94 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 April 1932.
de aanvraag te voldoen, maar ten slotte heeft hij aan
het eind gezegd en ik zou daar misschien niet zoo
verbaasd over zijn geweest, als hij inderdaad een voor
stel had gedaan, maar het heeft mij nu toch wel eenigs-
zins verwonderd dat hij, naar aanleiding van wat
Burgemeester en Wethouders zeggen in hun praeadvies
omtrent het niet meer verleenen van subsidies nadat de
begrooting is vastgesteld dan alleen in zeer buitenge
wone gevallen, hier zoo'n buitengewoon geval aan
wezig acht. Ik moet eerlijk zeggen dat ik dit heelemaal
niet een buitengewoon geval vind; die school- en werk-
tuinen bestaan al veel langer. Dat het onderwijs daar
door betere resultaten zal geven, wil ik wel toegeven
en dat men daarmee bij de straatjeugd ook liefde voor
de natuur kan aankweeken en de baldadigheid kan te
gengaan, wil ik ook toegeven, maar de school- en werk-
tuinen bestaan al lang en dit zijn dus zuiver zaken
en de heer Botke, die m. i. daarmee van de dwalingen
zijns weegs is teruggekeerd, heeft daartoe ook besloten
die bij de begrooting behandeld kunnen worden. Er
is hier niets nieuws aan de orde; zoowel de verbetering
van de moraal als de algemeene zaak van het onderwijs
als de ideëele voordeelen, die hieraan verbonden zijn,
zijn zaken, die elk jaar bij de begrooting naar voren
kunnen komen, waarom deze zaak dan ook bij de be
grooting moet worden behandeld. De heer Botke is er
dan ook van teruggekomen misschien op andere
motieven dan ik zeg, dat neem ik oogenblikkelijk aan
dat deze zaak thans als een buitengewoon geval moet
worden beschouwd. Burgemeester en Wethouders en
alle Raadsleden hebben wel geweten dat school- en
werktuinen dergelijke resultaten kunnen geven, maar
dat is niet wat Burgemeester en Wethouders met bui
tengewone gevallen hier in het praeadvies hebben
bedoeld.
De heer Dijkstra zal hier niet voor stemmen en hij
had dit praeadvies niet verwacht. Ik hoop, dat de heer
Dijkstra de hier genoemde redenen zal kunnen billijken,
maar hij doet dat blijkbaar niet, want hij zal tegen
stemmen.
De heer Hofstra vraagt of er ook een onderzoek is
ingesteld. Er is wel degelijk een onderzoek ingesteld
en het komt hier op neer, dat er hier vroeger eigenlijk
nooit iets geweest is. U zegt dat Uw ervaringen over
wat hier vroeger is geweest heel slecht zijn. best moge
lijk; ik weet ook wel dat er hier eens iets is geweest
en dat is waarschijnlijk hetzelfde wat U bedoelt, maar
bij de gemeente is in dat opzicht geen enkel papier en
geen enkel stuk te vinden, dat was iets, waar de ge
meente absoluut buiten heeft gestaan. Ik weet alleen dat
de vorige opzichter van de plantsoenen met een onder
wijzer en met kinderen eens met school- en werktuinen
is begonnen en dat die zaak verkeerd is geloopen, maar
waaróm dat verkeerd is geloopen en of het was omdat
de kinderen er geen aardigheid aan hadden of dat de
plaats verkeerd was of wat dan ook, is mij absoluut
onbekend. De heer Hofstra is dus ook voor het prae
advies, om deze zaak tot de begrooting voor 1933 aan
te houden, maar afgescheiden daarvan geloof ik toch
niet dat de heer Hofstra, al is dan ook zijn ervaring ten
opzichte van wat er vroeger geweest is zoo bedroe
vend jammerlijk geweest, zal kunnen zeggen, dat de
zaak nu wéér zal mislukken. Ik weet trouwens niet of
het een chaos is geweest en óf het toen mislukt is en
dan weet ik de oorzaak daarvan niet; officieel stond
de gemeente daar geheel buiten.
De heer Botke: Mijnheer de Voorzitter, ik zou nog
een enkel woord willen zeggen en wel in de eerste
plaats tot den heer Hofstra: ik wéét niet of hier schooi
en werktuinen zijn geweest; daar heb ik absoluut niets
van gehoord, ook niet van de heeren, die nu het bestuur
van deze vereeniging vormen. Ze hebben zeer zeker
niet bestaan, ik kan dus geen inlichtingen daaromtrent
geven.
De heer Dijkstra heeft gezegd dat er nog wel tijd
was om de zaak nog dit jaar in gang te brengen, maar
ik kan U zeggen dat bestuursleden der vereeniging mij
hebben medegedeeld, dat naar hunne meening, het be
werken van dien grond toch wel heel duur was en dat
zij dit zijn toch deskundigen van oordeel waren,
dat er dit jaar niet veel meer van kon komen. Daarom
meenden ook zij dat het wel niet anders kon dan heden-
mee te gaan met het praeadvies van Burgemeester en
Wethouders, maar zij zeiden er bij, dat zij verschil
lende motieven, die Burgemeester en Wethouders
daarvoor aanvoeren, niet deelen. Dat was trouwens
ook mijn meening. Ik vind altijd dat elke uitgave aan
hare nuttigheid moet worden getoetst en ik vind de
nuttigheid van school- en werktuinen zoo groot, dat
een uitgave daarvoor zeer zeker gerechtvaardigd is. Ik
wil dan ook wijzen en het is misschien voor den
heer Hofstra wel aardig om dat eens te hooren op
wat Minister Terpstra zegt van school- en kinderwerk-
tuinen. Er is een boekje uitgegeven ter gelegenheid van
het 12^-jarig bestaan van de Centrale Vereeniging
voor School- en Werktuinen en Boomplantdagen in
Nederland, waarin verschillende vooraanstaande per
sonen een bijdrage hebben gegeven. Daarin is ook een
bijdrage van Minister Terpstra opgenomen en ik wil
nu alleen even die bijdrage voorlezen. Minister Terp
stra zegt het volgende
„Nu de Centrale Vereeniging voor School- en
Werktuinen en Boomplantdagen in Nederland haar
12J/£-jarig bestaan herdenkt, mag zeker dankbaar
worden getuigd van haar nuttig werk. om vooral
stadskinderen nader tot de natuur te brengen. Zij
heeft daardoor niet slechts de gezondheid dier kin
deren bevorderd door hen een werk, dat zij gaarne
doen, in de open lucht te laten verrichten, maar zij
heeft hun ook kennis van en liefde tot boomen en
bloemen bijgebracht, welke hun stellig ook in hun
verder leven een blijvende vreugde zullen verschaf
fen. Aan deze Vereeniging, die met haar voortvarend
Bestuur in den korten tijd van haar bestaan zeer
bekend is geworden door haar sympathiek werk.
wensch ik gaarne een langdurigen en toenemender,
bloei toe, tot heil van onze schooljeugd."
De heer Westra (wethouder) Leve Minister
Terpstra
De heer Botke: Dat zegt Minister Terpstra; ik geloof
dat de heer Hofstra nu wel overtuigd zal zijn van de
goede werking van de school- en werktuinen
De heer Vromen: Dien moet je in eere houden
De heer BotkeJa, mijnheer Vromen, ik kan het
goede ook in een tegenstander waardeeren.
Ik zou nu dit nog willen zeggen, dat de Vereeniging
het adres niet terugneemt, maar dat zij wel voelt, dat
er dit jaar niet meer van komen kan en dat zij zich er
daarom mee kan vereenigen, dat de behandeling wordt
verschoven tot bij de begrooting. Het doet mij genoe
gen, dat Burgemeester en Wethouders in hun prae
advies hebben meegedeeld, dat zij deze zaak bij de be
grooting voor 1933 opnieuw willen overwegen en ik
hoop dat het gevolg daarvan zal zijn, dat wij het vol
gend jaar ook in Leeuwarden school- en werktuinen
zullen hebben.
De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter, ik wil be
ginnen met te zeggen dat ik mij van ganscher harte kan
aansluiten bij het uitgebrachte praeadvies. En ik zou
liet woord niet gevraagd hebben, als de heer Botke niet
mijn grooten naamgenoot hier even had genoemd. Het
zou toch den indruk kunnen wekken dat wij, die op het
oogenblik tegenstanders zijn van het verzoek van deze
vereeniging, ook werkelijke tegenstanders zouden zijn
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 April \9o2. 95
van school- en werktuinen en dat is toch werkelijk niet
het geval. Ik geloof dat het wel zal blijken, dat de
meeste voorstanders van dit praeadvies en de meesten
onzer heel veel gevoelen voor wat hier wordt gevraagd,
maar daar gaat, als ik Burgemeester en Wethouders
goed heb gevolgd, hier op het oogenblik de kwestie
niet om. En ik ben overtuigd dat, als op dit oogenblik
bij den Minister van Onderwijs zou worden aange
vraagd een subsidie, zooals door U bedoeld, Minister
Terpstra dan zou antwoorden^ hoeveel ik ook gevoel
voor deze uitnemende paak, op dit oogenblik is de
toestand van 's lands financiën van dien aard, dat ik
daar niet aan kan meedoen. Ik geloof, al is de toestand
in Leeuwarden gelukkig beter, dat ook Burgemeester
en Wethouders zich op hetzelfde standpunt hebben ge
plaatst, n.l.het is niet goed, hoe nuttig deze zaak ook
is, om op dit oogenblik nieuwe subsidies te scheppen.
Burgemeester en Wethouders handelen daarmee over
eenkomstig den geest, die deze Vergadering heeft be
zield bij de behandeling van de begrooting voor 1932,
toen wij allen hebben gevoeld dat, wil Leeuwarden
Leeuwarden blijven, de bestaande subsidies niet moeten
worden uitgebreid en er geen nieuwe subsidies moeten
komen. Er is op het oogenblik een noodtoestand wat
de werkloosheid betreft en deze kost jammer genoeg
zooveel geld ik zeg dit niet met het oog op degenen,
die er van genieten maar met het oog op den toestand,
die is geschapen dat er op het oogenblik absoluut
geen aanleiding is om subsidies te verhoogen of andere
subsidies te scheppen, en ik verheug er mij ten zeerste
over dat Burgemeester en Wethouders dien draad,
dien wij toen geweven hebben, hebben vastgehouden.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het praeadvies van Burgemeetser en Wethouders
wordt met 28 stemmen tegen 1 stem aangenomen.
Tegen stemt de heer Dijkstra.
13. Praeadvies van Burgemeester en Wethouders op
het adres van de Sub-commissie Handhaving Drank
wet" uit de Nationale Commissie tegen het Alcoholisme
betreffende de vaststelling van het maximum-aantal ver
loven A op het thans bestaande aantal.
Dit praeadvies luidt als volgt
Om praeadvies werd in onze handen gesteld een
adres van de Sub-Commissie „Handhaving Drankwet"
uit de Nationale Commissie tegen het Alcoholisme,
waarbij aan Uwen Raad wordt gevraagd om aan de
Kroon te verzoeken het maximum-aantal verloven A
vast te stellen op het thans bestaande aantal. Aan dit
adres hebben adhaesie betuigd het Provinciaal Drank-
weer-Comité in Friesland en het Drankweer-Comité in
de gemeente Leeuwarden.
Evenals onder de oude Drankwet reeds voor de ver
gunningen voor den verkoop van sterken drank in het
klein het geval was, is thans ook bij de op 1 April 1932
in werking getreden Drankwet een maximum vastge
steld voor het aantal te verleenen verloven voor den
verkoop van zwak-alcoholischen drank in het klein
(verloven A). Bij artikel 6 der Drankwet heeft de
Kroon zich, geheel in aansluiting aan de regeling van
de vervallen wet, de bevoegdheid voorbehouden om, te
beginnen in 1935 en vervolgens telkens om de vijf jaren
op voorstel van den Gemeenteraad, Gedeputeerde
Staten gehoord, eene verlaging van het maximum der
vergunningen vast te stellen, terwijl de Kroon voorts
ingevolge het bepaalde in artikel 40 der wet op dezelfde
wijze kan overgaan tot verlaging van het maximum
voor de verloven A. Hieruit volgt, dat eene eventueele
verlaging van laatstgenoemd maximum eveneens voor
de eerste maal in het jaar 1935 zal kunnen geschieden.
Op een voorstel van den Raad, als door adressante is
gevraagd, zal derhalve eerst in 1935 eene beslissing
door de Kroon worden genomen, zoodat eene uitspraak
over de wenschelijkheid van verlaging van het maxi
mum voor de verloven thans in geen enkel opzicht tot
eenig practisch resultaat zou kunnen leiden. In verband
hiermede meenen wij ons van beschouwingen hierom
trent te mogen onthouden en volstaan wij met de op
merking, dat het adres, als zijnde praematuur, op het
oogenblik niet in behandeling dient te worden genomen.
Het bij de stukken gevoegde adres van het Provin
ciaal Drankweer-Comité in Friesland geeft ons nog
aanleiding het volgende op te merken. Blijkens het slot
van zijn schrijven is het Comité van meening, dat ver
laging van het maximum te allen tijde kan geschieden,
zulks omdat artikel 40 der wet weliswaar bepaalt, dat
verlaging van het maximum geschiedt „op de wijze" als
ten aanzien van de vergunningen is bepaald in artikel 6,
eerste lid, 1° en 4°, doch een wijze geen tijdsbepaling
is en de in artikel 6, eerste lid, genoemde tijdsbepaling
dus niet bij de verlaging van het maximum der verloven
A is voorgeschreven.
Hoewel naar onze opvatting bij vergelijking van de
aangehaalde wetsartikelen duidelijk blijkt, dat ook voor
de verlaging van het maximum der verloven de regel
geldt, dat deze voor het eerst in 1935 en vervolgens
slechts om de vijf jaren kan geschieden, worde, nu in
dit opzicht blijkbaar verschil van gevoelen kan bestaan,
onder Uwe aandacht gebracht, dat aanvankelijk eene
regeling was voorgesteld, waarbij verlaging van het
maximum steeds zou kunnen worden gevraagd, doch
dat, ten einde dit te voorkomen, bij amendement eene
verwijzing naar artikel 6 is opgenomen met de uitdruk
kelijk aangegeven en in dien zin door de Regeering en
de Staten-Generaal aanvaarde bedoeling om het systeem
van verlaging, dat bij de vergunningen wordt gevolgd,
ook bij de verloven toe te passen met name wat betreft
de beperking, dat de gelegenheid tot verlaging slechts
eens in de vijf jaren bestaat. In overeenstemming met
deze onloochenbare bedoeling van den wetgever,
waarbij de woorden der wet men moge ze dan al
voor een andere uitlegging kunnen bezigen zich aan
sluiten, heeft de Minister van Arbeid, Handel en Nij
verheid bij eene door Gedeputeerde Staten te onzer
kennis gebrachte circulaire dan ook medegedeeld, dat
eene verlaging van het maximum voor de verloven A
mogelijk is te beginnen in 1935.
Op grond van het vorenstaande hebben wij de eer U
in overweging te geven het in den aanhef genoemde
adres voor kennisgeving aan te nemen.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Van der Meulen: Mijnheer de Voorzitter,
ik kan mij niet vereenigen met het praeadvies van Bur
gemeester en Wethouders om het verzoek van de
Nationale Commissie tegen het Alcoholisme voor ken
nisgeving aan te nemen en ik hoop den Raad duidelijk
te kunnen maken, waaróm ik dat niet kan.
Zooals den Raad bekend is, kent de Drankwet een
maximum-stelsel voor de vergunningen, net als ook in
de oude Drankwet het geval was. Dat maximum wordt
daarin bepaald in verhouding tot het aantal inwoners
van een bepaalde gemeente en dat maximum kan ver
laagd worden op deze wijze, dat de Kroon dat doet op
voorstel van den Gemeenteraad, Gedeputeerde Staten
gehoord, en op bepaalde tijdstippen, te beginnen in 1935
en vervolgens telkens om de 5 jaren. Nu is in de nieuwe
Drankwet in tegenstelling met de oude Drankwet ook
voor de verloven een bepaald maximum vastgesteld en
op dezelfde wijze als voor de vergunningen geldt is ook
in de nieuwe Drankwet bepaald, dat het maximum
aantal verloven kan worden verlaagd, maar, zoo zegt
artikel 40, tweede lid, van de nieuwe wet
„Wij behoudens Ons voor, op de wijze als ten
aanzien van de vergunningen is bepaald, in artikel 6,