130 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 April 1932. ook een middel om tegemoet te komen aan de bezwaren van de Joodsche winkeliers? De heer Van Kollem heeft toen gezegd: ik zal dat nader overwegen en het met mijn fractie bespreken. Ik heb toen gezegdals U iets vindt, wil ik graag, dat U met mij in overleg treedt, want ik wil ook graag meewerken om een oplossing te vinden. En dat overleg heeft hierin bestaan, dat Maan dagmiddag 11 April, nadat het voorstel van den heer Van Kollem was ingediend, nadat wij waren genaderd tot vlak voor de Raadsvergadering en nadat de heer Van Kollem had gesproken met de Joodsche winkeliers zooals door mij is meegedeeld, hij mij heeft opgebeld en heeft gezegd: stemt natuurlijk voor het voorstel, dat ik heb ingediend. Ik heb hem toen gevraagd hoe komt U er bij om mij daarover op te bellen: U wilt mij niet bij het overleg hebben en U hebt een voorstel in gediend, waarover het van te voren wel mogelijk was geweest overleg met mij te plegen, ik vind dit telefoon gesprek thans vrij zonderling en overbodig. Zoo is die zaak precies geloopen; voor ieder woord, dat ik heb gezegd, sta ik absoluut in en ik zou dat zoo noodig met getuigen kunnen staven. De Voorzitter: Ik wil den Raad nog even mededeelen, dat ik in overleg met den heer Van Kollem aan het door hem voorgestelde artikel een tweede lid heb toege voegd, dat bepaalt dat de betrokken winkelier aan de deur een van buiten zichtbaar bordje of geschrift moet hebben bevestigd, waarop duidelijk blijkt dat die winkel op de in het voorstel bedoelde uren geopend mag zijn. Ik doe dat hierom, omdat het anders heel moeilijk wordt te zorgen voor handhaving van deze bepaling; dan zou het in de gemeente een chaos worden, omdat iemand, die aan den buitenkant van den winkel staat en speciaal de politie, die met de zorg voor de naleving der veror dening is belast, niet kan zien, als een dergelijke ken nisgeving niet op die wijze is aangebracht, of de be trokken winkelier een geloovige Jood is of niet. Ik ge loof dat er geen bezwaar tegen zal zijn dat wordt be paald, dat dit aan den buitenkant van den winkel moet worden aangegeven en ik meen dat wij hier een be hoorlijke redactie voor die bepaling hebben gevonden; het is precies dezelfde als die, welke in de wet ook voor komt. De door den Voorzitter aan het amendement van den heer Van Kollem toegevoegde bepaling luidt als volgt ,,2. Het hoofd of de bestuurder van een winkel, aan wien een vergunning is verleend, als bedoeld in het eerste lid, is verplicht te zorgen, dat aan de toe gangsdeur tot den winkel een geschrift of drukwerk is bevestigd, zoodanig, dat daarvan te allen tijde van buiten af gemakkelijk kan worden kennis genomen en waarop duidelijk is vermeld dat die vergunning hem door Burgemeester en Wethouders is verleend." De heer Turksma: Mijnheer de Voorzitter, er is mij iets aangewreven De Voorzitter: Mijnheer Turksma, U hebt reeds eenige malen gesproken en er zijn thans geen voorstel len meer door U ingediend. Het Reglement van Orde zegt dat, wanneer een lid voor de derde maal wenscht te spreken, hij daarvoor vergunning van de Verga dering moet hebben. Ik zou die bepaling nu willen toe passen. Kan de Raad er zich mee vereenigen, dat de heer Turksma nogmaals het woord verkrijgt? De Raad maakt hiertegen geen bezwaar. De Voorzitter: Dan hebt U het woord, maar maakt U het dan kort. De heer Turksma: Mijnheer de Voorzitter, ik zou alleen dit willen zeggen. De heer Van Kollem heeft gezegd dat ik als het ware zou hopen, dat zijn voorstel er niet door zou komen. Ik meen echter duidelijk te hebben gezegd, aan de hand van Uw mededeeling dat hier niet van bijzondere omstandigheden kan worden gesproken en dat het niet wenschelijk is de verordening van Leeuwarden op dit moment in gevaar te brengen, dat ik daarom tegen het voorstel van den heer Van Kollem wensch te stemmen en ook op grond van de landelijke actie, waarbij het waarschijnlijk gaat om grootere zaken die voor de Joodsche winkeliers van het grootste belang zijn en welke actie men thans aanhangig maakt. De heer Peletier: Mijnheer de Voorzitter. Ofschoon ik wel iets voel voor het voorstel van den heer Van Kollem, zal ik daar toch tegen stemmen en wel op dezen grond, dat door de interpellatie van Dr. Vos in de Tweede Kamer en het antwoord daarop van den Mi nister voor mij absoluut vast staat, dat een dergelijke redactie van de verordening niet zal worden goedge keurd. ,,Op de vragen van het Tweede Kamerlid, den heer I. H. J. Vos, in verband met door den Minister gemaakte bezwaren tegen bepalingen van gemeente lijke winkelsluitingsverordeningen, die een van de Winkelsluitingswet afwijkende regeling inhouden wat betreft de sluiting van door Joodsche winkeliers gedreven zaken, heeft minister Verschuur geant woord, tegen eenige bepalingen van gemeentelijke winkelsluitingsverordeningen, die een van de Winkel sluitingswet afwijkende regeling inhielden voor wat betreft de sluiting van zaken, door Joodsche winke liers gedreven, bezwaar te hebben gemaakt. Bij bepaling van zijn standpunt ter zake verloor de Minister niet uit het oog. dat de aanwezigheid van een belangrijke conglomeratie van Joden als een bij zondere omstandigheid in den zin van artikel 9, eerste lid, der wet zou kunnen gelden. Hij wil hier echter dadelijk aan toevoegen, dat uit de omstandigheid, dat in een gemeente een groot aantal Israëlieten woont, z. i. op zich zelf nog geenszins de noodzakelijkheid voortvloeit om nu voor die gemeente iedere ver langde afwijking van de bepalingen der Winkelslui tingswet in zake de sluiting van de winkels der Joodsche winkeliers goed te keuren. Dit hangt uit den aard der zaak af van den inhoud der afwijkende regeling." Hier is absoluut geen aanleiding om te denken aan de mogelijkheid van een dergelijke inlassching in de veror dening, zooals de heer Van Kollem meent dat moet worden aangenomen en daarom ben ik het met den beer Turksma eens, dat het gevolg zal zijn onthouding van de goedkeuring van onze geheele verordening als wij het voorstel van den heer Van Kollem aannemen. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van den heer Van Kollem, zooals dat nader is aangevuld door den Voorzitter, wordt met 18 tegen 10 stemmen aangenomen. Voor stemmen: de heeren Van der Meulen, Muller. Hofstra. Hooiring, Koopal, Dijkstra, Van der Schoot. Balk, De Boer, Van Kollem, M. Molenaar, De Vries, Westra, Feitsma, Wiersma, Botke, Weima en B. Mo lenaar. Tegen stemmen: mevrouw Van Dijk—Smit, de heeren Ritmeester, Terpstra, Turksma, Peletier, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Hettinga, Stobbe. Vromen en Buiel. Aan de orde is het voorstel van den heer Weima en mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi betreffende het houden van een enquête onder de winkeliers over de vier in het voorstel genoemde vraagpunten. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 April 1932. 131 De beraadslagingen worden geopend. De heer Buiel: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou nog iets willen vragen. In de pauze heb ik ter sprake ge bracht het praeadvies van Burgemeester en Wethou ders, waarin staat dat Burgemeester en Wethouders een onderzoek zouden instellen. Daarover heeft de Raad zich nog niet uitgesproken. De heer Van der Schoot: Dat komt nu aan de orde. De heer Buiel: Ik heb het nu over het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De Voorzitter begrijpt mijn bedoeling misschien beter; in het praeadvies staat, dat Burgemeester en Wethouders zelfstandig een on derzoek zullen instellen in zake een sluiting van de winkels op een middag en dat praedomineert boven het voorstel van den heer Weima en mevrouw Buisman. De heer Vromen: Dat betreft niet die middagsluiting. De heer Westra (wethouder): Tusschen den middag. De Voorzitter: Ik heb er den heer Buiel straks op gewezen, dat hier staat Voorts zij er op gewezen, dat het door ons col lege voorgenomen onderzoek naast de mogelijkheid ook de wenschelijkheid eener middagsluiting zou be treffen, terwijl het voorstel-Botke-Van der Meulen die wenschelijkheid ook zonder voorafgaand onder zoek reeds als het oordeel van den Raad veronder stelt." Burgemeester en Wethouders hebben n.l. vooraan in bijlage 8 gezegd dat zij bezig waren een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid en de wenschelijkheid van een middagsluiting, speciaal een sluiting op Zater dagmiddag. Nu moet dat zoo worden opgevat, niet dat den Raad in overweging wordt gegeven om ons daartoe opdracht te geven, maar het is meer een mededeeling dat wij van plan zijn dat te doen en dan speciaal wat betreft den Zaterdagmiddag. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van den heer Weima en mevrouw Buisman wordt met 20 tegen 8 stemmen aangenomen. Voor stemmen: de heeren Terpstra, Turksma, Muller, Hofstra, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Hettinga, Dijkstra, Van der Schoot, Balk, De Boer, Van Kollem, Stobbe, M. Molenaar, Feitsma, Wiersma, Botke, Weima, B. Molenaar, Van der Meulen en Ritmeester. Tegen stemmen: de heeren Peletier, Hooiring, Koopal, De Vries, Westra, Vromen, Buiel en mevrouw Van Dijk—Smit. De Voorzitter: Dan vervalt thans voorloopig het voorstel van de heeren Van der Schoot en Terpstra en dan zou ik willen voorstellen, waar uit den Raad geen voorstel omtrent het verzoek van de Slagersvereeniging is gedaan, om ook dat verzoek aan te houden. Ten slotte blijft dan nog over het voorstel van de heeren Botke en Van der Meulen. Spreker doet nogmaals lecture van het nader in deze vergadering ingekomen voorstel. Het voorstel van de heeren Botke en Van der Meulen wordt met 22 tegen 6 stemmen aangenomen. Voor stemmen: de heeren Westra, Feitsma, Wiersma, Botke, Weima. B. Molenaar, Van der Meulen, Rit meester, Terpstra, Turksma, Muller, Hofstra, mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi, de heeren Koopal, Dijkstra, Van der Schoot, Balk, De Boer, Van Kollem, Stobbe, M. Molenaar en De Vries. Tegen stemmen: de heeren Vromen, Buiel, mevrouw Van Dijk—Smit, de heeren Peletier, Hettinga en Hooiring. Het aldus vastgestelde artikel wordt genummerd als art. 5. Het door Burgemeester en Wethouders voorgestelde art. 6 wordt met algemeene stemmen aangenomen. Ontwerp B wordt onveranderd vastgesteld. Aan de orde is het voorstel van Burgemeester en Wethouders, genoemd in bijlage 8, sub a. De Voorzitter: Misschien zou de mogelijkheid hebben bestaan om over het adres van de N. V. Algemeene Confectiehandel van C. en A. Brenninkmeijer en anderen De heer Buiel: Mijnheer de Voorzitter, mag ik daar even het woord over De Voorzitter: Als U mij even laat uitspreken; mis schien was het mogelijk geweest, dat hier heden over dat adres een besluit was genomen, maar Burgemeester en Wethouders geven den Raad in overweging om dat adres thans buiten verdere behandeling te laten, totdat de uitslag van het door Burgemeester en Wethouders bedoelde en, nu daarover is gestemd en dat is aan genomen, ook van het door de heeren Botke en Van der Meulen voorgestelde onderzoek bekend is. De beraadslagingen worden geopend. De heer Buiel: Mijnheer de Voorzitter. Als er één adres bij den Raad is binnengekomen waaruit duidelijk de wensch van de winkeliers spreekt, dan is dat wel het adres van C. en A. c.s., van welke groep winkeliers ook reeds in 1929 een adres bij de stukken is gevoegd. Het blijkt duidelijk, dat die winkeliers eerst hebben ge tracht vrijwillig en buiten elke wettelijke regeling om den vrijen Maandagmorgen tot stand te brengen. Die vrije Maandagmorgen is er een tijd geweest, maar doordat enkelen niet wilden meewerken, is die ten slotte weer in die zaken opgeheven geworden. Nu heeft diezelfde groep winkeliers een request ingediend en op goede gronden de wenschelijkheid van een bepaling tot verplichte sluiting op Maandagmorgen van hunne zaken betoogd. Die wensch is dus bij de betrokken winkeliers gebleken en ik geloof er zeker van te zijn, als ik zeg, dat, als een dergelijke verordening op grond van art. 6 van de wet wordt aangenomen, deze dan zeker zal worden goedgekeurd, omdat duidelijk de wensch van een groot aantal zaken is geuit. Ik begrijp ook niet, dat het college van Burgemeester en Wethouders in dit request aanleiding heeft ge vonden om te komen tot het instellen van een onder zoek of een enquête naar de mogelijkheid van een algemeene sluiting op Zaterdagmiddag. In het request staat toch duidelijk vermeld dat men den Zaterdag middag voor sluiting niet geschikt acht. Dit wordt in het request ook nader aangeduid, maar bovendien wij kunnen wel kort en bondig zeggen dat men er in 't algemeen de tijd niet rijp voor acht, ook omdat de loonen over het algemeen niet op een anderen dag worden uitbetaald dan op Zaterdag. Ik geloof dan ook dat het zeer tegen den zin van deze groep zou zijn, als de Raad niet de gevraagde verordening zou vast stellen. Nu zeggen Burgemeester en Wethouders wel dat zij een onderzoek zullen instellen, maar daar zal toch niets anders uit kunnen blijken dan dat deze win keliers den Maandagmorgen wenschen. Ik meen dan ook dat er geen enkele reden is om dit request voor alsnog buiten behandeling te laten, maar dat er alle reden aanwezig is om het request dadelijk in stemming te brengen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 27