146 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Mei 1932.
te willen komen. En mij dunkt dat moet ook. Het ligt
in den aard der zaak, dat de pachten om Leeuwarden
heen wat aan den hoogen kant waren; het land bij de
stad werd geregeld duurder verhuurd, ook door andere
omstandigheden, maar het is ook de laatste jaren ge
bleken bij de neergaande conjunctuur, dat die prijzen
allemaal wat aan den hoogen kant waren. Ik meen dus
dat Burgemeester en Wethouders hier overheen moeten
stappen.
Er is hier ook gevraagd naar deskundige voorlichting
en ik heb natuurlijk ook niet met alle omstandigheden
rekening kunnen houden. De heer Dijkstra heeft b.v.
gezegd, dat land van 60.— wel goedkooper kan zijn
dan land van 40.— en op zichzelf is dat waar, maar
op het oogenblik, nu de productie haast niets waard
is, komt dat lang zoo veel niet naar voren als in tijden
dat de productieprijzen normaal zijn
De heer Dijkstra: Dat geef ik U toe.
De heer Hettinga: Dat geldt natuurlijk alles;.niet
alleen de zuivelprijzen zijn zoo geweldig gezonken,
maar ook de varkens zijn niets waard en ook het vee
brengt een stuk minder op.
Ik maak mijn compliment over het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders en ik heb daar alle achting
voor, maar evenals men een diamant niet aan één kant
beslijpt maar aan verschillende kanten, opdat zij haar
goede glans krijgt, meende ik ook dat deze zaak aan
alle kanten moest worden bekeken. Het is daarom,
dat ik eenige correctie meende te moeten aanbrengen
en als nu Burgemeester en Wethouders mijn voorstel
willen overnemen, dan zou ik dat graag willen, maar
is het geval zoo, dat Burgemeester en Wethouders
daarop liever eerst praeadvies willen uitbrengen, dan
zal ik graag mijn voorstel als zoodanig indienen.
De Voorzitter: Namens Burgemeester en Wethouders
zou ik het volgende willen zeggen. De heer Hettinga
is begonnen met zijn dank uit te spreken, dat dit voor
stel van Burgemeester en Wethouders op landbouw
kundig gebied hier in den Raad is ingediend; het is
een voorstel, waar de landbouwkundige in ons midden
alle achting voor heeft en dat is dus een bewijs, dat het
systeem, dat Burgemeester en Wethouders meenen dat
in de reductieverleening moet worden gelegd, ook
volgens het oordeel van landbouwkundigen kant goed is.
Het gaat hier nu eenvoudig nog om een kwestie van
meer of minder. Het systeem van Burgemeester en
Wethouders is hierop gebaseerd, dat de tijden de laatste
jaren voor den landbouwer steeds minder zijn geworden;
hoe verder in dezen van ons terug ligt het aangaan
van een huurcontract, des te minder is daarbij met den
slechteren tijd rekening gehouden. Burgemeester en
Wethouders zijn dus van dit idee uitgegaan, dat in een
contract, dat reeds eenige jaren bestaat en dat toen is
aanvaard, omdat, toen het gesloten werd, de geheele
conjunctuur beter was of het toen een slecht of een
goed contract was, doet er nu niet toe in zichzelf
een hoogere huur is opgenomen, omdat toen de tijden
beter waren.
Nu is reeds dikwijls door Burgemeester en Wethou
ders besproken of het ook mogelijk zou zijn, om alle
huurders van de gemeente een voor een en stuk voor
stuk met betrekking tot hun persoonlijke en alle moge
lijke omstandigheden te bekijken, maar Burgemeester
en Wethouders zijn tot de conclusie gekomen, dat dit
practisch niet uitvoerbaar was. Dan zou men ten slotte
ook rekening moeten houden met de omstandigheid, dat
iemand een slecht of een goed boer is; we weten toch
allen en de heer Hettinga zal dat zeker ook weten
dat de eene boer uit hetzelfde land meer haalt dan
de andere. Met al dergelijke factoren kon dus geen
rekening worden gehouden, alle huurders moeten op
dezelfde wijze worden beoordeeld. Het gaat er nu alleen
maar om welk systeem bij de reductieverleening zal
worden gevolgd en nu is het systeem van Burgemeester
en Wethouders: hoe ouder de huur is, hoe meer reductie
er zal worden gegeven.
Hoe komt het college nu aan die 15 Het is na
tuurlijk ook mogelijk om in deze vergadering een voor
stel te doen, dat een zekere norm wordt gesteld, maar
als die norm wordt gesteld, zal men toch óók kunnen
vragen hoe kóm je aan die zooveel honderd gulden
Er is dan óók geen bewijs voor bij te brengen dat die
norm, welke wordt gesteld op zooveel honderd gulden,
juist is; het is een kwestie van gevoel, maar een positief
en rechtstreeksch bewijs is er niet voor bij te brengen.
Zoo gaat het ook met deze 15 Vindt men in totaal
de reductie te min, dan moet men van die 15% 20
maken, dat is een kwestie van aanvoelen. Burgemeester
en Wethouders meenden echter niet zoo ver mis te
zijn met die 15 voor ieder jaar. Er is hier een adres
geweest van de verschillende huurders van de gemeente
in Februari j.l. dat adres is dus nog niet zoo heel
oud waarin zij minstens 50 reductie vragen.
Welnu, Burgemeester en Wethouders komen ten slotte
met de oude contracten in maximum op een reductie
van 50 die reeds 3 jaar heeft gehuurd, krijgt 45
en zij, die nog langer hebben gehuurd, krijgen er nog
5 bij en voor kortere huurtijden wordt er per huur
jaar 15 reductie gegeven. Nu zegt de heer Hettinga,
dat hij eigenlijk geheel mee lean gaan met het systeem,
hij heeft daar geen bezwaar tegen, maar hij zegt alleen,
jullie zijn te laag, daar komt het op neer. Dat is echter
een kwestie van aanvoelen. Ik wil dadelijk wel zeggen,
dat de wijzigingen, die de heer Hettinga wenscht aan
te brengen, niet zoo schrikbarend veel schelen met wat
door Burgemeester en Wethouders wordt voorgesteld.
Als ik b.v. in de toelichting van den heer Hettinga lees
dat iemand die 678.— aan pacht moet betalen, daarop
volgens het systeem van Burgemeester en Wethouders
45 reductie krijgt en volgens het systeem van den
heer Hettinga 50 dan maakt dat een verschil van
5 op een kleine 700.dus dat maakt nog niet
zoo veel uit. Ik heb hier 13 gevallen, waarbij de heer
Hettinga wijziging wil brengen in het systeem van
Burgemeester en Wethouders en bij die 13 zijn er 8,
waarbij Burgemeester en Wethouders 45 reductie
willen geven en waarbij de heer Hettinga komt met
50 dus eerlijk gezegd, een heel groot verschil is
dat niet. Verder wil de heer Hettinga nog 3 reducties
van 15 brengen op 30 en 2 van 30 op 45
Een enorm verschil is dat dus niet. De heer Hettinga
komt op die wijze tot het resultaat, dat er in het geheel
1360.— meer deductie zal worden verleend, maar
dat komt dan ook nog boven het bedrag van 11.700.
die deze reductie volgens het voorstel van Burgemeester
en Wethouders aan de gemeente Leeuwarden zal
kosten. En nu zou ik toch willen zeggen, de Raad zit
hier toch in het belang van de gemeente Leeuwarden
en niet in het belang van de diverse pachters; dat mag
hier toch in den Raad ook nog wel eens even gezegd
worden. Burgemeester en Wethouders meenen dat
met dit voorstel, dat door hen is ingediend, in dezen
tijd een billijke reductie wordt gegeven aan de pachters.
De heer Hettinga heeft dat ook erkendi en dezelfde
woorden, waarmede hij zijn eigen voorstel heeft ver
dedigd, zou ik ook kunnen gebruiken bij de verdediging
van het voorstel van Burgemeester en Wethouders,
want. eerlijk gezegd, het verschil tusschen het voorstel
van Burgemeester en Wethouders en dat van den heer
Hettinga is niet zoo schrikbarend groot, dat met dit
laatste de pachters als het ware uit den nood zouden
worden geholpen. Dus dezelfde woorden, die de heer
Hettinga heeft gebruikt ter verdediging van zijn eigen
voorstel zou ik ook van toepassing willen verklaren op
het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Burgemeester en Wethouders meenen dus ten op
zichte van de huurders een billijk voorstel te hebben
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Mei 1932. 147
gedaan, maar omgekeerd moet men er op het oogenblik
ook rekening mee houden, dat de gemeente vrijwillig
dit bedrag aan de pachters geeft. De gemeente kan op
het oogenblik ook niet zeggen: we zullen maar even
f 11.700.— betalen; we weten allen, dat dit in dezen
tijd voor de gemeente ook iets wil zeggen. Burgemeester
en Wethouders zijn van meening. dat zij hier hebben
getracht een systeem te vinden, dat aan de billijkheid
voldoet en Burgemeester en Wethouders meenen ook,
dat met het percentage, dat aan dit systeem is gekop
peld, is getracht om de billijkheid te betrachten. Ten
slotte geef ik graag toe, dat op het oogenblik de toe
stand zeer precair is voor deze menschen, maar om
gekeerd zeggen Burgemeester en Wethouders ook dat
zij en de Raad hier zitten voor het gemeentebelang.
Moeten wij dan nu ingaan op het voorstel van den heer
Hettinga, waarbij aan iemand, die verleden jaar nog
een huur heeft aangegaan tegen een vrij hoog bedrag,
ondanks het feit, dat hij daarvoor is gewaarschuwd,
nog meer reductie wordt gegeven, alleen omdat hij toen
heeft gehuurd tegen zoo'n hoog bedrag? Ik zou zeggen,
wij zijn toch allen groote menschen en wij mogen toch
ook aannemen dat wij bij dergelijke verhuringen met
groote menschen te doen hebben. Moeten wij dan aan
iemand, die ondanks deskundige waarschuwing, heeft
gehuurd tegen een te hoog bedrag, nu nog meer tege
moet komen? Burgemeester en Wethouders wenschen
hem zeker eenige reductie te geven, maar zij wenschen
niet, zooals de heer Hettinga wil, aan iemand, die ver
leden jaar heeft gehuurd, omdat hij toen zooveel te veel
heeft gegeven per pondemaat, een hoogere reductie te
geven. Wij hebben gehoord, dat hij toen toch wel een
ernstige waarschuwing van deskundige zijde heeft
kunnen hooren en al heeft niemand kunnen denken,
dat het zóó slecht zou worden, hij wist toen toch ook
wel, dat het slecht was. Als zoo iemand het dan,
ondanks ernstige waarschuwing, tóch doet, dan. ik durf
het niet in goed Hollandsch te zeggen, maar dan moet
hij de gevolgen daar ook maar van ondervinden.
De heer Hettinga: Mijnheer de Voorzitter. Het laatste
wat U zegt, dat door mijzelf een ernstige waarschuwing
is laten hooren, is juist, maar het is mij bekend, dat
deze boerderij is aangeboden bij sollicitatie, zoodat dus
de prijs niet is bepaald door den boer, maar door den
deskundige
De Voorzitter: Maar hij had het toch niet behoeven
te doen
De heer Hettinga: Als iets bij sollicitatie wordt aan
geboden en er wordt een cijfer genoemd, dan komt
het niet bij de menschen op om minder te bieden en
dan schrijven diegenen er op, voor wie het aangebodene
het meest gelegen komt of die er behoefte aan hebben.
En men moet ook niet vergeten, de kans blijft ook
altijd bestaan, dat de tijd beter wordt. Daarom moet
men zoo iemand niet altijd blijven brandmerken. Als
alles zooveel in de hoogte was gegaan en de melkprijs
was b.v. 7 cent geworden, dan had die man het er uit
gehaald. Daarom moet men het hem niet te kwalijk
nemen, dat hij die huur toen heeft aanvaard. De des
kundige heeft de huur bij die beide verpachtingen be
paald op 50.— en, men kan het niet weerspreken,
die waren toen te hoog. Daarom heb ik getracht ten
opzichte daarvan eenige verbetering aan te brengen.
Als U nu zegt, mijnheer de Voorzitter, dat Burge
meester en Wethouders er wel op gesteld zijn, dat op
die pachtprijzen een reductie wordt gegeven en dat er
toch ook in maximum 50 wordt gegeven, terwijl die
45 de 50 dicht nadert, dan wil ik daarvoor ook
niet de eene hand in de andere leggen. Ik heb ook een
zekere lijn gevolgd voor verbetering, maar ik meen
werkelijk, als men de zaak oordeelkundig beziet, dat
men ook aan enkele pachters met hooge huren even
goed 50 reductie moet geven in plaats van 45
De beraadslagingen worden gesloten.
Het amendement van den heer Hettinga wordt niet
ondersteund en is daarmede vervallen.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
12. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
het toepassen van een tijdelijke korting van 3 °/0 op de
wedden en loonen van het in dienst der gemeente zijnde
personeel.
Dit voorstel luidt als volgt
Ingevolge het eerste lid van artikel 1 der wet van
18 Maart 1932 zal in elk der jaren 1932/33, 1933/34
en 1934/35 de Rijksuitkeering uit het gemeentefonds
aan de gemeenten worden verminderd met 3 van het
bedrag der door of vanwege het gemeentebestuur vast
gestelde wedden en loonen over 1931 van het personeel,
dat in vasten dienst der gemeente is. In bepaalde ge
vallen echter blijft die vermindering achterwege, n.l.
wanneer de gemeente verkeert in de omstandigheden,
vermeld in het tweede en derde lid van genoemd wets
artikel. Bedoelde omstandigheden zijn in het kort deze,
dat het peil der gemeentelijke wedden en loonen op
1 Mei van elk der jaren 1932, 1933 en 1934 gemiddeld
drie of meer procent lager is dan gedurende 1931, dat
geen progressieve heffing van opcenten op de gemeente
fondsbelasting in de gemeente bestaat, dat de overige
heffingen op genoemde data tot redelijke bedragen zijn
opgevoerd, en dat niettegenstaande dit alles de ge
meente er niet in slaagt hare begrooting sluitend te
maken zonder het heffen van meer dan 40 opcenten
op de gemeentefondsbelasting (art. 1, tweede lid). Ook
blijft de vermindering van de Rijksuitkeering achter
wege in gemeenten van minder dan 5000 inwoners of
indien de Kroon heeft verklaard dat het gemiddeld peil
der gemeentelijke wedden en loonen niet voor verlaging
in aanmerking komt (art. 1, derde lid).
Deze wettelijke bepaling maakt het noodzakelijk om
na te gaan of de omstandigheden, welke vrijstelling
van de vermindering op de Rijksuitkeering mede
brengen, voor de gemeente aanwezig zijn en zoo neen,
om te beslissen of zij, voor zoover noodig, in het leven
dienen te worden geroepen, dan wel of zulks niet behoort
plaats te vinden en derhalve de meergenoemde ver
mindering moet worden aanvaard.
Wat Leeuwarden betreft is de mogelijkheid van vrij
stelling ingevolge het derde lid van het aangehaalde
artikel 1 uitgesloten te achten, aangezien deze ge
meente boven de zooëven genoemde grens van het
inwonertal valt en als zeker mag worden aangenomen,
dat eene verklaring, dat het gemiddelde peil der wedden
en loonen niet voor verlaging in aanmerking komt,
voor haar niet zal worden afgegeven. De voorwaarden,
welke het tweede lid aan vrijstelling verbindt, zijn op
eene na aanwezig, immers progressieve opcenten op de
gemeentefondsbelasting worden hier niet geheven, de
overige heffingen zijn tot redelijke bedragen opgevoerd,
en met een heffing van 40 opcenten kan niet worden
volstaan, ook wanneer de derde voorwaarde, loons
verlaging, wordt vervuld. Blijft dus de vraag, of op de
gemeentelijke wedden en loonen de door de wet ge-
eischte vermindering zal worden toegepast, dan wel
de korting op de Rijksuitkeering zal worden aanvaard.
Wij hebben deze aangelegenheid ampel overwogen
en zijn, in meerderheid, tot de overtuiging gekomen,
dat het in het algemeene belang der gemeente niet ver
antwoord zou zijn om de maatregelen, welke de korting
op de Rijksuitkeering kunnen voorkomen, achterwege
te laten. De financiëele toestand der gemeente, zooals
die neergelegd is in, en tevens gebaseerd op, de be
grooting voor het jaar 1932 en zooals die zich, gelet