124 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 April 1932. De Voorzitter: Is dat een bijzondere omstandigheid Ik geloof het nog niet dat dit bijzondere omstandig heden zijn, die de wet bedoelt. Wat bereikt men dan met een enquête Men krijgt dan deze kwestie, dat de groote meerderheid laat ik nu maar aannemen dat de betrokken menschen het niet allemaal willen maar b.v. 80 op koffietijd wenscht te sluiten, maar dan moet de Raad aannemen dat dit in deze ge meente een bijzondere omstandigheid is, die een af wijking van de wet gewenscht maakt. Ik zeg dat dit niet een bijzondere omstandigheid is. De heer Weima heeft straks ook gezegd ik zou willen weten wat de meerderheid van de winkeliers wenscht en wil; dat blijkt ook uit zijn voorstel tot het houden van een enquête. Verder heeft hij straks in de pauze gezegd: U zegt dat een sluiting niet mogelijk is voor de winkeliers als de meerderheid het wenscht, maar het kan toch wel voor de kappers. Dat laatste berust echter op art. 6 van de wet; dat is een finale middagsluiting. Hier echter heeft men te doen met een koffiesluiting en een verkorting of een verlenging van de avondsluiting en die kunnen niet berusten op artikel 6, dat zegt dat de Raad kan bepalen dat op een werk dag per week gedurende een gedeelte van dien dag en wel vóór of na 1 uur des namiddags, alle of be paalde groepen van winkels gesloten moeten zijn of er bij de wet is bedoeld dat dit gebeurt zonder of met toestemming van de winkeliers laat ik nu maar daar maar die moeten berusten op art. 9; alles wat bij de enquête zou worden gevraagd, moet berusten op art. 9, dus zou alleen kunnen worden bepaald op grond van bijzondere omstandigheden. De heer Buiel heeft zelfs nog gezegd: laten wij twee aparte verordeningen maken, een op grond van art. 6 en een op grond van art. 9. Voor het maken van bepalingen op grond van art. 9 moeten er dus bijzondere omstandigheden zijn en waar een koffiesluiting alleen op grond van artikel 9 mogelijk is, moeten daarvoor dus ook de bij de wet bedoelde bijzondere omstandigheden aanwezig zijn. Als men nu al weet dat 80 van de winkeliers dat graag wil en eigenlijk kan men dat haast wel aannemen dan mag naar mijn persoonlijk oordeel de Raad nog niet aannemen dat het feit. dat de meerderheid van de win keliers dat wil, een bijzondere omstandigheid is op grond waarvan de Raad een verordening kan maken. De heer Muller: Is U dan van oordeel, dat wij het sluitingsuur van 8 uur, dat hier thans wordt vastgesteld, onder de vigeerende wet niet meer kunnen veranderen De Voorzitter: Alleen als er bijzondere omstandig heden zijn. De heer Muller: Maar wat zijn bijzondere omstan digheden De Voorzitter: Een bijzondere omstandigheid is b.v. niet, als b.v. 60 of 80 van de winkeliers zich daar vóór verklaart. Dat kan m. i. de Raad niet aannemen als een bijzondere omstandigheid. De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter. U ver valt vergeef mij dat ik het zeg in dezelfde fout, die ook de heer Vromen heeft gemaakt; men zegt wel telkens wat geen bijzondere omstandigheid is, dus ne gatief, maar men heeft hier nog niet genoemd wat dan wel een bijzondere omstandigheid is. Wij meenen dat een bijzondere omstandigheid dit is, dat de algemeene wensch van de belanghebbenden deze is, dat sluiting op een bepaald uur wordt voorgeschreven. Dat is voor mij wel een bijzondere omstandigheid. De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter, ik geloof, dat wij langzamerhand eigenlijk verdwaald raken. De wet zelf moge dan al geen nadere aanduiding geven, wat met de terminologie „bijzondere omstandigheden" is bedoeld, bij de Memorie van Toelichting en bij de behandeilng in de Eerste en Tweede Kamer heeft de Minister er toch wel op gewezen wat bedoeld wordt met bijzondere omstandigheden en hij heeft dat niet alleen negatief gedaan maar ook positief. Als men leest wat over de behandeling van de wet is gezegd in de uitgave van de wet, die bij Tjeenk Willink is versche nen, dan ziet men daarin, dat de Minister allerlei om standigheden heeft genoemd, waarbij het plaatselijk karakter naar voren komt; het moeten zijn gevallen, die een afwijking zijn van de normale levensomstandig heden. M. i. is het volkomen juist wat de Voorzitter heeft gezegd, dat wel of niet met voldoende overeen stemming met de winkeliers hier ter plaatse de bedoelde omstandigheden hier niet zoodanig zijn te beschouwen, dat op grond daarvan een verordening kan worden geconstrueerd, omdat men hier niet heeft het begrip abnormale omstandigheden, die een afwijking vormen van de normale levensomstandigheden. Ik citeer hier woordelijk den Minister „Artikel 9 geeft een regeling voor de gevallen, dat bijzondere omstandigheden, dus afwijkend van de normale, aan de orde zijn en staat toe, daarvoor „afwijkingen" tot stand te brengen. Het betreft hier dus niet het vaststellen van uitzonderingen als reeds in enkele artikelen van het wetsontwerp genoemd, doch het maken van afwijkingen in het algemeen, hetgeen dus inhoudt, dat een afwijking, indien zulks uit hoofde van bijzondere omstandigheden wensche- lijk blijkt, ook een verscherping van de bepalingen der wet kan inhouden. Doel van het artikel is, het mogelijk te maken, met alle bijzondere omstandigheden van plaatselijken aard rekening te houden." Waar dus de mogelijkheid bestaat dat ook elders een groote meerderheid aanwezig blijkt te zijn voor een sluiting op bepaalde uren, is het feit, dat die meerder heid hier ook bestaat, geen bijzondere omstandigheid. Een bijzondere omstandigheid is er b.v. wèl in Den Haag, waar in een gedeelte van de gemeente, omdat dit een badplaats is, gedurende een deel van den tijd bij zondere eischen worden gesteld aan het leven en aan de bedrijfsmogelijkheid van de winkeliers, zoodat het noodzakelijk is in het belang van de levensvatbaarheid en -mogelijkheid van de daar bestaande winkelzaken uitzonderingen op de wet te maken. De omstandigheden, die zich in die plaats voordoen, gelden misschien ook in enkele andere plaatsen, maar men kan daar toch niet spreken van normale omstandigheden. Dat zijn inder daad bijzondere omstandigheden, maar die zijn niet gelegen in het feit, dat na een gehouden enquête blijkt, dat een meerderheid van de winkeliers voor een be paald sluitingsuur is. Trouwens, wij hebben gezien wat de waarde van een enquête is, wij hebben dat hier ge zien bij de kappers. De kwestie of men voor of tegen iets is, houdt verband met de kwestie, hoe de zaak aan de menschen wordt voorgelegd en wie er met de lijst rondgaat. Dat zijn geen bijzondere omstandigheden en ik heb dan ook de overtuiging dat. als het voorstel van mevrouw Buisman en den heer Weima wordt aange nomen, men monnikenwerk doet. Als de Minister blijft bij een juiste en logische wetsuitlegging, dan zal hij een verordening, die is gebaseerd op een dergelijke enquête, niet goedkeuren. Ik voel er dan ook voorshands niets voor om dergelijk monnikenwerk te doen. afgezien dan nog van de eventueele gevolgen voor de Joodsche win keliers, voor wie men op die wijze den toestand onnoo- dig nog zeer veel moeilijker zou maken en voor wie ik dan ook nog met heel andere dingen zou willen komen. Nu ik toch het woord heb, zou ik nog iets willen zeggen over het nieuwe voorstel van de heeren Botke en Van der Meulen. Ik zou dat voorstel willen amen- deeren in dien zin, dat de Raad het naar Burgemeester Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 April 1932. 125 en Wethouders zendt om prae-advies. Ik weet, dat hierbij in de eerste plaats overeenstemming noodig is met de winkeliers, omdat de bedoelde sluiting alleen mogelijk is op grond van artikel 6 van de wet, maar er is hier ook een gemeentebelang bij betrokken. Zelfs als alle winkeliers en winkelbediendenbonden het over deze zaak eens zouden zijn, dan blijft nog de vraag of een dergelijke sluiting een gemeentebelang is en daarom zou ik eerst willen weten hoe het ten opzichte van deze zaak staat met het algemeen belang en dan zou eventueel een enquête kunnen worden gehouden onder de betrok ken winkeliers. Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi: Ik lees hier net in een toelichting op de wet een opmerking bij artikel 9 „Ook kan het b.v. in een gemeente gewenscht zijn, dat de winkels gedurende 1 Yi uur i*1 den middag gesloten zijn. Dit artikel geeft den Gemeenteraad de gelegenheid ook zulk een wensch in vervulling te doen gaan." De Voorzitter: Maar staat er niet bij waarom het gewenscht kan zijn, b.v. in verband met bijzondere omstandigheden De heer Weima: In de Winkelsluitingswet staat in de toelichting op artikel 9 ook „Plaatselijk kunnen zich uiteraard omstandigheden voordoen, welke er toe leiden, dat de Gemeenteraad het wenschelijk of noodig acht van de algemeen gel dende bepalingen der wet af te wijken." Wanneer hier nu een enquête uitwijst, dat de groote massa van de winkeliers, laat ik maar zeggen b.v. 80 het noodig acht, om hier een verordening als deze te hebben, dan acht ik dat heelemaal overeenkomstig dit artikel. Dan is hier dunkt mij wel degelijk iets bijzon ders. Dat is dan niet alleen iets, wat door de winkeliers wordt gewenscht, maar het is ook iets, dat het winkel personeel ten goede komt. Men moet niet onderschatten, dat de betrokkenen iederen avond een uur vroeger kun nen ophouden en dat zij des Zaterdags ook op tijd klaar zijn. Ik acht dat heelemaal niet in strijd met de wet, maar ik meen dat dit heelemaal overeenkomstig de wet is. De heer Botke: Mijnheer de Voorzitter, nog een enkel woord. De heer Vromen heeft gemeend dat ons voorstel geamendeerd moest worden in dien zin, dat het naar Burgemeester en Wethouders moet worden gezonden om praeadvies. Ik vind dat heelemaal niet noodzakelijk. Deze zaak is van middag lang en breed besproken en bovendien hebben Burgemeester en Wet houders in bijlage 8 reeds toegezegd, dat zij genegen zijn een onderzoek in te stellen speciaal met betrekking tot den Zaterdagmiddag. Nu vragen wij dat onderzoek in het algemeen voor een middag in de week en ik zou dus zeggen dat er heelemaal geen reden is om daarop eerst praeadvies te vragen. Burgemeester en Wethou ders zullen dat onderzoek wel kunnen instellen en zij kunnen daarna verslag aan den Raad doen. Wij kunnen dus gerust zoo over het voorstel stemmen. De algemeene beraadslagingen worden gesloten. Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling der verordeningen. Aan de orde is Ontwerp A. Artikel 1 wordt onveranderd vastgesteld. Artikel 2. De beraadslagingen worden geopend. De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter. In dit artikel wordt voorgesteld om toe te staan dat de win kels op kermiszondag geopend mogen zijn. Laat ik vol staan met te dien opzichte ik meen dat ik daarbij namens onze groep van 7 leden kan spreken een korte verklaring af te leggen; in verband met het late uur, zal ik er maar niet breed over uitweiden. Het zal geen verv/ondering baren, dat wij een poging willen doen om dit artikel, zooals het nu luidt, niet te doen aannemen. Wij meenen dat ten opzichte van de handhaving van de Zondagsrust de Overheid een taak heeft, veel breeder dan ten aanzien van de Zondags heiliging. Die taak van de Overheid tot handhaving van de Zondagsrust is niet in het bijzonder en niet speciaal meer een wensch van ons alleen, maar tot mijn groote vreugde begint men daar ook in andere kringen hoe langer hoe meer voor te voelen. Op grond nu van artikel 9, eerste lid, van de wet, stellen Burgemeester en Wethouders voor om artikel 2 aldus tot stand te brengen. Nu lees ik in het eerste lid van artikel 9 dat daarvoor bijzondere omstandigheden aanwezig moeten zijn en nu is het voor mij eigenlijk nog de vraag, of de kermis kan worden gerangschikt onder de bijzondere omstandigheden, die worden bedoeld in artikel 9, eerste lid. Ik wil er verder op wijzen, dat het opvoedend element van de kermis als men daarbij althans nog van een opvoedend element kan spreken ook in de kringen van de Sociaal-Democraten heusch niet wordt gewaardeerd en dat het niet kan dienen ter verwezenlijking van hun idealen. Ik juich het toe, dat men van de zijde van de Sociaal-Democraten de jeugd zooveel mogelijk van de kermis tracht af te houden en dat men daar, door met die jonge menschen naar aller lei nuttige gelegenheden en naar buiten te gaan, tracht hen van het kermisterrein verwijderd te houden. Ik zou, als het mogelijk was, graag willen dat men ons van die zijde zou kunnen steunen. Ik was van plan hier eenigs- zins breeder op in te gaan, doch het late uur belet me zulks ik heb hier voor mij de Handelingen van de Eerste Kamer, waarin, ook bij de Winkelsluitingswet, de sociaal-democraat, de heer Hermans, een uitstekend betoog heeft gehouden ten opzichte van een complete Zondagsrust. Op al die gronden meenen wij deze korte verklaring te moeten afleggen, dat wij onze stem niet zullen geven aan artikel 2, zooals dat er thans ligt en ik zou tevens een ernstig beroep willen doen op mijn medeleden om ons ten opzichte van die zaak te willen steunen. De heer Van Kollem: Mijnheer de Voorzitter, ik zou even willen motiveeren, waar de heer Wiersma ook heeft gesproken over het standpunt van de Sociaal- Democraten ten opzichte van de kermis, dat ik van oor deel ben dat wij bij deze gelegenheid niet uiteen be hoeven te zetten hoe wij over de kermis denken. Ik meen dat dit bij deze gelegenheid niet ter sprake dient te komen, maar dat het aanstonds bij de begrooting de tijd is om ter sprake te brengen of men de kermis al of niet zal laten voortbestaan. Ik vind de wijze, waarop men dit artikel wenscht af te stemmen en daarmee de kermis om hals te brengen, niet in den haak en ik zal daarom thans ook geen verklaring omtrent de kermis afleggen. De beraadslagingen worden gesloten. Artikel 2 wordt met 21 tegen 7 stemmen aangenomen. Voor stemmen: de heer Van der Meulen, mevrouw Van Dijk—Smit, de heeren Ritmeester. Turksma, Pele- tier, Muller, mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi, de heeren Hettinga, Hooiring, Koopal, Dijkstra, Balk, De Boer, Van Kollem, M. Molenaar, De Vries, Westra, Vromen, Botke, Buiel en B. Molenaar. Tegen stemmen: de heeren Terpstra, Hofstra, Van der Schoot, Stobbe, Feitsma, Wiersma en Weima.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 24