144 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Mei 1932. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Mei 1932. 145 sproken, dat wij niet te veel van hoofdambtenaren zullen moeten veranderen, omdat dit voor de gemeente dan wel eens hooge kosten zou kunnen meebrengen. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 11. Voorstel van Burgemeester en Wethouders in zake tegemoetkoming in de huur over 1931 van onder scheidene huurders van gemeentelijke landerijen. Dit voorstel luidt als volgt Evenals ten vorigen jare zijn ook thans weder enkele adressen ingekomen van huurders van gemeentelijke boereplaatsen en landerijen, waarin zij vermindering van pacht verzoeken. Deze adressen zijn om praeadvies in onze handen gesteld. Wij behoeven er niet op te wijzen, dat de benarde tijdsomstandigheden zich nog sterker dan het vorige jaar doen gevoelen en dat de algemeene toestand, zeker niet het minst met betrekking tot de gebruikers van landerijen, eer verslechterd dan verbeterd is. Bestond er reeds het vorige jaar aanleiding tot het geven van een reductie op de pachtsommen over 1930, des te meer reden is er voor eene verlaging over 1931. Uw Raad bepaalde er zich het vorige jaar toe besluit van 24 Maart 1931, no. 89R/54 eene huurvermindering te verleenen varieerende tusschen 10 en 20 doch onzes inziens zal daarmede thans in vele gevallen niet kunnen worden volstaan. Wij hebben derhalve over wogen welke wijze van tegemoetkoming thans behoort te worden gevolgd. Het wil ons daarbij voorkomen, dat bij de huurreductie over 1931 als maatstaf behoort te worden aangelegd het aantal jaren dat de huur reeds heeft geloopen. Hoe korter geleden toch de huur is aan gegaan, des te meer is bereids met de gewijzigde om standigheden rekening gehouden en des te minder zal de reductie behoeven te zijn in verhouding tot hen, die langer geleden hun huurcontract hebben gesloten en dus aan hoogere huren gebonden zijn. In dit verband meenen wij dat de billijkste regeling wordt getroffen indien de huur wordt verminderd met 15 voor elk jaar dat deze is aangegaan vóór 1932, met een maximum van 50 Alzoo zullen over 1931 de huren, van welke 1931 het eerste jaar was, verminderd worden met 15 de huren welke voor het eerst golden over 1930 met 30 die waarvan 1929 het eerste jaar was met 45 terwijl eindelijk de huren die vóór 1929 zijn afgesloten met 50 worden verlaagd. Voor gardeniers, waar de huur een mindere rol speelt bij de exploitatie van hunne terreinen, kan naar onze meening de huurvermindering worden gesteld op 25 Met betrekking tot de huren over het loopende jaar (1932/33) lijkt het ons gewenscht af te wachten hoe het seizoen 1932 verloopt en daarna, met inachtneming van alle dan geldende factoren, de zaak van de huur vermindering over genoemd jaar onder de oogen te zien. Wij zullen dus te zijner tijd met een desbetreffend voorstel bij Uwen Raad komen en LI bij die gelegenheid tevens ons gevoelen omtrent de instelling van een z.g. pachtcommissie doen kennen. Wij geven U alsnu in overweging te besluiten a. de pachtsommen van de gemeentelijke boere plaatsen, wei- en bouwlanden, over het huurjaar dat geheel of waarvan het grootste gedeelte in 1931 valt, te verminderen met 15 voor elk jaar dat de huur is aangegaan vóór het jaar 1932, tot een maximum van 50 en van de gardenierslanden de vermindering te bepalen op 25 b. ons College te machtigen ter zake, sub a bedoeld, het noodige te verrichten. De Voorzitter: Er is van den heer Hettinga bij dit punt een amendement ingekomen, dat luidt als volgt ,,Ondergeteekende heeft hierbij den Raad voor te stellen 15 blijve alleen bepaald tot pachten beneden 40.— per pondemaat. Voor weilanden blijve de voorgestelde norm van Burgemeester en Wethouders intact, met deze wijzi ging, dat de pachten daarvan van 40.— tot en met 50.— per pondemaat minstens 30 reductie krijgen: 51.— tot en met 60.— per pondemaat minstens 45 reductie krijgen; 61.— en hooger per pondemaat minstens 50 °/c reductie bekomen." Door den heer Hettinga is er een staat als toelichting bij gedaan, waaruit blijkt, wat het verschil is tusschen zijn voorstel en dat van Burgemeester en Wethouders. Die toelichting zal straks in den loop van de discussies wel te pas komen. De beraadslagingen worden geopend. De heer Dijkstra Mijnheer de Voorzitter. Ik heb eenige studie gemaakt van dezen Raadsbrief en ik wil beginnen met mede te deelen, dat mijn conclusie ten opzichte van dit voorstel deze is. Ik zou Burgemeester en Wethouders willen vragen: hoe komt men eigenlijk aan deze cijfers, hoe komt men aan het voorstel om 15 reductie te verleenen per huurjaar vóór 1931 en verder voor de gardenierstuinen een reductie van 25 °/cl Zoo oppervlakkig bezien is dit voorstel mij niet onsym pathiek, maar ik heb uit niets kunnen begrijpen en er is ook niets anders bij de stukken dat mij aantoont en duidelijk maakt waarom Burgemeester en Wethouders met deze cijfers komen. Burgemeester en Wethouders zeggen in den Raadsbrief, dat zij dit voorstel billijk vin den en misschien is het dat ook wel, maar op welke gronden steunt dit voorstel? De heer Hettinga komt nu met een voorstel, dat ik niet zoo maar kan begrijpen, omdat daarin staat, dat naar gelang van den huurprijs van de verschillende landerijen reductie dient te worden verleend. Hij zegt b.v. dat bij een prijs van 40.— per pondemaat zooveel reductie moet worden verleend en bij een prijs van 60.— per pondemaat zooveel, maar men moet niet vergeten, dat land van 60.— per pondemaat wel goed- kooper kan zijn dan land van 40.— en dat slaat dus dat voorstel, zooals het daar ligt, al direct van de sokken. Ik kan dat dus niet zoo beoordeelen, maar wat het voorstel-Hettinga wel naar voren brengt is dit: als er bij dit voorstel van het college een berekening of een calculatie was gevoegd b.v. van de pachtcommissie van de Friesche Maatschappij van Landbouw of van een andere commissie, dan hadden wij bepaalde cijfers kun nen vinden, die voor den Raad beter waren te beoor deelen. Daarom herhaal ik mijn vraag: op welke gron den zijn deze cijfers genoemd? De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter. Na het geen de heer Dijkstra heeft gezegd kan ik eigenlijk wel zeer kort zijn, omdat ik dezelfde opmerking had willen maken. Ofschoon ik erken, in afwijking met wat de heer Dijkstra heeft gezegd, dat Burgemeester en Wet houders m. i. terecht als motief voor de voorgestelde progressie in de huurverlaging voor deze perceelen hebben aangevoerd, dat die verlaging afhankelijk moet zijn van het aantal jaren, gedurende welke het land reeds is gehuurd, omdat het kan zijn, dat in de latere jaren bij het bepalen van de huur reeds de moeilijke tijden in aanmerking zijn genomen, acht ik het toch moeilijk voor den Raad om alle mogelijke waarde te hechten aan deze cijfers en om als zoodanig de voor gestelde reducties van 15, 30, 45 en 50 maar zonder meer te accepteeren. Ik kan mij echter voorstellen, waar wij door bijzondere en toevallige omstandigheden op het oogenblik in de slechte omstandigheid verkeeren, dat onze deskundige voor de gemeentelijke landerijen kortelings zijn ontslag heeft gekregen De Voorzitter beduidt den heer Vromen dat dit ont slag nog niet is ingegaan. De heer Vromen: O, is dat nog niet zoo Dan heb ik bij de stukken gemist een advies van den gemeente lijken deskundige over deze zaak. Ik zou ook, evenals de heer Dijkstra, graag hebben gezien, dat deze zaak inderdaad in handen was gesteld van een commissie van deskundigen, hetzij dat dit was de pachtcommissie van de Friesche Maatschappij van Landbouw of dat het op andere wijze was gebeurd. Waar ik echter begrijp de moeilijkheid in dezen voor Burgemeester en Wethouders en ik het toejuich, dat Burgemeester en Wethouders althans hebben getracht in de wijze van het toekennen van restitutie eenig systeem te brengen, zal ik waarschijnlijk voor dit voor stel stemmen, omdat ieder ander voorstel evenzeer een slag in de lucht is, tenzij men hier wil voorstellen om dit voorstel aan te houden, om een betere wijze van restitutieverleening tot stand te brengen. Gebeurt dat, dan zal ik daar waarschijnlijk wel voor stemmen. Wat ik verder nog wilde vragen is dit. Ofschoon ik wel heb gezien, dat bij de stukken een zeer gedetail leerde lijst ligt van de landerijen, waarop dit voorstel betrekking heeft met een uitvoerige opgave van de data, waarop de huur is ingegaan voor het geheele land of voor een deel daarvan en dus de Raadsleden daaruit zouden hebben kunnen berekenen, hoe groot het bedrag is, dat men op deze wijze zal restitueeren, heb ik niet den tijd kunnen vinden om dat uit te rekenen en het zal nu misschien geen onbescheiden vraag van mij zijn, wanneer ik aan Burgemeester en Wethouders vraag, hoe groot het bedrag is, dat voor de gemeente verloren gaat, als wij dit voorstel aannemen. Want zonder dat de grootte van het bedrag in aanmerking dient te komen bij de billijkheid en de juistheid van deze beslissing, lijkt het mij toch wel van belang dat wij dat weten. Een andere vraag is deze, of het bij besluiten als deze niet in principe gewenscht is, dat Burgemeester en Wet houders daarover advies vragen aan de Financiëele Commissie, aangezien dit toch een financiëele aangele genheid is en het m. i. juist is, dat de Raad in dezen ook het advies krijgt van de Financiëele Commissie. Ik weet wel, daarbij komt weer het oude standpimt naar voren, dat de Financiëele Commissie alleen een commissie van bijstand is voor Burgemeester en Wethouders en dat zij als zoodanig slechts voorlichting heeft te geven aan Burgemeester en Wethouders en niet aan den Raad; dat is het oude standpunt, maar ik geloof toch, dat de samenwerking tusschen Burgemeester en Wethouders en den Raad er wel mee gebaat zou zijn, als een der gelijk voorstel en ook verdere voorstellen, die wij op deze agenda vinden, vooraf aan het oordeel van de Financiëele Commissie werden onderworpen. De heer Turksma: Mijnheer de Voorzitter. Aan den eenen kant spijt het mij ten zeerste, dat Burgemeester en Wethouders met een dusdanig voorstel moeten komen, omdat dit duidelijk demonstreert, hoe slecht de toestanden zijn in het veehoudersbedrijf, aan den ande ren kant verheugt het mij, dat Burgemeester en Wet houders hebben getracht nog eenigszins de zon te doen schijnen op het donkere pad van de veehouders. In groote lijnen zal ik met dit voorstel wel mee kunnen gaan, maar ik zou daar nog iets anders aan willen toe voegen en dat is wel dit, of ook bij die toekenning van een reductie rekening kan worden gehouden met de mate, waarin een enkele huurder zijn verplichtingen nakomt. Het is mij bekend, dat onder de huurders, die ik over het algemeen zeer goed ken, in elk geval één zit, die zijn verplichtingen niet nakomt en ik zou graag willen, dat Burgemeester en Wethouders daar rekening mee hielden. De heer Hettinga: Mijnheer de Voorzitter. Hetzelfde wat de heer Turkina heeft gezegd, dat hij in groote lijnen met dit voorstel kan meegaan, geldt ook voor mij. Ik heb werkelijk met genoegen daarvan kennis genomen en ik heb ook met genoegen geconstateerd dat, naar aanleiding van het verzoek van de veehouders om in maximum 50 reductie te willen verleenen, het college van Burgemeester in het voorstel, dat nu is ingediend, daartoe gekomen is. Dit neemt niet weg, dat het naar mijn meening zeer moeilijk is, om er volgens een bepaalde lijn te komen. Er wordt nu voor alles één lijn getrokken, maar is het niet mogelijk om met dit systeem nog een andere norm te vinden? Ik meen, dat dit mogelijk is en daarom heb ik getracht er een andere norm naast te leggen. Mijnheer de Voorzitter, zooals ik U al heb verdui delijkt, is het mij vooral opgevallen dat b.v. 2 pachters verleden jaar nog hebben gehuurd voor 50.— per pondemaat en dat die nu maar 15 reductie zullen krijgen. Nu meen ik dat op een pacht van 50. nadat de productie zoo waardeloos is geworden, een reductie van 15 te laag is. Ik heb nog eens nagelezen de Handelingen van den Raad in de vergadering, toen dat land verhuurd is en ik heb daarin gelezen, dat de heer Tamminga toen deze zaak zoodanig heeft toegelicht, dat met die pacht van 50.— de man, als het best ging, 15.— a 20.'per week zou kunnen verdienen. Nu mag ik wel zeggen, dat het zóó slecht is gegaan als niemand het zich had kunnen voorstellen en dus komt die pachter thans aan een verdienste van 15.— a 20.— nog geweldig te kort. Die menschen kunnen niet uit met hun pacht en daarom heb ik gemeend de re ductie op die pacht niet op 15 maar op 30 te moeten brengen. Want met een reductie van 15 wordt de pacht nog 42.50 en ik wil wel verklaren dat, toen die verhuring aan de orde was, ik tegen de men schen, die mij daarover hebben gesproken, heb gezegd: je moet absoluut niet hooger gaan dan 40.dat is het hoogste, wat je in de huidige omstandigheden bij melkerij kunt geven. Dat was dus toen al bij de 42.50. Wordt de reductie nu 30 dan wordt deze pacht 35.— en dan is de scha nog heelemaal niet bij ons, want zooals de huidige prijzen zijn, is een pacht van 35.— nog absoluut niet te halen. Daarom heb ik ge tracht vooral die gevallen even te verbeteren. Zoo zijn er ook nog enkele hooge pachten b.v. die van Jongma, die 75.— moet betalen. Die krijgt 45 reductie, maar ik meen dat bij een pacht van 75.— eveneens de billijkheid vraagt, dat zoo iemand ook 50 reductie krijgt. Ik heb straks betoogd, dat ik in groote lijnen mee ging met het voorstel van Burgemeester en Wethouders en dat blijkt ook uit de wijzigingen, die ik daarin zou willen zien aangebracht. 13 gevallen blijven bij mijn voorstel in het voorstel van Burgemeester en Wet houders ongewijzigd en 13 zijn er, die dan moeten worden gewijzigd. Daaronder zijn maar eenige, waarbij de door mij voorgestelde wijziging van eenige betee- kenis is, maar in 10 van de 13 gevallen blijft het ver schil tusschen de door Burgemeester en Wethouders en door mij voorgestelde reductie beneden de 100. Ik heb ook het totale verschil genoemd in de toelichting, die ik den Voorzitter heb gegeven, in de hoop, dat Burgemeester en Wethouders met mijn voorstel zouden kunnen meegaan en volgens die toelichting is dan het resultaat, als ik die 13 wijzigingen samentel, dat ik tot een hooger bedrag aan restitutie kom van 1360. Wanneer op die wijze de restitutie wordt verleend, dan meen ik als deskundige, die bekend is met het lijden en strijden van de greidboeren op het oogenblik, te mogen zeggen, dat dan Leeuwarden werkelijk op een heele flinke wijze blijk geeft, zijn huurders tegemoet

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 6