92 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 April 1932.
1932 ingenomen dat, zoo de reeds toegekende
subsidies voorshands al kunnen worden bestendigd,
in ieder geval het verleenen van nieuwe in den tegen-
woordigen tijd, tenzij in zeer buitengewone gevallen,
niet dient plaats te hebben."
Mijnheer de Voorzitter, ik heb gedrukt op de woorden
„tenzij in zeer buitengewone gevallen" en nu meen ik,
als er een subsidie voor school- en kinderwerktuinen
wordt aangevraagd, dat dit een zeer buitengewoon
geval is. Het is niet een subsidie in den gewonen zin
des woords, maar het is een bedrag, dat de gemeente
beschikbaar stelt mede om het onderwijs betere resul
taten te doen hebben. Algemeen is men van oordeel,
ten minste de menschen, die met school- en kinderwerk-
tuinen bekend zijn, dat het onderwijs in de plantkunde
er voordeel van ondervindt, als de kinderen in die tui
nen werkzaam zijn en die zelf kunnen bewerken. Er
komt nog bij, dat deze vereeniging van haar donateurs
en leden een tamelijk bedrag binnen krijgt, zoodat de
gemeente mede door een bijdrage van particulieren in
staat wordt gesteld, het onderwijs in de plantkunde te
doen verbeteren. Verder hebben wij dit groote voor
deel, dat den kinderen door het bewerken van een stuk
grond en door het telen van groente of bloemen liefde
voor de natuur wordt bijgebracht, wat tengevolge heeft
dat de baldadigheid zal verminderen. Meer dan eens
hoort men zeggen door menschen, die het kunnen weten,
dat de baldadigheid van de Leeuwarder jeugd groot is,
maar ik maak mij sterk dat, als een groot deel van de
kinderen in de school- en kinderwerktuinen arbeid ver
richt en zij daar zelf groente en bloemen leeren kwee
ken, hun daardoor liefde tot de natuur zal worden bij
gebracht en dat dan de baldadigheid zal verminderen.
Indirect zal de gemeente er dus voordeel bij hebben,
doordat niet meer zooveel aan de gemeenteeigendom
men zal worden bedorven en vernield en dus beschouw
ik dit niet zuiver als een subsidie, maar feitelijk als een
bedrag, dat mede dient om het onderwijs in de gemeente
te verbeteren en om baldadigheid te voorkomen.
Door Burgemeester en Wethouders is ook aange
voerd dat, als wij hier dit subsidie toestaan, het gevolg
zal kunnen zijn, dat ook aan een anderen kant van de
stad er een vereeniging komt, die ook daar school- en
kinderwerktuinen zou willen inrichten. Nu zal het niet
zoo gemakkelijk gaan dat naast deze vereeniging, die
al een heel terrein bestrijkt, nog een tweede vereeniging
zal ontstaan, die ook een subsidie aanvraagt, maar het
kan straks wel gebeuren dat deze zelfde vereeniging
een nieuw subsidie voor een tweeden tuin aanvraagt.
Dan is daaruit echter ook gebleken, dat de zaak, waar
mee men in zee is gegaan, aan haar doel heeft beant
woord, dan is daarvan het nuttig effect gebleken, want
zeer zeker zal men geen meerder subsidie aanvragen
voordat gebleken is dat het hebben van school- en
werktuinen een voordeel is voor de jeugd. Daarom, als
het zoo ver kwam, dat die vereeniging weer een sub
sidie aanvroeg en dus de hulp inriep van het Gemeente
bestuur om een tweeden of derden tuin in te richten, dan
zou ik mij daarover verheugen, want dan zou gebleken
zijn, dat die tuinexploitatie in deze gemeente haar nut
tigheid had bewezen.
Burgemeester en Wethouders vragen zich ook af of
het terrein, dat wordt aangevraagd, hiervoor wel gun
stig is gelegen en zij betwijfelen dat. Mijnheer de Voor
zitter, ik meen dat het gunstig is gelegen.; het ligt in
zekeren zin wel aan den buitenkant van de stad, maar
toch ook in de bebouwde kom en dat zal tot gevolg
hebben, dat de kinderen er ook bij minder gunstig weer,
b.v. bij kouden wind, zullen kunnen werken, waardoor
de zaak nog beter tot haar recht komt. Verder is er
nog een groot voordeel. Het ligt in de bedoeling der
vereeniging, dat onderwijzers van verschillende scholen
met hun klas daar heen zullen gaan, om te zien wat
er is gepresteerd, en om te leeren van wat daar is ge
kweekt. Voor dat doel ligt dit terrein wel bijzonder
gelukkig; in de nabijheid van de Delistraat ligt school
17 en verder liggen in de buurt school 14, school 11,
school 6 en niet te ver af school 13. Van dat standpunt
bezien ligt het terrein zeer gunstig
De heer Hofstra: En de bewaarschool
De heer Botke; De kinderen van de bewaarschool
behoeven er niet heen, mijnheer Hofstra, maar als men
daar betrekkelijk in de buurt 5 lagere scholen heeft, dan
zal dat het onderwijs zeer ten goede komen. Als men
een terrein zou krijgen, zooals Burgemeester en Wet
houders zich afvragen, dat buiten de stad ligt, dan zou
men het bezwaar hebben, dat het te ver af lag. dus met
het oog op veel bezoek niet zoo gunstig.
Burgemeester en Wethouders hebben ook gevraagd
of er geen gerechtvaardigde klachten van de omwo
nenden zullen komen. Ik geloof dat niet. Ten eerste
hebben wij uit de stukken, die bij dit punt waren over
gelegd, kunnen constateeren, dat de bewoners van de
Deli- en Sumatrastraten accoord gaan of ten minste
instemmen met dit doel, waarvoor het terrein zou wor
den gegeven. En verder meen ik, dat kinderen, die idee
hebben voor het bewerken van een tuin, niet kinderen
zijn, die overlast zullen brengen aan de omwonenden;
bij hen is de karaktertrek aanwezig dat zij van de na
tuur houden en die kinderen zullen, als ze zich daarin
kunnen uitleven, geen last aan de omwonenden veroor
zaken. Ik meen dus dat voor overlast geen gevaar
bestaat.
Ik heb gedacht, toen deze aanvraag binnenkwam
dit is misschien een mooie oplossing voor dit terrein.
Wij hebben hier indertijd kwestie gehad over een open
bebouwing van het terrein en de zaak is toen blijven
hangen tengevolge van protesten van de menschen, die
daar wonen en die meenden, dat het terrein beschikbaar
zou komen voor plantsoen. Burgemeester en Wethou
ders waren daar toen direct niet voor te vinden, maar
waar wij hier nu hebben de mededeeling van de omwo
nenden, dat zij accoord gaan met een inrichting van dit
terrein voor school- en werktuinen, daar dunkt mij, dat
dit een goede oplossing zou zijn voor dit terrein en dat
op die wijze daaraan een goede bestemming zou worden
gegeven.
Wij hebben uit de stukken kunnen merken dat deze
zaak veel belangstelling heeft; ik kan mededeelen dat
het ledental van de vereeniging steeds toeneemt en dat
ook de belangstelling van de ouders hiervoor stijgend
is. Bij de stukken was gelegd een adhaesiebetuiging van
den Centralen Ouderraad, een instemmenden brief van
den Inspecteur van het Lager Onderwijs en ook een
adhaesiebetuiging van de Commissie van Toezicht op
het Lager Onderwijs. Daaruit blijkt dus ook wel, dat
personen en organisaties, die zich met het onderwijs
bemoeien, veel belangstelling hebben voor de schooi
en kinderwerktuinen.
Nu zeggen Burgemeester en Wethouders in het laatst
van hun praeadvies dat, hoewel het van gevoelen is
dat
„op het oogenblik een overwegend bezwaar van
geldelijken aard in den weg staat, wij zijn, wanneer
zij daarop prijs blijkt te stellen, bereid om bij het
opmaken van de ontwerp-begrooting voor het jaar
1933 opnieuw na te gaan of het, mede in verband met
de ontwikkeling van den economischen toestand in
het algemeen en van den financiëelen toestand van
Leeuwarden in het bijzonder, mogelijk en raadzaam
is aan haar verlangen tegemoet te komen."
Mijnheer de Voorzitter, ik heb gesproken met het be
stuur van die vereeniging en dit bestuur meent ook wel,
dat deze zaak wat duur is en er komt bij, dat de tijd
thans al te ver gevorderd is om dit jaar nog de zaak
in exploitatie te brengen. Stel, dat de Raad vandaag
zou besluiten om het subsidie wèl te verleenen, dan
zouden toch Gedeputeerde Staten dat besluit nog
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 April 1932. 93
moeten goedkeuren en dan zou verder met de voorbe- i
reidende maatregelen nog een groot deel van den zomer j
voorbijgaan voor en aleer men met de exploitatie zou j
kunnen beginnen. Dan wordt het dus te laat. Het adres
van de vereeniging wordt echter niet ingetrokken, maar
zij zal verzoeken bij de begrooting de zaak weer onder
de oogen te zien en te trachten dan een oplossing te
vinden; als het kan op het aangevraagde terrein en als
dat niet kan, dan op een ander terrein, maar de veree
niging hoopt, dat deze zaak zal slagen en dat zij het
volgend jaar met de exploitatie van school- en kinder
werktuinen zal kunnen beginnen. Ik meen dat de zaak j
ook zeer duidelijk is uiteengezet in de uitvoerige toe
lichting, die bij de stukken is gevoegd en dat velen
daardoor wel overtuigd zullen zijn van de nuttigheid
van de school- en kinderwerktuinen; ik hoop dat die
gedachte ook tot Burgemeester en Wethouders en den
Raad is doorgedrongen of zal doordringen, zoodat, als
deze zaak straks bij de begrooting weer aan de orde
komt, zij dan zal slagen en er dus ook hier school- en
kinderwerktuinen zullen worden ingericht.
De heer Dijkstra: Mijnheer de Voorzitter, ik zou naar
aanleiding van deze voordracht ook een paar woorden
willen zeggen. Ik behoef daar niet zooveel meer over te
zeggen, omdat verschillende dingen, die door den heer
Botke zijn gezegd, door mij niet behoeven te worden
herhaald. Ik wil dan beginnen met te zeggen, dat ik dit
praeadvies jvan Burgemeester en Wethouders met
eenige verbazing heb gelezen en wel hierom. Ik heb zoo
af en toe ook iets gehoord over den opzet van deze
nuttige instelling, die men zich dacht met het stichten
van een zekeren speeltuin en dat daarop nu een afwij
zend praeadvies zou komen had ik hoewel dat na
tuurlijk altijd mogelijk is toch niet verwacht. Ik geef
toe dat de opzet van een dergelijke inrichting nog al
wat geld kost, vooral in een betrekkelijk centrum van
de bebouwde kom en wat het onkostencijfer voor de
gemeente betreft, wil ik hier met nadruk zeggen, dat dit
ook voor mij niet een onverschillige zaak is (uitingen
van verwondering bij sommige leden) ja, je kunt
je wel eens in iemand vergissen. Maar wat voor mij
van groote beteekenis is, dat is deze instelling zelf en
nu moet ik naar aanleiding van de woorden van den
heer Botke, die aan het eind van zijn betoog zoo onge
veer een begrafenis houdt van deze inrichting, toch
zeggen: daar sta ik een beetje van te kijken. Als ik het
goed begrijp, dan heeft hij hier in de vergadering ge
bracht wat de organisatie zelf zegt en in zooverre is
hij daar dus niet verantwoordelijk voor, maar ik begrijp
dat niet. Want een inrichting, zooals hier wordt be
doeld, heeft men niet zoo gemakkelijk voor elkaar en
ook niet een geschikt terrein en nu is het toch geen
argument dat men, omdat de inrichting dezen zomer
niet meer in orde is te brengen, daarom de zaak terug
neemt. Bovendien is dat argument op zichzelf ook niet
juist, want als de Raad nu het besluit neemt en er wordt
met spoed gewerkt, dan is het niet waar. dat er dit
seizoen niet veel meer van te maken is. Het seizoen
begint pas; ik meen dat ik dat kan beoordeelen en ik
ben bevreesd dat, als men dit nu terugneemt, dit terrein,
dat in veel opzichten hiervoor zoo geschikt is, dan daar
voor verloren gaat. Dit is een inrichting, waarvan met
lof wordt gesproken door den Inspecteur, de ouders
staan er sympathiek tegenover en in het adres wordt
gezegd dat zij van hooge maatschappelijke waarde is.
Nu houd ik heelemaal niet van overdrijving, maar dat
laatste neem ik absoluut aan; ook ik weet zoo langza
merhand wat het beteekent, als de kinderen geen
andere plaats hebben als de straat. Hier zijn wel eenige
speelterreinen, maar het is toch zoo, dat honderden en
duizenden arbeiderskinderen zijn aangewezen op de
straat. Als er dan voor 1200.— per jaar aan de plant
soenen wordt vernield, zooals mij ook bekend is van
den vorigen plantsoen-opzichter, den heer Boeschoten,
als het met die vernieling de spuigaten uitloopt en de
mooiste boomen worden kapot gemaakt men zie maar
naar den prachtigen kastanjeboom bij het St. Anthony-
gasthuis en er nooit iets veilig is, kan men dan uit
rekenen welke waarde een dergelijke inrichting voor
de gemeente heeft Dat kan men niet en daarom zal ik
stemmen tegen het praeadvies van Burgemeester en
Wethouders. Ik neem aan, dat ik hier hoogstwaar
schijnlijk voor een verloren zaak pleit, maar dat is voor
mij geen reden om er niet voor te pleiten, omdat ik van
het nut van die zaak ten zeerste overtuigd ben. Ik be
hoef die inrichting niet meer te begraven; dat heeft de
organisatie zelf al gedaan, maar ik zal stemmen tegen
het praeadvies van Burgemeester en Wethouders, om
dat ik van meening ben dat wil ik er nog aan toe
voegen dat het niet zoo gemakkelijk is om een ge
schikt terrein in het centrum voor dat doel te krijgen.
De heer Hofstra: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil be
ginnen met te zeggen, dat ik mij kan vereenigen met
het praeadvies, dat Burgemeester en Wethouders naar
aanleiding van het adres van de vereeniging „Leeu
warder School- en Kinderwerktuinen" hebben uitge
bracht. Ik zou dit willen opmerken dat, toen het be
trokken adres in den Raad kwam en Burgemeester en
Wethouders voorstelden het tot zich te nemen om prae
advies, ik aan Burgemeester en Wethouders de vraag
heb gesteld of het niet wenschelijk was om tegelijk ook
een onderzoek in te stellen naar wat wij hier in Leeu
warden gehad hebben ten opzichte van die zaak. Nu
Burgemeester en Wethouders daarnaar echter blijkbaar
geen onderzoek hebben ingesteld ik heb dat althans
niet gemerkt uit het praeadvies wil ik wel mede
deelen dat ik ten opzichte van die geschiedenis eenige
ervaring heb en ik doe dat te meer, waar de heer Botke
in zijn betoog sprak van menschen, die bekend kunnen
zijn met school- en werktuinen. Ik heb mij daarbij aan
gesloten, maar ik lean U wel zeggen, mijnheer Botke,
de ervaring, die ik heb gehad, was een bedroevend
jammerlijke; ik kan dat niet helpen, maar dat was een
practische ervaring. Het spijt mij nu, dat Burgemeester
en Wethouders het gevraagde onderzoek niet hebben
ingesteld, want was dat wel gebeurd, dan hadden wij
daaromtrent meer gegevens gekregen, terwijl ik mijn
gegevens maar aan den buitenkant heb gekregen. Ik
herinner mij echter goed, dat wij in het Oosten van de
stad van die werktuinen hebben gehad en of nu de
organisatie niet in orde was, weet ik niet en kan ik
ook niet beoordelen, maar de toestand, die wij daar
hebben gehad, is allerbedroevendst geweest, zoo, dat
het aan het eind een volslagen chaos was. Ik meen dat
de gemeente toen ook die zaak had aangelegd, maar
mijn bevindingen zijn van dien aard, dat het een ver
waarloosde toestand was; er waren ten slotte nog wel
onderwijzers en leeraren, maar leerlingen waren er niet
meer.
Als straks dus met den wensch van den heer Botke
rekening wordt gehouden, dan zou ik mij als lid van
den Raad eerst willen vergewissen dat de organisatie
beter in orde is dan toen. Gezien de organisatiegeest
bij verschillende dingen, die in latere jaren naar mijn
ervaring beter tot haar recht is gekomen, is dat mis
schien best mogelijk, maar de ondervinding is voor mij
van dien aard, dat ik mij, ook in verband met de tijds
omstandigheden, best bij het praeadvies kan aansluiten.
De Voorzitter: Ik zou in eerste instantie namens het
college ook wel iets willen zeggenik vraag het den
leden ook wel eens om dat te doen, n.l. eerst in eerste
instantie te spreken en het college zal de eerste zijn om
zich daaraan te houden.
Ten opzichte van deze kwestie zou ik over enkele
zaken even willen spreken. Ik heb eerst den heer Botke
aangehoord en ik meende aanvankelijk, dat de heer
Botke zou komen met een voorstel om thans toch aan