152 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Mei 1932.
worden hoe lang die gunstige toestand voor Leeuwar
den zal blijven bestaan. Regeeren is vooruitzien en dus
juich ik het toe, dat men tijdig maatregelen gaat nemen
om het gevaar en de werkelijkheid onder de oogen te
zien, opdat, als er straks werkelijk grootere gevaren op
onzen weg zullen komen, wij daar niet geheel onvoor
bereid voor zullen staan. Er zijn inderdaad reeds ver
schillende gemeenten, waar men het vrij ver heeft laten
komen, waar men op dit moment zoo ongeveer arm
lastig is geworden en waar men in een afhankelijke
positie verkeert ten opzichte van de Nederlandsche Re
geering. Ik zou kunnen vertellen hoe prettig dat is, doch
ik zal dat niet doen, maar ik wil er toch even op wijzen,
dat zelfs de bezoldigde bestuurders van de organisaties
het niet prettig vinden om in die gemeenten met de
gemeentebesturen aan de conferentietafel plaats te
nemen en ook, dat het in die gemeenten niet gaat over
3 of over 4 of 5 maar over geheel andere vormen
van verslechtering.
Ik juich het dus toe dat er voor gezorgd wordt van
de zijde van Burgemeester en Wethouders en vooral
door het beleid van den wethouder van Financiën,
waarbij ik mij in groote lijnen graag wil aansluiten, om
op tijd de komende gevaren onder de oogen te zien; ik
geloof dat dit ook van het grootste belang is voor de
arbeiders en ambenare-n die in dienst van de Overheid
zijn
De heer Muller: Het veiligstellen van den gulden
De heer Wiersma: De heer Wibaut heeft ook wel
eens iets anders gezegd; als het U belieft, wil ik U wel
voorlezen, wat hij in 1920 tot en met 1924 heeft gezegd,
toen hij als Sociaal-Democratisch wethouder mee
rondom de conferentietafel zat en toen het over heel
wat grootere verslechteringen ging als over 3
Wij hebben hier ook iets gehoord van de minderheid
van het college. Die minderheid heeft zich hier uitge
sproken en dat komt hier op neer, zooals ook in het
betrekkelijke stuk is meegedeeld, dat men zonder eenigen
anderen uitweg deze zaak wenscht uit te stellen tot bij
de behandeling van de begrooting voor 1933. Wij heb
ben zoopas gezien, dat hiervoor voornamelijk gelden
deze motieven, dat deze Kortingswet ons is opgedron
gen wat ik onderstreep en verder het streven
naar loonsverlaging, dat in het algemeen bestaat.
Ik meen dat wij ons wel op dat standpunt kunnen
plaatsen, maar dat wij daarmee geen oplossing schep
pen. Wij zouden kunnen zeggen: wij komen dit jaar
wel door, de begrooting voor 1932 is vastgesteld, dus
het marcheert wel, maar toch staat het voor mij vast,
zooals ik het zoopas heb gesteld en wat men niet omver
kan redeneeren, dat het ons 50.000.— scheelt over de
8 maanden, die wij nog door moeten. Ik zou echter
willen vragen: hoe denkt de minderheid van het college
zich die zaak in? Dan zal men toch pas in 1933 stel
eens dat het lukte deze zaak onder de oogen zien
en hoe zal dan de toestand in 1933 er voor staan?
Op dien toestand zal toch zeer zeker invloed uitoefenen
het feit, hoe er op dit moment wordt gehandeld en wij
kunnen nu deze korting wel afwijzen, maar wij zullen
dan wellicht een grootere korting moeten toepassen,
omdat wij niet tijdig hebben ingegrepen.
Verder zou ik graag van de minderheid van het col
lege willen hooren, als zij niet op deze wijze het gemeen
telijk budget wenscht te verlagen, waar die minderheid
dan de uitkomst in zal zoeken. In belastingverhooging
of in verhooging van de tarieven of in een belangrijke
beperking van allerlei sociale maatregelen? Als de wet
houder van Financiën zegt dat hij dat bedrag niet kan
missen, dan kan men daar langs een anderen weg ook
komen, maar dan zullen er toch ook maatregelen moeten
worden genomen, die minder aangenaam zijn. Ik zou
wel willen weten hoe de minderheid van het college
zich dat indenkt.
Aan het slot van dit stuk treffen wij eindelijk nog
iets aan; daar wordt door Burgemeester en Wethouders
onder letter b voorgesteld
,,Ons College op te dragen aan de Koningin,
respectievelijk de Gedeputeerde Staten, te verzoeken
de toepassing der sub a vermelde korting goed te
keuren voor die ambtenaren in dienst dezer gemeente
(met uitzondering van den Burgemeester, den Secre
taris en den Ontvanger), wier jaarwedden door Haar,
respectievelijk hen, zijn vastgesteld of goedgekeurd."
Ik zou zeggen, die tirade is vrij overbodig. Dat is aan
alle Raadsleden wel bekend en een mededeeling daar
van is dus overbodig. Toch zou ik voor mij er wel prijs
op stellen, dat door het college het advies wordt uit
gebracht aan die college's, die daarover aanstonds
hebben te beslissen, dat de Raad zich op het standpunt
stelt of dat het hem voorkomt, dat men een dergelijke
korting ook moet doen gelden voor de hier bedoelde
hoofdambtenaren. Een advies in die richting zullen wij
toch zeker wel mogen geven? Ik weet niet of dit juist
is, maar ik vermoed, dat wij dit advies wel mogen
geven. Ik had echter graag gehad dat van de betrok
kenen hier maar direct een dergelijk advies gekomen
was; het was mij veel liever geweest, als wij hier direct
een dergelijke bereidverklaring bij hadden gezien. Want
zie ik het goed, dan zal het in de naaste toekomst en
in de omstandigheden, waar wij nu in verkeeren, zoo
zijn, dat de hooger geplaatsten en zij, die leiding geven,
dikwijls een zeer goed voorbeeld kunnen geven aan de
lageren. Er zijn in dat opzicht voorbeelden, die aanbe
veling verdienen; ik ken burgemeesters in ons land, die
heusch hun particuliere leven belangrijk moesten inkrim
pen en die vanaf 1927 toch 5 van hun salaris hebben
teruggestort in de gemeentekas. Een dergelijke houding
is mij heel wat sympathieker dan de hier onlangs aan
genomen houding bij het geven van een advies op het
schrijven van Gedeputeerde Staten omtrent een verla
ging van 3 voor die hoofdambtenaren.
Ik zou nu nog over een ander punt, dat in de Com
missie voor Georganiseerd Overleg in bespreking is
gebracht, willen spreken. Ik wil beginnen met mijn
groote waardeering en lof uit te spreken over het plei
dooi, dat door den wethouder van Financiën, aangevuld
door den wethouder van de Bedrijven, is gehouden in
de Commissie voor Georganiseerd Overleg. Dat is een
pleidooi geweest, dat niet heeft nagelaten in het Geor
ganiseerd Overleg indruk te maken en ik heb gehoord,
dat het ook indruk heeft gemaakt op de menschen, die
tegen de korting hebben gestemd.
Hier wordt aangevoerd en dat geldt natuurlijk ook
voor het Georganiseerd Overleg, want daar is het ook
gezegd dat wij op het oogenblik in een gedwongen
positie verkeeren, omdat de Regeering deze korting aan
den Raad opdringt. Maar het stond voor mij vast, voor
en aleer de vergadering van het Georganiseerd
Overleg begon, dat de vertegenwoordigers van de
moderne bonden tegen zouden stemmen. Men komt
van dien kant ook in een gedwongen positie in het
Georganiseerd Overleg, omdat in November van het
vorige jaar door de kopstukken van S. D. A. P. en
N. V. V. is besloten, dat voor de aangesloten organi
saties dit advies zal gelden wij verzetten ons tegen
elke loons- en salarisverlaging. Als men zoo met die
uitspraak van een dergelijke instantie het land door
gaat voor het bijwonen van de vergaderingen van het
Georganiseerd Overleg, dan constateer ik, dat men ook
aan die zijde in het Georganiseerd Overleg in een zeer
gedwongen positie verkeert.
De heer VromenDat noemen ze daar autonomie
van de gemeenten
De heer Wiersma: Ik constateer, dat in het Georga
niseerd Overleg een groote minderheid de korting heeft
aanvaard en ik verheel niet, om mijn blijdschap uit te
spreken, dat de Christelijke arbeiders en ambtenaren
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Mei 1932.
153
en ook de Roomsch-Katholieke arbeiders en ambtenaren
zich op het standpunt hebben gesteld, dat deze korting
inderdaad toegepast zal moeten worden. Ik verheug mij
daar te meer over, omdat daar een strooming is, die het
weten wil, dat de ambtenaren een paar jaar geleden een
belangrijke verhooging hebben gehad, terwijl de arbei
ders zich een verhooging van ƒ2.— per week hebben
zien ontgaan, niet overeenkomstig de bedoeling van
den Raad, maar omdat die verhooging van hoogerhand
is afgewezen. Nu mag het waar zijn, dat dit niet mag
domineeren bij deze zaak, maar toch kan ik mij levendig
voorstellen dat vooral de arbeidersgroep, nu deze zaak
aan de orde komt, daarover ernstig gaat nadenken. De
Christelijke ambtenaren en ook de Roomsch-Katholieke
ambtenaren, voor zoover zij zijn georganiseerd, hebben
zich op dit standpunt gesteld, dat zij graag genegen zijn
iets grootere gevolgen dan 3 van de korting te dra
gen, als daardoor de arbeidersgroepen kunnen worden
ontlast. Ik wijs er nadrukkelijk op, dat dit speciaal komt
uit de monden van die ambtenaren, wier salarisgrenzen
zijn gelegen tusschen 2000.— en 3000. Dat zijn
dus ook nog niet de hoogere ambtenaren. Als nu die
menschen met salarissen tusschen 2000.— en 3000.-
zich bereid verklaren dat zij een iets hoogere korting
willen dragen ter wille van de arbeidersgroepen, dan
zegt dat voor mij wel iets. Ik wil wel zeggen dat ik èn
voor de Christelijke èn voor de Roomsch-Katholieke
ambtenaren van deze plaats een woord van lof en waar
deering wil uitspreken en ik verwacht, dat het niet zal
nalaten op verreweg het grootste deel van de burgerij
een zeer goeden indruk te maken, als deze weet, welke
houding deze menschen hebben aangenomen in het Ge
organiseerd Overleg
De heer Dijkstra: De Katholieken zijn voor de stem
ming weggeloopen
De heer Van Kollem: Dan moet U anders het verslag
maar eens lezen, wat De Bruin heeft gesproken.
De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter, wij doen
een beroep en wel een ernstig beroep op het college;
wij meenen, dat de gang van zaken in het Georgani
seerd Overleg toch zoo is geweest, dat het voorstel op
de wijze, zooals het daar thans ligt, moeilijk te aan
vaarden is. Ik wijs daarbij op het Georganiseerd Over
leg en dan moet het voor Burgemeester en Wethouders
een welkome gelegenheid zijn om er op te kunnen wij
zen, dat er toch onder het personeel een groot deel is,
dat met hen de moeilijkheden voelt en niet alleen de
moeilijkheden voor het college, maar ook de moeilijk
heden voor henzelf en dat die menschen, ondanks alle
geschetter en hoon en laster, die men over hen uitstort,
zich op den grond van de werkelijkheid durven plaat
sen, de realiteit aanvaarden en zich achter het voorstel
tot verlaging van de salarissen en loonen plaatsen. Als
Burgemeester en Wethouders dat constateeren en daar
aan de waardeering toekennen, die deze houding ver
dient, dan moeten zij naar mijn meening ook genegen
zijn om die menschen, die een dergelijke klank van het
brengen van progressie in de korting hebben laten
hooren, daarin tegemoet te komen. Het is toch nog
altijd zoo, dat de zwaarste lasten het best kunnen wor
den verhaald op de menschen, die de meeste draag
kracht bezitten. Het is in verschillende gemeenten zoo,
ik zou er zeer vele kunnen noemen dat men daar
tot een progressieve korting is overgegaan en ik behoef
maar te wijzen op dit feit om te betoogen, dat men er
daar blijkbaar ook kans toe heeft gezien en in verschil
lende gemeenten met zeer goed gevolg.
Ik wil direct wel zeggen, dat van onze zijde en van
Christelijk-Historische en van Roomsch-Katholieke
zijde is getracht, om zoo mogelijk vóór deze vergadering
te komen met een afgerond voorstel, waardoor het
mogelijk zou zijn, de salarissen in verschillende groepen
in te deelen en daarvoor een heffingspercentage vast
te stellen, waarbij men toch ten slotte zou komen tot de
korting van een bedrag van 36.000.— a 37.000.
het geld, dat inderdaad door de korting moet worden
opgebracht. Onzerzijds is door de drie groepen alle
mogelijke moeite gedaan om tot een zoodanig afgerond
geheel te komen, maar dat was ons niet mogelijk, omdat
wij in den korten tijd de noodige gegevens voor dat
voorstel niet hebben kunnen krijgen. Als ons die gege
vens waren verstrekt, dan hadden wij, zeg in 2 dagen,
nog wel met dat voorstel kunnen komen; het gaat moei
lijk om op dit moment al reeds een grens aan te geven,
omdat ons de gegevens ontbreken, maar ik kan' wel
zeggen dat in onzen kring sterk dit leeft, dat b.v. ge
kort zal worden van bedragen tot 1500.— een minder
percentage, van 1500.— tot 3000.— een iets hooger
percentage, van 3000.— tot 4000.— weer iets hooger
en boven 4000.— het hoogste percentage, met dien
verstande dat, stel dat voor de eerste 1500.— een
heffingspercentage wordt gerekend van 2 of van
\]/2 °/cdit dan ook zou gelden voor al degenen, wier
salaris is gelegen boven de 4000. dit overeenkom
stig de Rijksregeling, die ook in verschillende gemeen
ten is overgenomen. Weliswaar wordt bij de Rijksre
geling ook nog verschil gemaakt tusschen gehuwden en
ongehuwden en ik geloof dat wij het gaarne zouden
toejuichen, als dat hier ook kon gebeuren, maar om de
zaak niet te ingewikkeld te maken zullen wij dat niet
vragen, hoewel het ons gewenscht lijkt om verschil
tusschen gehuwden en ongehuwden te maken.
In eerste instantie geloof ik het hierbij te kunnen
laten en ik zou hiermee willen eindigen, dat wij deze
zaak zoo zien, dat wij graag hadden, dat in de eerste
plaats over het principe van de korting een beslissing
zal vallen, dus een uitspraak of al of niet een korting
op de loonen en salarissen zal worden toegepast. Indien
dit wordt verworpen, dan komt er geen korting, maar
wordt het aangenomen, dat kan over de wijze waarop
de korting zal worden toegepast, nog nader worden
gesproken en dan kan later in dat opzicht een nadere
beslissing worden genomen
De heer Vromen: Wanneer? Het volgend jaar?
De heer Wiersma: Neen, nu direct, ingaande dit jaar;
ik bedoel natuurlijk dat de korting al zal gelden vanaf
1 Mei.
Ik meen het in eerste instantie hierbij te kunnen laten.
De heer Oosterhoff: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou
ook graag namens de fractie van den Vrijheidsbond
enkele opmerkingen willen maken. Ik zal mij daarbij
ten zeerste bekorten en ik kan dat gemakkelijk doen,
omdat de heer Wiersma al een paar punten aan de
orde heeft gesteld en besproken, die ik ook had willen
bespreken. Ik wil graag ondersteunen de opmerking,
door hem gemaakt, dat wij ook nu weer een belangrijk
stuk zoo laat hebben gekregen ik verlies haast den
moed om daar nogmaals op te wijzen, want ik heb dat
in den loop der jaren al zoo herhaaldelijk gedaan, zon
der resultaat, maar ik meen ook dat dergelijke belang
rijke stukken eerder in het bezit van de leden behooren
te komen, opdat wij zoo'n zaak a tête reposée kunnen
bekijken. Ik weet wel dat wij met betrekking tot dit
voorstel wel de zekerheid hadden, dat er in dezen geest
een voorstel van het college zou komen, omdat dit al
lang in de lucht hing, maar zoo lang Burgemeester en
Wethouders niet een concreet voorstel doen en daarin
hun opinie zeggen, blijft de zaak onwillekeurig buiten
onze gedachten. Ik hoop dat wij nu niet weer op een
vroegere toezending van dergelijke stukken behoeven
aan te dringen en dat dus de gemaakte opmerkingen
werkelijk ook resultaten zullen hebben.
Dan zou ik willen mededeelen dat de Vrijheidsbond
dit voorstel met ingenomenheid heeft begroet en dat