88 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 April 1932. verzekering gegeven, dat zulk een verzoek niet, dan wanneer het bepaald noodzakelijk is, zal worden af gewezen, doch er met nadruk op gewezen, dat het zich te dezen principiëel vrij moet houden en dat het, gezien de lasten welke de vereeniging met de ver wezenlijking van het plan der nieuwe ijsbaan op zich heeft genomen en nog zal moeten nemen, onmogelijk andere voorwaarden dan die, in ons voorstel tot aan koop vermeld, kan accepteeren. Wij hebben naar aanleiding hiervan overwogen welk nader advies wij te dezer zake aan Uwe Vergadering zouden moeten uitbrengen en zijn daarbij tot de con clusie gekomen, dat de gegrondheid van de bezwaren der ijsclubdirectie tegen de nieuwe voorwaarde sub 16 inderdaad niet geheel kan worden ontkend en dat hand having van die bepaling voor de vereeniging ernstige moeilijkheden zou kunnen medebrengen. Nu wij voorts meenen te mogen aannemen, dat het van den kant van ,,De IJsclub", waar het haar mogelijk is, niet zal ont breken aan medewerking met het Gemeentebestuur met betrekking tot de exploitatie van hare terreinen gedurende de zomermaanden zijn wij van oordeel dat er van de zijde der gemeente geen overwegend bezwaar behoeft te bestaan om de hier besproken, moeilijk uitvoerbare, bepaling te laten vervallen. Mitsdien geven wij U in overweging Uw besluit van den lsten Maart 1932, no. 58r/29, te wijzigen in dien zin, dat de daarin onder 16 opgenomen voorwaarde vervalt. De beraadslagingen worden geopend. De heer Van der Meulen: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb in een vorige Raadszitting de bekende voor waarde 16 in dezen algemeenen vorm gegoten, dat de exploitatie van het IJsclubterrein in den zomer in overleg met en met goedvinden van Burgemeester en Wet houders zou moeten plaats vinden. Ik heb dat toen gedaan, omdat ik bij den gegeven stand van zaken niet concreet kon aangeven welke wijze van exploitatie het meest in overeenstemming met het algemeen belang zou zijn. Nu echter de algemeene bezwaren, die uit den aard der zaak aan een algemeene formule kleven, voor het bestuur van ,,De IJsclub" onoverkomelijke bezwaren blijken te zijn, kan ik mij wel met het voorstel van Burgemeester en Wethouders vereenigen om voor waarde 16 te laten vervallen, omdat ik bij het tot stand komen van deze transactie nog belangrijke belangen voor de gemeente betrokken acht en omdat hier een toezegging van het bestuur ter tafel ligt, dat het, zooals in het praeadvies staat „zijn bereidwilligheid om ieder verzoek van het Ge meentebestuur betreffende het gebruik van de ter reinen in den zomer, in welwillende overweging te nemen (heeft) herhaald en ons de verzekering (heeft) gegeven, dat zulk een verzoek niet, dan wanneer het bepaald noodzakelijk is, zal worden afgewezen." Mijnheer de Voorzitter, wij mogen natuurlijk ver trouwen, dat het bestuur van „De IJsclub" in de toe komst deze uitdrukkelijk gedane toezegging loyaal zal handhaven en daarom kunnen wij ons met dit voorstel vereenigen. De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter, ik zou hierover ook wel een oogenblik het woord willen hebben. Het bevreemdt mij eenigszins, dat de heer Van der Meulen hier op het oogenblik van zijn kant komt met de mededeeling, dat hij datgene, wat door hem in die richting is gedaan, hoe miniem dat dan ook mocht zijn, thans wenscht te laten vervallen. Ik heb hier, toen deze zaak den vorigen keer aan de orde was, ook reeds over gesproken en ik meen te mogen zeggen dat, als men staat op Sociaal-Democratisch standpunt, men dan van die zijde met de wenschen, die men hier neergelegd zag, zeer soepel is geweest en dat men daarvan ten slotte slechts iets heeft overgehouden in den vorm van het voorstel van den heer Van der Meulen. Maar ik geloof, dat hij wel vrij rustig zou kunnen zijn, dat zijn voorstel trouwens toch niets zou hebben uitgewerkt. Die bepaling zal nu vervallen, maar als ik zie dat het college van Burgemeester en Wethouders er op wijst, dat die moeilijk uitvoerbaar zou zijn en dat handhaving er van ernstige moeilijkheden zou meebrengen, dan zou ik zeggen: zelfs al zou zij bestaan blijven, dan zou die bepaling nog niet veel invloed hebben. Maar in ieder geval, er bestond dan toch iets en nu dan ook bij monde van den heer Van der Meulen wordt verklaard dat hij er zich mee kan vereenigen om voorwaarde 16 te laten vervallen, dien ik het voorstel in om wat de heer Van der Meulen heeft ingetrokken, dus voorwaarde 16. wel degelijk te laten staan. De heer Peletier: Mijnheer de Voorzitter. Het is mij gegaan, zooals het den heer Wiersma is gegaan; ik heb ook met eenige bevreemding kennis genomen van wat Burgemeester en Wethouders onder punt 11 van deze agenda voorstellen. Ik moet opmerken dat, als ik het goed heb gezien, het college eenigszins zonderling om springt met het prestige van den Raad en als men het geheele verloop van de zaak nagaat, blijkt ook, dat het college en de Raad herhaaldelijk achter „De IJsclub" of achter de Commissie aanloopen. Er is hier lang en breed over de zaak gediscussieerd, daarna is welover wogen het voorstel van den heer Van der Meulen aan genomen, maar nu maakt de Club een gebaar en nu staan Burgemeester en Wethouders direct klaar om datgene, wat hier door de overzijde met zooveel enthou siasme is aangenomen en waarin Burgemeester en Wet- houders zijn meegegaan, weer in te slikken. Ik begrijp daar niets van De heer Muller: Dat spijt U zeker De heer PeletierJa, dat spijt mij zeker, mijnheer Muller en mijnheer de Voorzitter, omdat ik èn in het belang van de gemeente èn in het belang van de Club deze heele zaak graag ongedaan zou maken. Ten aan zien van deze voorwaarde ligt het voor mij vast - en ik geloof niet dat dit voor bestrijding vatbaar is dat aan deze overeenkomst, die zal worden aangegaan, ten grondslag ligt een gecamoufleerd subsidie aan de Club en als dat zoo is, dat is het zeer gerechtvaardigd, deze voorwaarde er aan te verbinden De heer Westra (wethouder): Waarom hebt U daar dan tegen gestemd? De heer Peletier: Ik heb daar tegen gestemd als onderdeel van het gansche voorstel. Deze voorwaarde is behandeld, voordat het voorstel in zijn geheel in be handeling is gebracht en ik meende het niet onjuist te zien dat, als het voorstel van den heer Van der Meulen werd afgestemd, de kans dan veel kleiner was dat het geheele voorstel zou worden aangenomen. Als men dus het voorstel van den heer Van der Meulen door daar tegen te stemmen had kunnen laten vallen, dan was er van de heele zaak wellicht niets gekomen en dat zou ons zeer hebben verheugd, want wij hebben de over tuiging, dat deze zaak niet moet worden aangenomen. In dit verband wil ik er op wijzen, dat in hun toe lichting tot punt 12 door Burgemeester en Wethouders zeer terecht thans dezelfde bewoordingen worden ge bruikt, die zoo dikwijls door onze fractie zijn gebruikt, n.l. dat het hun wenschelijk en verstandig lijkt om thans geen uitgaven te doen die niet absoluut noodig zijn. Het komt mij voor dat ook de geheele overeenkomst met „De IJsclub" op het oogenblik niet gebiedend noodza kelijk is en dat deze zaak de gemeente geld zal kosten, voor de uitgave waarvan wij niet verantwoord zijn. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 April 1932. 89 Als het hier dan ook tot een stemming komt, dan zal ik persoonlijk, hoewel mij deze voorwaarde niet veel interesseert, voor het behoud daarvan stemmen, omdat ik men moge dat dan misschien klein vinden daarin een middel zie, om de geheele overeenkomst alsnog ongedaan te maken. Mevrouw Buisman—Blok Wijbramdi: Mijnheer de Voorzitter, voor mij is de zaak precies omgekeerd als voor den heer Peletier. Waar ik juist deze zaak voor de gemeente van véél belang acht en ik mij eenigszins kan voorstellen dat „De IJsclub" bezwaar maakt tegen deze voorwaarde, wil ik graag met het voorstel van Burgemeester en Wethouders meegaan om die voor waarde te laten vervallen. De heer Dijkstra: Mijnheer de Voorzitter, een kleine opmerking en dat is deze. Het komt mij niet zoo onver wacht voor dat de heer Van der Meulen zijn voorstel wijzigt en ik ben dit ten slotte wel met hem eens, nu het bestuur van „De IJsclub" hier sympathiek tegenover staat, heb ik wel het vertrouwen want ik heb niet het minste recht om daarin géén vertrouwen te hebben dat als die heeren verklaren dat er straks wel be sprekingen plaats zullen hebben over de aangelegen heid, waarop het voorstel van den heer Van der Meulen betrekking had, dit ook wel zal gebeuren. Als dat niet gebeurde, zou dat een kleinzielige manier van doen zijn; dat geloof ik niet, ik zou dat eerst moeten zien. Verder staat de zaak zoo dat, als wij luisteren naar den Vrijheidsbond, wij den boel in de wereld wel dicht kunnen doen dan gebeurt er niets meer, dan wordt er geen enkel werk meer ondernomen en dan wordt de werkloosheid, die al zulke afmetingen heeft aangenomen, nog een beetje verergerd. Ik acht ook voor de arbeidersklasse dit voorstel van beteekenis, ten eerste omdat hier sprake is van een groot stuk produc tief werk en dat is tegenwoordig niet zoo gemak kelijk te vinden en in de tweede plaats omdat, als ik mij niet vergis, de bedoeling is om het oude terrein van „De IJsclub" te bebouwen met woningen van een huurprijs van omstreeks 4.Dat acht ik ook van groote beteekenis. Ik loop hiermee misschien wat op de zaak vooruit, want daaromtrent is nog geen besluit genomen, maar ik zeg het zooals ik meen de zaak te moeten zien en ik denk in elk geval dat er geen villa's zullen komen. Ik acht dit van belang voor de gemeente en daarom zal ik hier voor stemmen. De Voorzitter: Ik zou namens het college ook iets willen zeggen en dan wil ik toch het college verdedigen tegen hetgeen de heer Peletier zegt. Of de heer Peletier dat ten slotte een reden wil vinden om de geheele zaak te laten vallen, is een kwestie, waar hij zelf verant woordelijk voor is; of hij straks al of niet zijn stem voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders zal uit brengen, daar sta ik buiten, maar ik kom er wel tegen op dat hij zegt dat het college hier zoo zonderling optreedt. Het college krijgt nog al dikwijls eens iets te hooren, maar ik geloof, eerlijk gezegd, dat ons hier niet eenig verwijt is te maken. Of doet de heer Peletier dat om op die wijze zijn eigen houding te motiveeren Ik kan althans niet inzien dat het college hier zonderling is opgetreden. Er is destijds een verzoek van „De IJsclub" gekomen om van haar den grond van de oude ijsbaan en ook grond ten Noorden van de Oude Meer voor een bepaalden prijs te willen koopen. Burgemeester en Wet houders hebben toen uiteengezet, dat naar hun oordeel en zij staan nog op dat standpunt die transactie voor de gemeente geen groote winst zou opleveren, maar dat zij toch werkelijk wel van meening waren, dat die zaak voor de gemeente uit kan. Toen hebben Bur gemeester en Wethouders aan „De IJsclub" geschre ven, dat zij er misschien in den Raad wel een meerder heid voor zouden vinden, maar dat er een moeilijkheid kon zijn in de voorwaarden, die misschien gesteld zou den worden. Daarna is toen het voorstel van Burge meester en Wethouders gekomen en Burgemeester en Wethouders hebben toen deze voorwaarde niet aan den Raad voorgesteld; het voorstel tot het stellen van die voorwaarde is uit den Raad zelf gekomen en heeft hier een meerderheid gevonden en is dus aangenomen. Nu blijkt dat bij de andere partij, die dezen grond wil ver- koopen, die voorwaarde op onoverkomelijke moeilijk heden stuit; Burgemeester en Wethouders meenen ech ter dat het in het belang van de gemeente is, dat de geheele zaak doorgaat en daarom stellen zij voor die voorwaarde te laten vervallen. Burgemeester en Wet houders hebben al gevreesd dat het niet zoo vlot daar mee zou loopen bij de andere partij; dat blijkt nu ook al en daarom stellen zij voor die voorwaarde ongedaan te maken. Ik moet eerlijk zeggen, dat ik daar absoluut geen zonderling optreden van het college in zie of dat het college zou hebben omgegooid met het prestige van den Raad. Ik zie in deze uitdrukking van den heer Peletier dit, dat het is om zijn eigen houding te recht vaardigen en ik zie er in dat het er bij hem om gaat om deze heele zaak aan kant te krijgen, omdat hij meent dat die voor de gemeente niet voordeelig is. Het is den heer Peletier er om te doen om zijn houding te recht vaardigen of om daarvoor een aanloop te nemen, maar ik meen dat dit niet insluit een zonderling optreden van het college of dat dit het prestige van den Raad zou hebben te grabbel gegooid. De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb gewacht tot er een toelichting Uwerzijds kwam en ik wil beginnen met te zeggen dat ook na die toelichting, die overigens aan duidelijkheid niets te wenschen over liet, ik niet van oordeel ben veranderd. Nu mag de heer Peletier zeggen dat het college of de Raad eenigszins zonderling heeft gehandeld, ieder moet, wat hij hier beweert, maar zelf verantwoorden, ik kan dat niet onderschrijven. Maar wat ik wèl kan onderschrijven en wat ook wel zijn bedoeling zal zijn, dat is dit, dat ik de houding van de S. D. A. P. absoluut niet begrijp. Die partij heeft hier eerst alle mogelijke moeite gedaan en met hand en tand verdedigd, dat de z.g. democra tische beginselen bij dezen verkoop moesten worden vastgelegd eerst is er gezegd dat de volkskinderen gelegenheid moesten krijgen om daar schaatsen te rijden en toen daar eenig bezwaar tegen kwam, was men bereid die voorwaarde zoo maar terug te nemen; daarna is de heer Van der Meulen m. i. te recht geko men met een tweede voorwaarde en nu wordt die ook zoo maar weer teruggetrokken. Ik beschouw deze zaak zuiver van een standpunt van koop en verkoop en dan staat het toch volkomen vrij om eventueele voorwaar den vast te stellen. Nu mogen Burgemeester en Wet houders die voorwaarde ook laten schieten, het zij zoo, dat moet het college zelf verantwoorden, maar van de heeren Sociaal-Democraten zou ik haast denken, toen de heer Dijkstra er hier heel duidelijk op heeft gewezen, dat zij hier niet onafhankelijk zijn maar afhankelijk en als ik een beetje ondeugend was dan zou ik dat her halen. Het maakt op mij wel den indruk, dat men hier zoo maar gaat wijken voor een luttel bezwaar, want op de keper beschouwd is dit geen bezwaar. Ik kan dan ook met het voorstel niet meegaan, maar ik ga van ganscher harte mee met het idee, dat het geachte lid, de heer Peletier, heeft verkondigd. Wij hebben van den aan vang af bezwaar gemaakt tegen dezen koop en verkoop, omdat wij daarin zien niet een voordeel maar een na deel De heer Muller: En dat hebben jullie eerlijk verloren! De heer Terpstra en dat hebben wij zeer tot onze spijt verloren, maar nu wij zelf verplicht worden

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 6