154 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Mei 1932. wij daaraan onze stem zullen geven. Ik zal niet ingaan op datgene, wat de heer De Boer heeft gezegd over de Kortingswet,, omdat mij dat vrij overbodig lijkt; in een van de vorige zittingen is die kwestie uitvoerig besproken en het lijkt mij overbodig om daar thans op terug te komen. Burgemeester en Wethouders hebben gezegd: die wet is er nu eenmaal en we kunnen rede neeren zooals wij willen, maar wij hebben die korting toe te passen of niet toe te passen. Wij zijn van mee ning, dat de voorgestelde korting van 3 uitermate matig is, vooral, als wij daarbij de verlaging van de indexcijfers in rekening brengen. De heer Dijkstra heeft gezegd dat van een loon van 34.—, dat hij heeft genoemd als maximum-loon, dat hier wordt betaald, maar dat naar mijn meening hier het minimum-loon is, een korting van 3 niet kan worden gemist, maar ik zou zeggen dat die beschouwing absoluut onjuist is. Als wij weten dat die loonen eenige jaren geleden zijn vastgesteld, dan mogen wij ze thans zoo beschouwen, dat die loonen op het oogenblik in werkelijkheid 20 hooger zijn dan toen zij werden vastgesteld, omdat toen een zooveel grooter bedrag moest worden besteed voor datgene, wat er voor wordt gekocht. Als wij zien dat de indexcijfers thans 20 lager zijn dan in 1929, dan is een korting van 3 een zeer matig bedrag; dan is er geen sprake van dat met de toepassing van die korting er ook nog maar iets wordt afgedaan van den levensstandaard, omdat thans het loon met een korting van 3 nog beter is dan voor eenige jaren het volle loon maar zonder dat men deze verlaging van de indexcijfers had. Als nu dit voorstel werd afgewezen, zouden wij op andere wijze in het tekort, dat dan ontstond, moeten voorzien en waarschijnlijk zou dit moeten gebeuren door belastingverhooging, hetzij door verhooging van de opcenten op de Gemeentefondsbelasting of op een andere wijze. Het kwam ons voor, dat dit een groote onbillijkheid zou zijn tegenover een grootere categorie van menschen, die lagere loonen hebben dan de ge meentewerklieden en die dan meer belasting zouden moeten betalen om den gemeentewerkman te handhaven in de bevoorrechte positie, die hij op het oogenblik heeft. Ik zou verder nog een paar vragen willen stellen en wel in de eerste plaats deze. Het heeft ons gefrappeerd, dat Burgemeester en Wethouders ter verdediging van hun voorstel op de eerste bladzijde van het praeadvies, onderaan, de volgende motiveering naar voren brengen: ,,dat de aanmerkelijke daling van de kosten van het levensonderhoud in den laatsten tijd de betrekkelijk geringe verlaging zoo al niet rechtvaardigt dan toch in ieder geval gemakkelijker te dragen, en dus ook meer te verdedigen, maakt dan anders het geval zoude zijn.", maar dat van een dergelijke motiveering in den brief, waarbij Burgemeester en Wethouders hun voorstel aanbieden aan het Georganiseerd Overleg, absoluut niets te vinden is. Ik kan mij niet voorstellen, wat het motief daarvoor is geweest en ofschoon ik wel wil aannemen, dat die motiveering door Burgemeester en Wethouders wel mondeling in het Georganiseerd Over leg aan de orde zal zijn gesteld of zal zijn medegedeeld, had ik toch graag gezien, omdat dit naar ons oordeel een zeer krachtig motief is, dat dit ook in het schrijven van Burgemeester en Wethouders aan het Georgani seerd Overleg was opgenomen. Verder is ons niet geheel duidelijk geworden, wat de meerderheid van Burgemeester en Wethouders zich denkt van de uitzondering, die in de laatste alinea van het voorstel met betrekking tot den Burgemeester, den Secretaris en den Ontvanger is opgenomen. Ik heb wel den indruk gekregen uit hetgeen de heer Wiersma daaromtrent heeft gezegd, dat hij die zaak verkeerd heeft begrepen, maar wij staan op het standpunt, dat de bedoeling zal moeten zijn, als hier het besluit wordt genomen om de loonen en salarissen met 3 te ver lagen, dat nu ook de tijd daar is om hetzelfde te doen ten aanzien van de salarissen van Burgemeester, Secre taris en Ontvanger. Nu kan de motiveering om dat niet te doen zijn, dat er door Gedeputeerde Staten ten opzichte van die salarissen reeds een regeling getroffen wordt, maar dat staat hier niet bij en officieel weten wij dat ook niet. Wij zouden dus eenvoudig die tirade, waarin hier deze uitzondering wordt gemaakt, er uit willen laten en wel degelijk aan de Koningin en aan Gedeputeerde Staten goedkeuring willen vragen voor een korting van 3 ook op de salarissen van die ambtenaren. Ik zou zeggen, dat dit ook geheel in den geest is van het besluit, dat de Raad eenigen tijd ge leden heeft genomen en waarvan de heer Vromen zoopas nog lecture heeft gedaan. Door den heer Wiersma is het denkbeeld geopperd om in de korting een progressie in te voeren. Ik wil dadelijk wel namens onze fractie mededeelen, dat wij ons daar in elk geval tegen zullen verklaren, omdat ons dit absoluut onlogisch wil voorkomen en wel in de eerste plaats, omdat het hoogere bedrag, dat minder zou worden ontvangen door een verlaging van het percentage voor de laagste loonen, verhaald zou moeten worden op zoo n klein aantal hoogere salarissen, dat de korting op die salarissen buitengewoon drukkend zou worden. Maar wij vinden een progressie in de korting ook onlogisch, omdat deze korting haar grond vindt in een verlaging van prijs voor het grootste ge deelte van de eerste levensbehoeften, waarop toch de indexcijfers betrekking hebben en omdat de werkman, die toch het grootste deel van zijn loon besteedt aan het zich verschaffen van die eerste levensbehoeften, daar dus het meeste profijt van heeft. Daarom vinden wij het onlogisch om de hoogere salarissen meer te belasten. Dan nog een opmerking, die wel eenigermate buiten deze zaak staat, maar die mij toch op het oogenblik van het hart moet. Wij zijn van meening, dat nu toch wel ten sterkste blijkt wat door den Vrijheidsbond reeds eenige malen is beweerd, n.l. dat de samenstelling van dit college in verband met de tegenwoordige verhou dingen in den Raad absoluut niet deugt. Dit wordt op het oogenblik wel ten zeerste bewaarheid, nu gebleken is, dat bij een belangrijk onderwerp als dit het college direct in tweeën valt en dat niet alleen, maar boven dien, dat thans de meerderheid van het college, om haar voorstel aangenomen te krijgen, zal moeten steunen op die groepen in den Raad, die indertijd buiten de wet houdersverkiezing zijn gehouden. Als deze drie groepen zich hierbij nu eens van stemming onthielden, dan zou de meerderheid van het college met hare volgelingen bij dit voorstel het loodje leggen, want dan had die meerderheid hier niet een voldoende aantal volgelingen om haar een meerderheid ook in den Raad te verzekeren en dan zou dit voorstel van de meerderheid van Bur gemeester en Wethouders vallen. Daaruit blijkt duide lijk, dat de tegenwoordige samenstelling van het college niet deugdelijk is en ik hoop dan ook, dat daarmee bij een volgende verkiezing rekening zal worden gehouden. Daarop meende ik nog even te moeten wijzen. De heer Botke: Mijnheer de Voorzitter. Het zij mij vergund om naar aanleiding van deze kwestie ook iets te zeggen. Wethouder De Boer heeft al veel naar voren gebracht en veel van wat hij heeft gezegd, kan ik on derschrijven. Het Kortingswetje heeft al heel wat stof doen op waaien en het zal dat ook verder nog wel doen. Wij hebben hier indertijd, op 24 November van het vorige jaar, die zaak al besproken, n.l. toen het ontwerp van deze wet bij de Staten-Generaal was ingediend en naar aanleiding van een adres, dat als gevolg hiervan door de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten was in gediend en waarin was uiteengezet, hoe onrechtvaardig en onverantwoordelijk deze wet was. Wij hebben die Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Mei 1932. 155 zaak toen lang besproken en ook onze Raad heeft ad- haesie betuigd aan het adres, dat door de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten was ingediend. Wij hadden toen gehoopt, dat het wetsontwerp zou worden verworpen, maar dat is helaas niet gebeurd; de Staten- Generaal hebben het tot onze groote spijt aangenomen. Wij hebben dus vandaag onder de oogen te zien, wat de gevolgen van die wet voor Leeuwarden beteekenen. Burgemeester en Wethouders hébben dat reeds gedaan en zij hebben hun zienswijze neergelegd in den Raads- brief, die ons onder dit punt van de agenda is aange boden. Door het college van Burgemeester en Wet houders is nagegaan, of in Leeuwarden de toestand zoo is, dat wij vallen buiten de gevolgen van het Kortings wetje, maar zij komen tot de conclusie, dat dit niet het geval is. Burgemeester en Wethouders meenen ,,dat een verklaring, dat het gemiddelde peil der wedden en loonen niet voor verlaging in aanmerking komt, voor haar niet zal worden afgegeven." Ik zou Burgemeester en Wethouders willen vragen: heeft de Regeering al een norm gesteld en gezegd, hoe hoog in een plaats als Leeuwarden de salarissen en loonen mogen zijn Ik heb gehoord dat in Groningen, waar de loonen niet lager zijn dan hier, deze zaak is uit gesteld en dat er eerst een onderzoek zal worden inge steld, omdat men eerst wil weten of de bedoelde ver klaring eventueel ook door de Regeering zou worden afgegeven De heer Westra (wethouder): Dat is daar een voor stel geweest, maar dat is niet aangenomen. De heer Botke: O, is dat niet aangenomen. Maar in elk geval is die gedachte daar dan toch wel geweest. Ik zou dus willen vragen: is er al een norm aangegeven, waarbij is vastgesteld, hoe hoog die loonen moeten zijn? Ik meen dat dit niet is gebeurd en dat kan dan nog altijd onderzocht worden. Dan zijn Burgemeester en Wethouders in meerder heid tot de overtuiging gekomen, ,,dat het in het algemeene belang der gemeente niet verantwoord zou zijn om de maatregelen, welke de korting op de Rijksuitkeering kunnen voorkomen, achterwege te laten." Burgemeester en Wethouders beroepen zich daarbij op den financiëelen toestand van de gemeente Leeuwarden. Nu wil ik vragen, mijnheer de Voorzitter, is het te be wijzen, dat de financiëele toestand van Leeuwarden op het oogenblik zoo is, dat het noodzakelijk is aan de korting uit het Gemeentefonds te ontkomen, m. a. w. dat we de korting op wedden en loonen van het ge- meentepersoneel moeten toepassen? Dat zie ik nog niet. Wij hebben zoopas weer de verslagen van de gemeente bedrijven gekregen en als ik dan de resultaten even naga, dan zie ik, voor zoover het de productieve be drijven betreft, dat deze weer belangrijk meer winst hebben opgeleverd dan op de begrootingen van die be drijven is geraamd. Het Electriciteitbedrijf, de Gasfa briek en het Slachthuis werpen te zamen 117.000.- meer winst af, dan op de begrooting is geraamd, het Grondbedrijf geeft een 7000.— minder winst, maar in totaal maakt dat toch een meerdere winst van 109.000. Ik weet niet hoe de andere bronnen van de gemeente zijn, maar als dat wat meevalt, zou ik zeggen dat de toestand van de gemeente Leeuwarden niet zoodanig is, dat wij daarom die korting aan het gemeentepersoneel moeten opleggen. Het college is van oordeel, dat het toepassen van een algemeene korting van 3 op alle v/edden, loonen, belooningen en vergoedingen, toegekend aan hen, die in dienst der gemeente zijn, moet plaats vinden en zij zeggen ,,Wij achten deze regeling billijk, doeltreffend en eenvoudig, in alle opzichten verdedigbaar en in de gegeven omstandigheden derhalve alleszins te recht vaardigen." Mijnheer de Voorzitter, ik betwijfel of dat in alle op zichten billijk is, want ik ben het met wethouder De Boer eens: wanneer bij de behandeling van de begroo ting voor 1932 bekend was geweest, dat er 25.000.— minder zou worden ontvangen uit het Gemeentefonds, dan geloof ik, dat hier geen voorstel zou zijn gekomen om de loonen te verlagen. En als dit wetje er in Maart of in het begin van dit jaar was gekomen zonder de bepaling, betreffende de korting op de loonen, dan was dat voor ons alleen een kennisgeving geweest dat wij zooveel minder uit het Gemeentefonds zouden ontvan gen, maar dan geloof ik niet dat er een voorstel zou zijn gekomen om de loonen van het gemeentepersoneel te verlagen. Als wij de zaak dus zoo zien, dan gaat het onder dwang van de Kortingswet, dat men hier de loonen gaat verlagen en dan kan ik niet zien, dat dit billijk is. Eenvoudig is het wel, maar ik kan het niet alleszins rechtvaardig vinden, als door toepassing van de bepalingen van de wet de gemeentelijke Overheid gedwongen wordt een stuk van de loonen af te nemen en zij dat zonder dwang niet zou hebben gedaan. Dat vindt ik niet rechtvaardig en niet billijk het is wèl doeltreffend 't hoort erg militairistisch maar om het doel te treffen worden eerst onschuldigen aange schoten; om de centen te krijgen uit het Gemeentefonds, moet een zekere groep van menschen in hun loon wor den gekort. Een aanwijzing, dat bij de behandeling van de be grooting voor 1932 een eventueel voorstel tot loonsver laging zou zijn afgewezen is, dat het Katholieke Raads lid, de heer Visser, die hier thans niet meer aanwezig is, toen heeft gezegd, dat gezien de omstandigheden, de loonen niet te laag waren, maar dat hij ook absoluut niet aan verlaging wilde meewerken, omdat de tijd daarvoor niet gekomen was. Wanneer de korting nu wordt toegepast, dan zal aan het gemeentepersoneel over de 8 maanden van dit jaar worden gekort een bedrag van 25.000.— maar dat zal dan ook tot gevolg hebben, dat wij een bedrag van rh 25.000.— niet derven uit het Gemeentefonds en dan is de toestand dus zoo, dat door dien maatregel de belastingbetalers in totaal een voordeel hebben van 50.000. Dat vind ik toch onrechtvaardig, want men zal mij toch moeten toestemmen dat buiten de gemeente werklieden en -ambtenaren er in Leeuwarden nog heel wat menschen zijn, die öök niet zijn achteruitgegaan in inkomen of salaris of in positie, Er wordt toch ook gesproken over de groote winst, die de bakkers en de slagers tegenwoordig maken; er zijn dus vermoedelijk heel wat inwoners van Leeuwarden die in hun inkom sten niet zijn achteruitgegaan, ja, misschien zijn voor uitgegaan. En als dat het geval is en men gaat het per soneel treffen, dan zullen ten koste van dat personeel ingezetenen, die in zeer gunstige positie verkeeren, worden bevoordeeld, want als dat geld komt in de kas der gemeente, zal daardoor later de belastingdruk worden verminderd, mede ten bate van die menschen, wier inkomen thans niet is verlaagd maar misschien nog naar boven is gegaan. Daarom is deze korting voor het personeel m. i. onrechtvaardig De heer Terpstra: Hoe is het mogelijk De heer Botke: Ja, mijnheer Terpstra, dat is heel logisch. Nu vraag ik: valt er dan niet over de loonen van het gemeentepersoneel te praten Ik zal dat niet beweren. Wanneer de malaise doorwerkt en de financiëele positie van de gemeente daardoor belangrijk minder wordt, dan zullen wij onder de oogen moeten zien in verband met den algemeenen toestand, of de loonen gehand haafd kunnen blijven. Maar die tijd is er nog niet; de tijd om dat te beoordeelen is er, als wij de begrooting

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 11