156 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Mei 1932. voor 1933 behandelen. Het is nog nooit gebeurd, dat er midden in een jaar aan de loonen werd getornd en ik zou zeggen dat de positie van Leeuwarden op het oogenblik zoo is, dat er ook geen reden is om daar nü aan te tornen. Als wij bij de aanbieding van de be grooting voor 1933 weer een overzicht krijgen van de financiëele positie van Leeuwarden en het blijkt dan, dat het, gezien den algemeenen toestand, wenschelijk is om de loonen te herzien, dan zullen wij daaraan onze aandacht wijden; wij zullen dan de zaak zien in het raam van de algemeene omstandigheden en dan valt er, als dat noodig is, over de loonen te praten, maar op het oogenblik is daar absoluut geen sprake van De heer VromenAls het maar ging om een ver hooging van de loonen De heer BotkeMisschien eerder, omdat wij nog altijd meenen dat een loon van 32.— in de week ik ben dat met den heer Dijkstra eens nog absoluut geen weelde beteekent en als wij de menschen met loonen van 30.— en 35.— in de toekomst konden vrijwaren voor loonsverlaging of nog wat verhooging konden geven en dit betaald konden krijgen door men schen, die niet 35.— maar veel en veel meer in de week hebben, dan zouden wij dat zeer juist vinden. Mijnheer de Voorzitter, ik zal eindigen. Ik heb mee gedeeld, dat volgens mij die korting op het oogenblik onrechtvaardig is tegenover het personeel en omdat de gemeente dat bedrag, gezien de financiëele omstandig heden, nog wel kan missen, wenschen wij niet mee te werken aan een dergelijke onrechtvaardigheid De heer Vromen: Dan moeten jullie wethouders er uit gaan De heer Muller: En jullie er in De heer Botke: Dat zullen wij zelf wel uitmaken. Mijnheer de Voorzitter, LI hebt dus uit mijn betoog kunnen concludeeren, dat wij tegen het voorstel van de meerderheid van het college zullen stemmen. Nog een enkele opmerking aan het adres van den heer Wiersma. Deze heeft gezegd, dat hij er voor zou zijn om eerst in principe uit te maken of korting zal worden toegepast of niet. Ik heb het ook zoo gevoeld. De heer Wiersma heeft daaraan toegevoegd, dat hij niet met een voorstel zou kunnen komen, omdat de tijd te kort is geweest en als gevolg van andere moeilijk heden. Op grond daarvan meen ik, dat het gewenscht zal zijn, dat wij hier uitmaken in principe of er al dan niet een korting zal worden toegepast, maar ik zou daaraan willen toevoegen dat, als er hier tot korting wordt besloten, dan de zaak naar het Georganiseerd Overleg zal worden gezonden, om daar dan te laten uitmaken hoe de korting zal zijn. Daar zijn de vertegen woordigers van ambtenaren en werklieden bijeen en daar kan de kwestie rustig worden behandeld. Ik ben dan ook van plan om straks het volgende voorstel in te dienen ,,Ondergeteekende stelt voor dat de Raad stemme over het principe of korting op de loonen en wedden van het gemeentepersoneel zal worden toegepast tot een maximum van 3 over het totale bedrag der loonen en wedden en indien in principe tot de korting wordt besloten, deze zaak te zenden naar de Com missie voor Georganiseerd Overleg met verzoek, aan den Raad een voorstel te doen betreffende de manier, waarop de korting naar hare meening moet worden toegepast." Ten slotte nog een enkel woord aan het adres van den heer Oosterhoff. Ik moet eerlijk zeggen, dat ik den heer Oosterhoff niet begrijp, dat hij nu al wijst op het ver schil van meening in het college van Burgemeester en Wethouders. Ik wil even wijzen op het in 1923, onder de auspiciën van den heer Oosterhoff, gevormde col lege; dat was zeer heterogeen samengesteld en toen dat college, waar ook een partijgenoot van den heer Oos terhoff inzat n.l. de heer Beekhuis in 1927 belas tingvoorstellen moest behandelen, viel het uiteen. Toen was het college in drieën verdeeld en nu nog maar in tweeëntoen wij ,.diis een college hadden, dat was samengesteld onder leiding van den Vrijheidsbond en anderen, was er meer verdeeldheid dan op het oogen blik. Deze verdeeldheid zal het huidige college best te boven komen. De Voorzitter: Ik zal slechts enkele woorden over deze kwestie zeggen. Het voorstel van den heer Botke maakt tevens een onderwerp van bespreking uit. Ik zal slechts over een paar zaken spreken, misschien dat de heer Ritmeester dan nog even den anderen kant van de zaak wenscht te belichten. Ik wil dan beginnen met de eerste kwestie, n.l. dat er is geklaagd dat de leden ook deze stukken zoo laat hebben ontvangen en dat men daardoor niet voldoende tijd heeft gehad om zich in de zaak in te werken en hier eigenlijk beslagen ten ijs te komen. Ik wil wel zeggen dat het volkomen waar is, dat de leden deze stukken laat hebben ontvangen en ik kan wel mededeelen, dat de eenige reden daarvan is ge weest, dat Burgemeester en Wethouders hebben ge wacht op de uitvoeringsvoorschriften van deze wet. Er is herhaaldelijk overleg gepleegd met Den Haag of die uitvoeringsvoorschriften zouden komen, ja of neen en omdat naar ons oordeel de behandeling van deze zaak niet langer kon worden uitgesteld, hebben wij ons den 20sten van de vorige maand telefonisch opnieuw tot het Departement gewend, waarop wij van den Minister van Financiën een telegram kregen van den volgenden in houd: ,,Ik verwijs li naar Staatsblad no. 166, dat heden wordt afgekondigd". Nu zal het wel waar zijn, dat het op 20 April is afgekondigd, de Minister had er wel reden toe om dit te zeggen en het is wel na te zien; het blad is zelfs reeds op 18 April gedateerd, wat dus nog vroeger is en men kan het dus ook wel op 18 April hebben afgekondigd, maar toch hebben wij nog zoo lang moeten wachten en ondanks het feit, dat wij aan de Landsdrukkerij hebben gevraagd ons de voorschriften per expresse bestelling toe te zenden, kwamen die niet eerder. Achteraf gezien blijken het zuiver formeele voorschriften te zijn, waarop wij niet hadden behoeven te wachten, maar wij hébben het gedaan en daardoor is dit voorstel zoo laat gekomen. Nu is er van verschillende zijden gezegd dat de stukken zoo laat in het bezit van de leden zijn gekomen en de heer Oosterhoff heeft gezegd dat men daar wel meer last van heeft en dat hij al meer op een spoediger toezending heeft aangedrongen. Ik heb echter ook in een van de vorige vergaderingen gezegd, dat de leden zich daaromtrent geen illusies moeten maken, omdat het nog wel eens meer zal gebeuren en ik zeg ook nu weer: het zal in de toekomst nog wel eens meer gebeuren. Maar nu een heel andere kwestie. Ik wist niet, dat de heer Wiersma sprak namens de geheele rechterfractie, maar als hij zegt in zijn speech: ,,die late indiening van stukken wordt steeds meer en meer gebruikelijk, dat begint een zekeren schijn te wekken en meer zeg ik niet", dan zeg ik eenvoudig: dat zijn insinuaties, die Burge meester en Wethouders aan zich voorbij laten gaan en dan moet ten slotte de publieke opinie maar beoordeelen of Burgemeester en Wethouders eerlijke menschen zijn. ja of neen. Zoo de waard is, vertrouwt hij zijne gasten Dan heb ik het voorstel van den heer Botke ont vangen. Deze stelt voor eerst te stemmen over het principe en als dat wordt aangenomen, dat dan de zaak teruggaat naar het Georganiseerd Overleg. Ik persoonlijk verzet mij daar ten sterkste tegen, omdat de wet zegt, dat niet aan de in de wet gestelde voor waarde is voldaan, indien op 1 Mei niet een totale Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Mei 1932. 157 korting van 3 is toegepast, tenzij andere voorwaarden gelden. De meerderheid van Burgemeester en Wet houders is echter van oordeel, dat voor Leeuwarden die andere voorwaarden niet gelden en dus was het eenige, wat wij konden voorstellen om de bij de wet gevraagde korting toe te passen. Burgemeester en Wethouders meenden nu, dat het nog mogelijk was om op 3 Mei een voorstel te doen betreffende een korting, die op 1 Mei zou ingaan; ik persoonlijk was er zelfs voor geweest om nog een extra vergadering te houden vóór 1 Mei, ten einde de zaak op 1 Mei kant en klaar te kunnen hebben, maar ik heb ten slotte toe gegeven, dat de mogelijkheid bestaat, dat de Raad nog deze week, vóórdat de salarissen worden uitbetaald, een korting vaststelt, die op 1 Mei ingaat, zoodat deze zaak nog in deze vergadering kan worden afgedaan. Daarom zou ik dus den Raad ernstig willen ontraden, I deze zaak langer uit te stellen tenzij men daarmee de kans wil loopen, dat de Regeering eenvoudig zegt: de Raad heeft het vóór 1 Mei kunnen doen. Vraagt men nu waarom wij niet eenige weken na 1 Mei de salarissen en loonen kunnen verlagen, dan zeg ik dat dit op practische bezwaren stuit. Wij moeten op dit oogenblik besluiten om nu reeds de korting in te voeren en dus dienen wij ook vanaf dit oogenblik lagere salarissen en loonen uit te betalen. Nu kan men wel zeggen dat men dit op het eind wel kan inhalen, maar wij weten heel goed, dat daar practische be zwaren tegen zijn. Gesteld, dat de meerderheid van den Raad wil korten, hoe dan ook, dan zal die korting toch wel op 1 Mei moeten ingaan en dus zullen wij dan nü al moeten beginnen met op de salarissen en loonen van het personeel een zeker percentage in te houden. Wettig is dat misschien niet eens, als er alleen maar een principe-besluit is genomen om te korten, maar practisch zullen wij toch een gedeelte moeten inhouden. Hoe moet dat dan echter gebeuren, wat moet dan worden ingehouden Dat weten we niet en daarom zou ik er positief tegen zijn om dit voorstel uit te stellen want daar komt het practisch op neer en weer het Georganiseerd Overleg te laten besluiten in welken vorm ten slotte die 3 zal worden verhaald. Ik kom nu nog even en ik zal dan verder over deze zaak ook niets meer zeggen op de kwestie wat staat in het voorstel van Burgemeester en Wethouders sub b. Ik heb hier ook gehoord, dat het eigenlijk over bodig was dit mede te deelen, maar als wij over het algemeen in ons leven niet meer overbodige mede- deelingen krijgen, dan geloof ik dat het nog niet zoo erg is. In elk geval acht ik het goed, dat Burgemeester en Wethouders hebben meegedeeld dat zij ook meenden ten opzichte van de salarissen van degenen, wier salaris niet door den Raad wordt geregeld, een zelfde verzoek tot korting te moeten doen, maar nu heb ik ook op gemerkt dat iemand, die dit punt misschien niet goed doorleest, daaruit meent te moeten opmaken, dat de jaarwedden van Burgemeester, Secretaris en Ontvanger niet zullen worden verlaagd. Dat is echter de bedoeling niet; de bedoeling is, dat deze zaak al aan de orde was bij Gedeputeerde Staten, zoodat wij dezen in elk geval niet behoefden te vragen om een korting toe te passen op die jaarwedden, maar er zijn ook nog andere ge vallen, b.v. met betrekking tot de jaarwedde van den Commissaris van Politie. Stel dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen, dan zal worden verzocht om ook het salaris van dezen ambtenaar met 3 te mogen verlagen, maar als de verlaging van de jaarwedden van Burgemeester, Secre taris en Ontvanger doorgaat, dan zal deze anders zijn, want die korting loopt van 2 tot 5 De bedoeling is dus, dat wij aan degenen, die de salarissen vaststellen van die ambtenaren, wier salaris niet door den Raad wordt vastgesteld, zullen verzoeken om goed te keuren, dat ook die salarissen met 3 worden verminderd ook de wethouders hebben gezegd, dat zij deze verla ging op hun salaris zullen toepassen, als het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen maar wij zullen een toepassing van die korting voor de jaarwedden van Burgemeester, Secretaris en Ont vanger niet aan Gedeputeerde Staten vragen, want als deze daarop een korting wenschen toe te passen en ik ben er van overtuigd, dat dit gebeuren zal dan zal dat niet een korting zijn van 3 maar een korting van 2 tot 5 overeenkomstig de Rijksregeling. Daarom staat die uitzonderingsbepaling er bij. De heer Wiersma heeft gemeend, dat de Burgemeester, Secre taris en Ontvanger vrij zullen zijn van de korting en hij heeft in dat verband meenen te moeten zeggen dat de hoogeren een voorbeeld moeten geven, maar al staat het er dan niet zeer duidelijk, de bedoeling is het in elk geval niet geweest dan wordt het verkeerd ge lezen dat de Burgemeester, de Secretaris en Ont vanger vrij zijn. Dan is er nog door de beide sprekers, die van weers kanten hebben geklaagd dat de stukken zoo laat wor den ingediend, gezegd dat hun groepen geen verant woording hebben voor de samenstelling van dit college en zij hebben beiden die twee zaken met elkaar in ver band willen brengen; zij klagen eerst over de te late indiening van de stukken en dan komt de samenstelling van het college er bij te pas. Dat laatste is echter iets, waar ik geheel buiten sta; ik heb niet den minsten in vloed op de samenstelling van het college uitgeoefend en wanneer men dus die klacht in dat verband meent te moeten uiten, dan moet men dit niet zeggen tegen het college als zoodanig maar dan moet men dat zeggen tegen de wethouders. De heer Ritmeester (wethouder): Mijnheer de Voor zitter. Uit den Raad is heden opgemerkt, dat hier een diepgaand verschil van opinie is in het college van Burgemeester en Wethouders, omdat de eene zijde zich stelt op het standpunt, dat de Kortingswet niet moet worden toegepast en de andere zijde er voor is dat deze wel wordt toegepast. Maar hij, die de woorden van wethouder De Boer goed heeft beluisterd, zal wel heb ben gezien en geconstateerd, dat het verschil inderdaad niet zoo diepgaand is, als men dat hier wel aan de orde zou willen stellen en misschien wel graag zou hebben. Want wethouder De Boer heeft gezegd dat hij bij de begrooting voor 1933 deze kwestie wel graag nader onder de oogen zou willen zien, maar dat hij er van overtuigd was dat eventueel op de begrooting voor 1932 bij den tegenwoordigen toestand deze salarisver mindering niet zou behoeven plaats te hebben en dat dus deze begrooting het onttrekken van dat bedrag aan de Rijksuitkeering wèl zou kunnen hebben. Daarnaast staat het college van Burgemeester en Wethouders in zijn geheel ik ook en ik heb dat ook uitgesproken in het Georganiseerd Overleg op het standpunt, dat inderdaad de begrooting voor 1932 wèl zou kunnen hebben het feit, dat men daaraan moest onttrekken ik druk op dat woord een bedrag van 25.000.—. Zeer zeker, als het niet anders kón, dan zouden er op de begrooting voor 1932 wel zoodanige posten zijn te vinden, dat dit zou kunnen geschieden. Het is alleen maar de vraag of dit noodzakelijk en gewenscht is en nu heeft de meerderheid van Burgemeester en Wethou ders die noodzakelijkheid en wenschelijkheid ontkend. Daar komt de zaak volkomen op neer. Ik wil er echter nog één ding bij zeggen, want waarschijnlijk hebben de heeren daar niet aan gedacht. Men heeft hier ge zegd: wij kunnen bij de begrooting voor 1933 die zaak wel nader onder de oogen zien. Volkomen juist, maar men moet niet vergeten, dat men daarmee dan maar 2/3 van de Rijksuitkeering voor 1933 onder de oogen kan zien. De Rijksuitkeering loopt van 1 Mei tot 1 Mei en zoo zal dus nu, wanneer het voorstel van Burge meester en Wethouders niet wordt aangenomen, van de Rijksuitkeering, die nu ingaat, niet een bedrag van

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 12