote deel van het personeel,
dat in de winkelbedrijven werkzaam is, niet georgani
seerd en kunnen dus de organisaties van de Handels-,
Kantoor- en Winkelbedienden maar nauwelijks worden
beschouwd als de vertegenwoordigers van het winkel
personeel. Dit alles geeft hier in de eerste plaats ruimte
aan de vraag of er wel besprekingen tusschen de mid
denstandsorganisaties en de organisaties van Handels-,
Kantoor- en Winkelpersoneel zouden kunnen worden
gevoerd. Evenwel bestond daartegen bij de midden-
standsvereenigingen geen bezwaar, maar de zaak is iets
anders geloopen.
Toen het Werktijdenbesluit voor Winkels was afge
komen, kwam zeer kort daarop bij de middenstands
organisaties van de Handels- en Kantoorbedienden de
vraag of men genegen was over de uitvoering van dat
besluit te confereeren. Op dat oogenblik hadden de be
sturen der middenstandsvereenigingen zich zelf nog
niet met de leden verstaan, zij wisten niet hoe de win
keliers daarover dachten en welke moeilijkheden zich
bij de uitvoering zouden kunnen voordoen. Maar de
besturen meenden dat de uitvoering van het Werktij
denbesluit, waarbij alles wettelijk zuiver geregeld was,
niet veel moeilijkheden zou opleveren en zoo heeft toen
bij de middenstandsorganisaties deze gedachte voorge
zeten, dat de uitvoering van het Werktijdenbesluit wel
geen belangrijke moeilijkheden zou opleveren, maar dat
men, mochten er moeilijkheden komen, bereid was dat
deze met de organisaties van de bedienden onder de
oogen werden gezien. En ik meen zelfs dat door enkele
middenstandsvereenigingen een dergelijk antwoord aan
de organisaties is gezonden. Maar voordat dit antwoord
binnen was en dat heeft even geduurd, omdat de
betrokken besturen zich eerst met hunne leden moesten
verstaan en er, voordat met andere partijen kon worden
geconfereerd, eerst eenstemmigheid moest zijn bij de
patroons over de wijze, waarop het besluit zou worden
uitgevoerd, iets wat toch heel redelijk was ïk her
haal, voordat dit antwoord binnen was, had het den be
kenden organisaties reeds te lang geduurd en zij hebben
toen haar eerste bericht achterhaald door een tweede,
waarbij werd medegedeeld, dat de bekende organisaties
reeds een verzoek aan den Gemeenteraad hadden ge
richt, om zich van de uitvoering van de bekende be
paling omtrent een halven vrijen dag uit het Werktijden
besluit te verzekeren in dien zin, dat de verplichte halve
dag beslist een middag zou worden.
Waar nu de middenstandsorganisaties over een der-
gelijk verzoek niet gunstig gestemd waren, kon van
verdere onderhandelingen geen sprake meer zijn en de
bedienden hebben daar toen ook niet meer aan gedacht. 1
Dat is de loop van zaken geweest.
Hoe staat het nu met de kwestie van de middag
sluiting, die hier wordt voorgesteld in de motie van de
heeren Botke en Van der Meulen, m. i. vooral als een
gevolg van de vraag van de winkelbedienden. Dat be- I
teekent, dat aan die bepaling van het Werktijdenbesluit
voor Winkels, waarbij een vrije halve dag wordt ver
zekerd aan het personeel in de winkels, een grootere
uitbreiding zal worden gegeven, doordat de vrije halve I
dag dan wordt gefixeerd op een vrijen middag. Daar
tegen bestaan bij de winkeliers zelf groote bezwaren en I
waarom? Daartegen bestaat vooral dit groote bezwaar.
Het Werktijdenbesluit voor Winkels is tot stand geko
men na een uitvoerig overleg, dat gevoerd is in de eco
nomische vertegenwoordiging, die hier te lande beslaat I
in den Hoogen Raad van Arbeid. Van dat overleg is
dit besluit een uitvloeisel geweest en tevens is het een
uitvloeisel van de Arbeidswet 1919, die algemeen aan
de arbeiders een vrijen Zaterdagmiddag verzekert. Men
heeft nu aan de winkelbedienden willen verzekeren een
equivalent voor dien vrijen Zaterdagmiddag, omdat
men op het oogenblik de moeilijkheid gevoelde om ook
den vrijen Zaterdagmiddag in de winkelbedrijven door
te voeren. Het gevolg van het overleg in den Hoogen
Raad van Arbeid is geweest, dat men heeft ingevoerd
niet een vrijen Zaterdagmiddag, maar als equivalent
daarvan een vrijen halven dag, omdat men van de
meening is uitgegaan, dat op die wijze alleen aan de
behoeften van de winkelbedrijven kon worden tegemoet
gekomen en dat het voor een goede uitoefening van de
winkelbedrijven noodzakelijk was, dat de voorgeschre
ven vrije tijd niet werd gefixeerd op een vrijen Zater
dagmiddag of op een middag maar alleen op een vrijen
halven dag, zoodat de winkeliers zelf de vrijheid zouden
hebben om te bepalen of dit een vrijen morgen of mid
dag zou zijn, al naar de behoefte van het bedrijf dat
vraagt.
Nu hebben de bedienden getracht, waar hun wensch
blijkbaar in de economische vertegenwoordiging van
den Hoogen Raad van Arbeid niet volkomen is bevre
digd, om thans langs den weg van de politieke verte
genwoordiging en wel met name in de gemeenteraden
gedaan te krijgen, wat hun in de economische vertegen
woordiging is mislukt. Zij trachten dat nu gedaan te
krijgen met miskenning van de belangen van de win
keliers. Immers, niet alleen dat de winkeliers eerder
gedwongen zullen worden om door den halven vrijen
dag, wanneer dat een vrije middag zal zijn, hun per
soneel te vermeerderen, maar bovendien zullen daar
door in de uitvoering van het Werktijdenbesluit be
trokken worden niet alleen de winkeliers, die zelf per
soneel houden, maar ook allerlei winkeliers, die heele-
maal geen personeel houden en die géén patroon zijn
en dus met het Werktijdenbesluit niets te maken heb
ben en ook zullen er daardoor in betrokken worden de
winkeliers, die uitsluitend werken met eigen familie
leden tot in den derden graad. Op die winkeliers be
hoeft n.l. het Werktijdenbesluit niet toegepast te wor
den. wanneer er uitsluitend met dergelijke krachten
wordt gewerkt; dat is uitdrukkelijk vastgesteld bij het
Werktijdenbesluit en nu zou men hen met een bepaling
krachtens de Winkelsluitingswet daaronder wel opne
men. Men begrijpt dus, dat die winkeliers zich er tegen
verzetten dat de Winkelsluitingswet wordt benut om,
ongeacht de uitleg, die voor hen aan het Werktijden
besluit moet worden gegeven, de bepaling, die voor hen
daarin is vastgesteld, weer opgeheven te krijgen. Daar
tegen meenen zij zich uitdrukkelijk te moeten verzetten.
Bovendien heb ik er al op gewezen, dat niet gezegd
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 April 1932. 117
kan worden dat werkelijk bij het personeel in de win
kelbedrijven zoo'n overgroote behoefte aan dien vrijen
middag bestaat. Ik wil dadelijk erkennen, dat het equi
valent voor den vrijen Zaterdagmiddag welke alge
meen bij de Arbeidswet 1919 aan de arbeiders is ver
zekerd dat in den vorm van een vrijen halven dag
aan de winkelbedienden is verzekerd en dat in de prac-
tijk voor het overgroote deel neerkomt op een vrijen
morgen, te hunnen opzichte niet voldoende kan worden
geacht en dat dit werkelijk minderwaardig is aan een
vrijen Zaterdagmiddag. Maar men kan daartegenover
niet beweren dat op dit oogenblik bij de winkelbedien
den is gebleken dat er bij hen een groote behoefte be
staat aan den vrijen Zaterdagmiddag. Die behoefte is
er op het oogenblik nog niet; die zal misschien op den
duur wel komen, maar dat komt langzamerhand. Die
was er vroeger ook niet bij de patroons van de be
drijven, waarbij op het oogenblik de vrije Zaterdag
middag is doorgevoerd en toch zullen op het oogenblik
die patroons, aan wie die vrije Zaterdagmiddag ook is
geworden, al is het dan niet wettelijk, deze ook niet
graag weer willen missen. Dat werkt zeer zeker door
in het maatschappelijk leven, er zullen hoe langer hoe
meer groepen gaan verlangen naar den vrijen Zater
dagmiddag en wij kunnen dus zeggen, dat algemeen de
verlangens wel in die richting zullen gaan. Maar dat
die verlangens thans nog niet groot zijn. blijkt wel
hieruit. In een bedrijf, dat mij van zeer nabij bekend is,
is een jaar lang de vrije Zaterdagmiddag ingevoerd
kunnen worden met behoud van de 48-urige werkweek,
maar dat is ook een jaar lang tegengehouden door het
personeel, omdat dit liever zijn vrijen tijd over de 6
dagen van de week verdeelde dan die in ruil voor een
vrijen Zaterdagmiddag ter beschikking te stellen. En
ook in de winkelbedrijven bemerkt men op het oogen
blik, dat het personeel aan den vrijen halven dag, die
hun verzekerd is, nog niet een al te groote behoefte
heeft. Het komt herhaaldelijk voor dat het personeel zelf
den patroon er op opmerkzaam maakt, dat er een feest
dag valt in de week en dat dus de vrije halve dag wel
gesteld kan worden op dien feestdag het personeel
maakt zelf de opmerking: deze week krijgen wij zeker
onzen vrijen halven dag op den feestdag, denkt U daar
om, mijnheer?
Derhalve, die behoefte is niet zoo groot en die wordt
juist door de organisaties op den voorgrond geschoven.
Ik kan het niet anders zien, dat dat de organisaties deze
zaak als propagandamiddel hebben ter hand genomen.
Ik neem hun dat absoluut niet kwalijk, maar zij gebrui
ken dit als propaganda en wel om meer en meer het
winkelpersoneel in hunne organisaties te betrekken.
Waar de winkelbedienden over het algemeen niet zoo
erg veel voor organisatie voelen, wordt thans getracht
om op deze wijze aan te toonen: wij kunnen iets voor
U gedaan krijgen. Men tracht zoo de betrokkenen in
de organisaties te brengen en gebruikt op die wijze deze
zaak als propagandamateriaal. Ik neem dat aan de orga
nisaties absoluut niet kwalijk, ik meen zelfs dat het een
zeer juiste en goede opvatting is van de taak als orga
nisatie, maar ik meen toch wel dat dit eenige waarde
aan hun argumenten moet ontnemen en dat wij moeten
zien naar de wijze, waarop deze zaak is behandeld.
Ik zelf ben jaren lang in betrekking geweest en was
toen wel lid van een organisatie en ik heb jaren lang
als patroon met personeel omgegaan en ik kan den
Raad wel de verzekering geven dat ik méér weet van
wat er omgaat in het winkelpersoneel dan de bestuur
ders van de Handels-, Kantoor- en Winkelbedienden
organisaties, die bijna geen winkelpersoneel georgani
seerd hebben, daar van af weten. Ik heb daarom die
bediendenorganisaties er ook terstond op gewezen
en ik heb daarop ook gewezen in de conferentie, die
wij hier hebben gehad dat zij m. i. niet juist hebben
gehandeld door op deze wijze te trachten, tegen het
belang van de winkeliers in. een voor hen voordeelige
uitbreiding te krijgen van het Werktijdenbesluit, maar
dat het eerder op hun weg had gelegen om het te zoe
ken in de richting van propaganda voor den vrijen
Zaterdagmiddag, omdat men dien toch als het ideaal
blijft beschouwen.
Nu kom ik zoo tot de kwestie van den Zaterdag
middag, die ook is genoemd in bijlage 6. het eerste stuk,
dat van Burgemeester en Wethouders omtrent deze
aangelegenheid is uitgegaan. Daarin komt het idee van
sluiting op Zaterdag schuchter om den hoek kijken,
maar in bijlage 8, het tweede stuk van Burgemeester en
Wethouders, komt dit idee eenigszins minder schuchter
en eenigszins meer duidelijk naar voren en waarom
Omdat er in dien tusschentijd iets is gebeurd; er is in-
tusschen een adres binnen gekomen van een aantal win
keliers. De heer Botke heeft er op gewezen dat de
kwestie van de Zaterdagmiddagsluiting iets nieuws
voor hem was, dat hij met veel genoegen had gehoord.
Ik kan den heer Botke echter zeggen, dat die nieuwig
heid niet van mij afkomstig is, maar dat ik in de mid
denstandsorganisaties daarover ook al een heele ge
schiedenis heb meegemaakt en dat in de vergaderingen
in alle plaatsen in ons land dit naar voren is gekomen:
als het toch komen moet tot een middagsluiting en als
op den duur het personeel feitelijk van het halve ei
dat hier al eerder is gebruikt van den vrijen halven
dag, die in de practijk een vrije morgen is geworden,
een heel ei wil maken in den vorm van een vrijen Zater
dagmiddag of van een vrijen middag, dan zal het 't
beste zijn om te gaan in de richting van den vrijen
Zaterdagmiddag, omdat ten slotte voor ieder bedrijf,
als dat noodig mocht wezen, dat de middag is die daar
voor alléén in aanmerking kan komen. Hetzelfde idee
komt ook naar voren in het adres van de manufactu-
riers. Wel wordt daarin niet gezegd dat men graag den
vrijen Zaterdagmiddag ingevoerd wil hebben, maar
toch wordt er in gezegd: als men van een middag wil
spreken, dan kan dat alleen de Zaterdagmiddag wezen.
En ik heb ook op verschillende vergaderingen van den
middenstand hooren verklaren: het komt er op den duur
toch van. dus laat men toch komen tot den Zaterdag
middag. Bovendien is mij gebleken, dat er nu reeds
enkele winkeliers zijn, als verfhandelaren en handelaren
in gereedscahppen, die reeds den vrijen Zaterdagmid
dag hebben ingevoerd en ik weet dat er ook anderen
zijn, die daar wel iets voor voelen. Dus de houding van
Burgemeester en Wethouders is ook wel eenigermate
bepaald door hetgeen uit de middenstandsbeweging zelf
naar voren is gekomen.
Nu moet mij wel iets van het hart ten opzichte van
al die adressen die zijn ingekomen uit de kringen van
winkeliers. Ik ben ongeveer 20 jaar werkzaam in de
leiding van een middenstandsorganisatie en ik heb altijd
meenen te ontwaren dat bij de winkeliers en in het al
gemeen in den middenstand deze meening leefde: hoe
minder de Overheid ingrijpt in het bedrijf en hoe minder
zij zich daarmee bemoeit, hoe beter en makkelijker het
voor den middenstand is om zoo goed en economisch
mogelijk het bedrijf te voeren en daarom moet die in
menging alleen worden aanvaard, voor zoover deze
dringend noodzakelijk is. Nu word ik eensklaps in
dezen een ervaring rijker; het blijkt dat onder de mid
denstanders en winkeliers een spontane beweging is
naar een veel grooter inmenging van de Overheid dan
de wet oplegt. Aan die spontane beweging moet inder
daad een groote waarde worden toegekend, want daar
staat de leiding van de middenstandsbeweging absoluut
buiten dat is niet van de leiding uitgegaan, maar is
opgekomen uit den boezem van den middenstand zelf.
Zij zelf heeft gemeend dat meerdere inmenging van de
Overheid gewenscht was; wij zien dat aan de adressen
van de kappers, de manufacturiers, de slagers en de
kruideniers; bijna alle vakken in het winkelbedrijf be
ijveren zich om meerdere inmenging van de Overheid
te vragen en een strengere toepassing van de wet. Dat