160 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Mei 1932.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Mei 1932. 161
blijkt uit de gegevens, dat het daar is verworpen. Ik
ben daar dus tegen en ik zou verder nog deze opmerking
willen maken, dat het Georganiseerd Overleg het stand
punt heeft ingenomen dat geen korting moet worden
toegepast; daartoe is met 7 tegen 5 stemmen besloten
en daar dient de Raad rekening mee te houden.
Ik zou deze opmerking willen maken aan het adres
van den wethouder van Financiën, ik zou hem willen
vragen: legt U die pessimistische speech, die U nu hebt
gehouden, eens naast de speech, die U bij de begrooting
hebt gehouden. Dat is wel een groot verschil. Maar
ik heb wel gemerkt, dat de wethouder bij zijn ver
dediging van de 3 korting heel wat materiaal naar
voren heeft gebracht, dat hier vierkant buiten staat en
ik zou hem deze vraag willen stellen: wist U van dat
alles niets bij de behandeling van de begrooting Er
komt bij, dat het bedrag, dat hiervoor noodig is, in de
begrooting is verwerkt, maar als de toestand zoo is,
als de wethouder naar voren laat komen, dan was het
dunkt mij beter geweest, dat wij dat in December be
handeld hadden. Ik voel dat zoo aan.
Het komt ten slotte hier op neer, dat de Raad van
Leeuwarden niet meer competent is om zijn eigen zaken
te doen. Wij merken nu ook al aan de woorden van
den wethouder van Financiën, dat wij van boven af
gedwongen worden iets te doen. Dat is wel steeds
ontkend, maar het blijkt nu toch juist te zijn; de Kroon
komt met maatregelen en het was ook de Kroon, die
besliste, dat de loonen van de werklieden niet mochten
worden verhoogd
De Voorzitter: De Staten Generaal stellen deze
maatregelen vast.
De heer Dijkstra: In elk geval, als wij daar voor
stellen heensturen, is de zaak daar al zoo goed in
kannen en kruiken, dat wij daar rekening mee moeten
houden. Het was ook de Kroon, die de salarisverhooging
voor de werklieden heeft meenen te moeten keeren,
hoewel die in den Raad met groote meerderheid was
aangenomen. Daar blijkt uit en dat is in de eerste
plaats iets, wat bij de crisis en de geheele chaos, die
wij thans beleven, naar voren komt dat men het bij
voorkeur en in de eerste plaats daarvandaan haalt,
waar het niet te halen is. Het buitenland is er ook een
bewijs van hoe de crisis werkt op de arbeidersklas, die
steeds gewroet heeft. Dat is het gevolg van het kapita
lisme en het militairisme
De heer Vromen: Van de socialistische regeeringen
in Berlijn, enz.
De heer Dijkstra: Als dat hier aan de orde kwam,
mijnheer Vromen, was ik in de eerste paar uur nog niet
klaar. Maar als men de waarheid zegt, trekken de
menschen zich af.
Maar wij kunnen aantoonen, dat de arbeidersklasse
in de eerste plaats is aangewezen om de wrange vruchten
van de crisis te plukken; dat ligt er ook duimen dik op
bij deze Kortingswet. Eerst is er gezegd: deze belasting
gaat in en daar komt in 5 jaar geen verandering in.
Maar de eerste de beste keer, dat men de gelegenheid
heeft, misbruikt men zijn macht bij de Kroon, hoewel
het de taak van het college en van den Raad is om
de salarissen van het personeel te regelen. Dat is mijn
grootste grief. Ik heb twee groote grieven, in de eerste
plaats, dat er bij den toestand, dien wij thans beleven,
duizenden arbeiders op het punt van pauperisme worden
gebracht en dat men nog altijd doorgaat het in die
richting te zoeken in plaats van het daarvandaan te
halen, waar het is en waar het weg moet komen. Men
zegt hier dat deze 3 korting niet van veel beteekenis
is, omdat men over het algemeen kan zeggen dat de
levensmiddelen goedkooper zijn geworden, maar men
spreekt hier niet over de bourgeoisie, hoewel ik van
meening ben, dat er daar beter 25 af kan dan dat
de arbeider 3 kan missen. En nu zijn dit nog de
best gesitueerde arbeiders; er zijn duizenden en dui
zenden, die hier op geen stukken na aan toe komen.
Zie maar naar degenen, die nog eens zooveel minder
loon hebben, die haast niet weten, wat zij er mee
moeten beginnen, omdat zij er niet mee over de sloot
kunnen komen, wat hun bestaan betreft en waar dan
ook nog een stuk af moet. Als men logisch dacht dan
zou men toch beseffen, dat die menschen moreel te
gronde gaan; laat men er voor zorgen, maatregelen te
nemen dat de werkloozen niet om de andere week een
week op straat behoeven om te stappen, laat men be
denken dat er jonge menschen zijn van 19 en 20 jaar,
die in dit tertium nog nooit hebben gewerkt. Men
spreekt dan aan de rechterzijde dat wij het steeds hebben
over materieele dingen, maar ik meen dat hierdoor ook
groote moreele schade wordt toegebracht en wat voor
verhoudingen dat op den duur moeten worden is dan
ook niet te taxeeren.
Daarom, ik ben niet overtuigd en ik verzet mij vier
kant tegen deze tactiek. Ten opzichte van deze zaak
wil ik mij echter het recht voorbehouden om ook den
gang van zaken bij de Leeuwarder begrooting nader
onder de oogen te zien, omdat wij dan voor verschil
lende moeilijkheden kunnen komen en ik dan misschien
ook in een verlaging zou moeten meegaan, al ben ik
daar ook huiverig voor. Want zooals thans de boel in
de war is en in 't honderd is gejaagd, kunnen wij alles
verwachten en niet veel goeds. Maar op het oogenblik
werk ik hier niet aan mee, ook omdat het een tactiek
is geworden om de loonen te verlagen. Dat is in allerlei
bedrijven gebeurd en nu is er wel eens een bedrijf,
waar dat moet en dan kan men misschien ook wel mee
werken, maar die loonsverlaging wordt ook ingevoerd
waar dat niet hoeft. En dat is de soort richting, waarin
het thans wordt gestuurd en het is hier de Regeering,
die op het oogenblik gebruik maakt van den toestand,
die voor de arbeidersklasse bestaat, om deze maat
regelen voor te stellen. Deze maatregelen worden dan
weer gevolgd door andere en zoo gaat het steeds verder;
de arbeiders op het platteland komen bijna van ellende
om, gezinnen met 4 en 5 kinderen moeten van ƒ7.— tot
12.in de week leven, men heeft daar de zwarte,
naakte armoede. Dat kan voor den Vrijheidsbond een
voldoening zijn, want men wil daar steeds naar de
tachtiger en negentiger jaren terug en op het oogenblik
gaat het dien kant uit.
Ik heb thans precies mijn meening gezegd en ik werk
hier niet aan mee.
De heer Botke: Mijnheer de Voorzitter, nog een enkel
woord. Ik heb ook den wethouder van Financiën aan
gehoord en het is niet zoo gemakkelijk om daartegen
te debatteeren, want hij heeft zich hier in deze ver
gadering en daar buiten beroepen op de donkere pers
pectieven, die er voor Leeuwarden zijn, enz. Maar ik
wil er nog even in het kort op wijzen, dat mijn be
doeling was, dat dit jaar aan het personeel der ge
meente ten onrechte een korting wordt opgelegd, omdat
dit door dwang van boven af gebeurt en dat dit argu
ment niet ontzenuwd is. Nu kan men wel zeggen: het
is onmogelijk om het niet te doen, want het scheelt op
de begrooting voor 1932 een bedrag van 25.000.—,
maar daarvoor wensch ik niet dat onrechtvaardig aan
het personeel 3 wordt afgetrokken.
Ik wil hier verder niet veel meer van zeggen, maar
toen hier op 9 Februari het praeadvies van Burge
meester en Wethouders op het schrijven van Gedepu
teerde Staten in zake de salarissen van burgemeesters,
secretarissen en ontvangers aan de orde was, is in dien
Raadsbrief gezegd
,,Wat Leeuwarden betreft zij er in dit verband op
gewezen, dat wij voorshands noch uit hoofde van
den financiëelen toestand dezer gemeente, noch om
andere redenen een gegronde aanleiding tot salaris
vermindering aanwezig achten."
Dat is 3 maanden geleden; nu wordt de toestand don
ker ingezien en toen werd de toestand zeer gunstig
gezien. Ik wil er op wijzen, dat dit toch wel een groote
verandering is in dien korten tijd.
Ik meen het hierbij te kunnen laten; wij zijn niet van
standpunt veranderd en wij zullen dus stemmen tegen
het voorstel van Burgemeester en Wethouders en wij
zijn er in de eerste plaats voor om niet een voorstel tot
het toepassen van korting aan te nemen, maar wij zijn
het niet eens met den heer Dijkstra om, als daartoe wèl
wordt besloten, de zaak niet terug te zenden naar het
Georganiseerd Overleg.
De heer De Boer (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter, ik zou nog een enkele opmerking willen maken
naar aanleiding van wat de heer Dijkstra heeft gezegd.
Deze heeft de opmerking gemaakt, dat hij niet wenscht
mee te werken aan het compromis, dat het voorstel van
den heer Botke zou inhouden. Daarbij is echter heele-
maal geen sprake van een compromis. In het voorstel
van den heer Botke wordt alleen gezegd dat, wanneer
de Raad zich mocht uitspreken vóór het toepassen van
een korting welke korting dan in totaal zou moeten
zijn een bedrag, gelijk aan 3 van alle salarissen en
loonen - dit besluit dan gaat naar het Georganiseerd
Overleg, om daar nader te doen uitmaken of er in de
korting ook een progressie zal worden opgenomen. Dat
besluit wordt dus naar het Georganiseerd Overleg ge
zonden en daarna komt de zaak natuurlijk in den Raad
terug. Er is dus geen sprake van een compromis; het
gaat hier thans in de eerste plaats over een principiëele
uitspraak en wanneer die uitspraak er is, over de
nadere uitwerking daarvan.
De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter, ik vrees
toch, dat wij op deze wijze in het moeras komen te zit
ten. Ten slotte moeten wij niet vergeten dat, zooals
blijkt uit het verslag, dat aan den Raad is overgelegd,
bij de besprekingen in het Georganiseerd Overleg wel
degelijk de wijze van korting onder de oogen is gezien.
M. i. is het dan niet juist en gaat het niet aan om die
zaak op deze wijze opnieuw naar het Georganiseerd
Overleg te sturen, met de kans, dat deze heele maat
regel, wat betreft het effect ten opzichte van het per
soneel, door de eischen, die de wet stelt, illusoir wordt.
In het verslag van het Georganiseerd Overleg staat
weliswaar niet te lezen wat de heer Wiersma hier heeft
meegedeeld, maar daarin staat alléén te lezen, dat door
den vertegenwoordiger van den Christelijken Bond van
Overheidspersoneel dat zijn de werklieden is
gezegd: zou het niet de weg zijn om van1 de lagere
loonen niet de geheele 3 te korten en van de andere
iets meer? Maar daar is ook door denzelfden vertegen
woordiger aan toegevoegd ik citeer het verslag
I dat hij ook niet graag zou zien dat het op de ambtenaren
I werd afgewenteld. Door de vertegenwoordigers van
I den Christelijken Ambtenaarsbond en door de vertegen-
I woordigers van den Roomsch-Katholieken Ambtenaars-
I bond is echter volgens het verslag geen woord over een
I vermindering van de korting voor de werklieden ge-
I zegd, terwijl de heer Wiersma ons wil doen gelooven
I ik zeg niet, dat dit onjuist is. maar dan is het verslag
I onjuist, want beide, de heer Wiersma en het verslag,
I kunnen niet gelijk hebben dat door de Roomsch-
Katholieke en Christelijke Ambtenaarsbonden een lans
I is gebroken voor een bescherming van de arbeiders ten
I opzichte van de 3 korting en dat er door hen is ge-
I zegd dat zij dan wel iets meer wilden betalen. Eén van
I beiden, óf de heer Wiersma zuigt dat uit zijn duim, óf
I het verslag, dat aan den Raad is overgelegd, is onjuist.
Op deze wijze is het zeer moeilijk om hier in den Raad
I een nieuw principe te brengen. Als werkelijk in het
I Georganiseerd Overleg een dergelijke stem krachtig
was gehoord, dan kan ik mij niet voorstellen, dat de
meerderheid van het college daarmee geen rekening zou
hebben gehouden; waar die meerderheid van het college
in dit geval bestaat uit den Voorzitter, die boven de
partijen staat en verder uit een Katholieken wethouder
en een Vrijzinnig-Democratischen wethouder, daar kan
ik mij dan niet voorstellen dat dit voorstel er uitziet
zooals het er uitziet. Als inderdaad in het Georganiseerd
Overleg krachtig tot uiting was gekomen dat men pro
gressie wenschte in de korting, dan sta ik bij dit voor
stel van de meerderheid van Burgemeester en Wethou
ders voor een raadsel en ik weiger het dan ook te ge
looven dat het daar op zoodanige wijze tot uiting is
gekomen.
Als ik verder goed ben ingelicht, dan is een van de
uitvoeringsvoorschriften, dat aan den Minister vóór 1
Juni moet zijn overgelegd, een staat met alle gegevens
en cijfers, waaruit de Regeering kan opmaken, of inder
daad de verschillende artikelen van de Kortingswet, die
de volle uitkeering uit het Gemeentefonds waarborgen,
op de gemeente toepasbaar zijn en dat, als die gegevens
niet voor dien tijd in het bezit van het Departement zijn,
ten opzichte van Leeuwarden zonder twijfel wordt ge
rekend dat deze gemeente valt in de termen om gekort
te worden. Ik ben niet geneigd mee te werken aan die
mogelijkheid op grond van een, m. i. bovendien nog on
juist, principe, dat overigens ook maar van heel weinig
waarde is voor de werklieden; als toch van een salaris
van 1500.b.v. 1 minder wordt gekort, geeft dat
slechts een verschil van 15.— in een jaar, terwijl wij
daartegenover dan waarschijnlijk gedwongen zullen zijn
om van een groot aantal ambtenaren met salarissen van
2000.— tot 3000.— 4 a 5 te korten, omdat hun
aantal zooveel geringer is als dat der werklieden. Op
grond van een dergelijk principe wensch ik de Rijks-
uitkeering niet in gevaar te brengen. Als men op een
dergelijke wijze wil stemmen, dan voel ik er veel meer
voor dat men dit voorstel maar royaal afstemt, dan dat
men de kans loopt om door een tactiek van de Sociaal-
Democraten, die en in zooverre heeft de heer Dijk
stra misschien gelijk het karakter krijgt van een
compromis, deze zaak op de lange baan te schuiven,
waardoor ten slotte het effect nihil wordt.
De heer Buiel: Mijnheer de Voorzitter. Ik acht het
ook niet zoo juist om eerst over het principe te stem
men, want in principe ben ik op korting op ambtenaars
salarissen tegen, maar op grond van practische over
wegingen zeg ik: wij zijn daartoe, n.l. tot korten, niet
gedwongen, maar wij worden er toe gedrongen, door
dat de Kortingswet is tot stand gekomen. Wij worden
dus in overmachtspositie geplaatst, doordat wij door te
korten een zoo voordeelige transactie kunnen afsluiten
voor de gemeente in haar geheel, dus betrekkelijk
óók voor de ambtenaren dat wij niet mogen afwijzen
om in dit geval voor een geringe korting te stemmen.
Als dus alleen stemming over het principe van de
korting hier wordt voorgesteld, zal ik daar tegen moeten
stemmen, maar als er een bepaald voorstel tot het toe
passen van een geringe korting in stemming wordt ge
bracht, dan zal ik daar voor moeten stemmen.
De heer Terpstra: Ik heb naar aanleiding van wat
door verschillende sprekers is gezegd enkele aanteeke-
ningen gemaakt en naar aanleiding daarvan zou ik
graag die heeren van antwoord willen dienen, maar als
ik het goed begrijp, hebt U de zaak zoo voorgesteld,
dat wij op het oogenblik alleen spreken over het voor
stel van den heer Botke. Is die meening juist, dan zal
ik mij ook strikt daaraan houden.
Het voorstel van den heer Botke heeft ten doel om,
als straks besloten wordt tot korting over te gaan, de
stukken terug te zenden naar het Georganiseerd Over
leg. Nu heb ik voor dat instituut nooit zoo veel gevoeld,
dat ik daar con amore aan zou kunnen meewerken,