150 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Mei 1932.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 Mei 1932. 151
die meer schuldig zijn aan het veroorzaken van een
dergelijke crisis dan de arbeidersklasse - op deze
wijze. Ik doe daar niet aan mee en, ik heb het in een
vorige vergadering ook gezegd, ik vind dat op zichzelf
een funest systeem. Er komt nog bij, dat in dit geval
van boven af eenvoudig een order wordt gegeven om
loonsverlaging toe te passen, ik vind dat op zichzelf
absurd en ik geloof, dat de Gemeenteraad reeds daarom
aan zijn eigen eer verplicht is om dat af te wijzen.
Wij hebben de begrooting voor dit jaar op een zeer
serieuze wijze behandeld dat zal niet een van de
Raadsleden en ook niemand van het college willen ont
kennen, want wij hebben daar 3 dagen mee zoek ge
bracht en wij zijn tot de conclusie gekomen, dat een
loonsverlaging voor ambtenaren en werklieden in 1932
niet noodig was. Maar nu komt er een Zakenkabinet
met een voorstel en maakt gebruik van de Kortingswet
om langs een omweg de loontjes een knauw te verkoo-
pen. Dat systeem op zichzelf is zoodanig, dat, al zou ik
misschien op een gegeven oogenblik mijn stem kunnen
geven aan een voorstel tot loonsverlaging en dat is
niet ondenkbaar ik het op grond van dat systeem
nooit zou doen en zoo lang de Raad zich van zijn eigen
waarde bewust is, zal hij zelf moeten willen regeeren.
Wij behoeven voor dat standpunt niet zoo ver uit de
buurt te gaan; ook de Raad van Leeuwarderadeel heeft
zich op het standpunt gesteld: wij wijzen dat pertinent
af en wij zijn als Raad wel competent, om die zaak bij
de begrooting voor 1933 onder de oogen te zien. Het
innemen van dat standpunt is de Raad aan zichzelf
verplicht.
Deze zaak is ook besproken in het Georganiseerd
Overleg en daar heeft men geen overeenstemming be
reikt. Als men dus iets wil bereiken, dan moeten de
besprekingen in het Georganiseerd Overleg weer wor
den heropend, maar als men op deze wijze te werk gaat,
dan kan men dat instituut, dat -al denkt de Vrijheids
bond daar anders over toch zeker wel van eenige
beteekenis is, wel aan den kapstok hangen. Want de
besluiten van het Georganiseerd Overleg moeten toch
dienen om de debatten in den Raad te voorkomen en
om den Raad voor te lichten, omdat de Raad niet juist
weet hoe de arbeidsvoorwaarden te bepalen. Door dit
besluit zou een dergelijk instituut een knauw krijgen.
Op grond van die overwegingen kan ik er niet aan
denken om, in welken vorm ook, aan deze loonsver
laging mee te doen.
Er is nog een andere, bijkomstige omstandigheid. Er
staat in de stukken dat, als deze loonsverlaging door
gaat en nu kan men eens zien waartoe men op deze
wijze komt ook de wethouders hun salaris met een
zelfde percentage zullen verminderen. Kijk eens, dat is
mij heelemaal niet sympathiek. Ik ben van oordeel, als
de wethouders van Leeuwarden hun taak serieus op
vatten en ik heb nooit den indruk gekregen, dat zij
dat niet doen men kan daarover van meening ver
schillen, maar ik heb nooit den indruk gekregen, dat
zij dat niet doen dat dan een salaris van 3000.—
voor een wethouder met de verantwoording, welke hij
heeft, toch zeker altijd aan den lagen kant is geweest.
Als men nu op een dergelijke manier wordt gedwongen
om daar ook een stuk af te knibbelen, dan is dat iets,
wat mij zeer onsympathiek aandoet.
Ik hoop, dat de Raad dit voorstel zal verwerpen; ik
denk het haast wel niet. maar ik hoop het toch, opdat
wij bij de begrooting voor 1933 objectief onder de oogen
kunnen zien, hoe Leeuwarden er voor staat.
De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter. Ik zal mij
bij deze voordracht niet in de discussies mengen, omdat
namens onze fractie haar voorzitter over dit punt zal
spreken, maar ik vraag even het woord, om een bewe
ring, die de minderheid van het college hier heeft ge
daan, even recht te zetten. De heer De Boer heeft ge
zegd, dat kort geleden de Raad zich heeft uitgesproken,
dat hij niet wenschte, dat de salarissen van Burge
meester, Secretaris en Ontvanger werden verlaagd,
maar dat is absoluut onjuist. In de notulen, die heden
zijn goedgekeurd, kan men lezen, dat dit weliswaar
eerst door het college in de conclusie van het voorstel
van Burgemeester en Wethouders is voorgesteld, maar
dat er een amendement door mij is voorgesteld, dat ten
slotte door het college is overgenomen en daarbij
bleek toen niet dat er een meerderheid en een minder
heid in het college was en waarbij deze conclusie
juist is veranderd, zóó, dat daarvoor werd gelezen
men kan het vinden op bladzijde 36, eerste kolom
dat de Raad Burgemeester en Wethouders verzocht,
aan Gedeputeerde Staten mede te deelen ten opzichte
van deze wedden, dat de Raad van oordeel was, dat
verlaging daarvan
„voorloopig niet noodzakelijk en niet gewenscht is'"
voorloopig dus „en niet behoort tot stand te
komen voordat een eventueele algemeene verlaging
der salarissen van ambtenaren der betrokken ge
meenten zal zijn ingegaan."
Dat amendement is door Burgemeester en Wethouders
overgenomen en toen door den Raad aangenomen. Als
men nu daaruit wil lezen, dat de Raad zich verzet heeft
tegen verlaging van de salarissen van Burgemeester.
Secretaris en Ontvanger en als men daaruit niet dui
delijk leest, dat de Raad zich bij die uitspraak bewust
was, dat het vraagstuk van de salarissen en loonen van
de ambtenaren in het algemeen binnenkort aan de orde
zou komen, dan ken ik geen Hollandsch meer, maar dan
zal men zich toch onmogelijk van de door mij gegeven
toelichting kunnen losmaken, waarbij dat door mij zeer
duidelijk is aangetoond.
Als men hier op die manier politieke historie wil
maken, dan lijkt dat heel veel op tendentieuze historie.
De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter. Voordat
ik overga tot een bespreking van het punt, dat op het
oogenblik aan de orde is, wensch ik eerst een verklaring
af te leggen namens de rechtsch-Protestantsche fractie.
Niemand zal ontkennen, dat het voorstel, dat op het
oogenblik ter tafel is, ten volle waard is om zeer ernstig
overwogen te worden, omdat het ten slotte een zeer
ernstige aangelegenheid betreft. Het treft ons wel, dat
een dergelijk ernstig stuk ons op een zoo laten datum
voor de Raadsvergadering is aangebodenhet is ons
Vrijdagavond pas bezorgd en zijn er dan Raadsleden,
die een of twee dagen uit de stad zijn, dan hebben zij
dus heelemaal geen gelegenheid gehad om dit Raads
stuk ernstig te bestudeeren. De gelegenheid tot het ern
stig bestudeeren van de stukken is eigenlijk totaal uit
gesloten bij een te late aanbieding van die stukken en
in het algemeen wenschen wij de opmerking te maken,
dat dit den laatsten tijd meer en meer gebruik wordt.
Dat is een manier van werken, die wij van onze zijde
zeer betreuren en ik wil niet verhelen, dat zulks een
zekeren schijn begint te wekken. Nader zullen wij ons
te dien opzichte niet verklaren, maar wij maken er wel
ernstig bezwaar tegen, dat het meer en meer regel
wordt, dat wij gedurende 14 dagen na een vergadering
ongeveer niets ontvangen, maar dan in de derde week
worden overstroomd met stukken en dat dikwijls dan
nog belangrijke stukken op Vrijdag en Zaterdag voor
de vergadering bij ons thuis worden bezorgd, waarbij
men, zooals mijn rechterbuurman terecht opmerkt, zich
dan ook niet houdt aan de voorschriften, die te dien
opzichte zijn gegeven.
Men kan nu, wat dit voorstel betreft, daartegen aan
voeren ik weet dat uit den aard der zaak, omdat ik
in het Georganiseerd Overleg ben geweest dat het
college toch had te wachten op de uitvoeringsvoor
schriften van de Regeering. Ik neem aan dat dit juist
is, maar ik weet ook dat men door die uitvoeringsvoor
schriften, die nu zijn afgekomen, absoluut niets wijzer
is geworden; wij kunnen het criterium van deze zaak
aldus stellen, dat Leeuwarden behoort tot die gemeen
ten, die niet tusschen de mazen van de wet kunnen
doorglippen, om die bezuiniging van 75.000.— te
ontgaan. Dat was het kardinale punt, waar het over
ging en wij zijn het er allemaal over eens, dat men zich
van den aanvang af op het standpunt kon stellen dat
Leeuwarden dat niet kon en dat door de Regeering,
Leeuwarden tot die gemeenten werd gerekend, die 3
moeten korten, willen zij recht doen gelden op dp volle
uitkeering uit het Gemeentefonds.
Het treft ook dat, hoewel men in deze gemeente op
de uitvoeringsvoorschriften zat te wachten, in andere
gemeenten deze zaak reeds veel vroeger aan de orde
is gesteld; daar heeft men dus blijkbaar dat bezwaar
niet gedeeld. Ik zeg nog eens, waar de uitvoeringsvoor-
schriften het college niets wijzer hebben gemaakt, daar
had dit voorstel veel eerder kunnen worden ingediend
en was het ook beter geweest dat de leden daarvoor 14
dagen tijd hadden gehad, omdat zij het dan ernstig
hadden kunnen bestudeeren en overleg hadden kunnen
plegen, desnoods met andere instanties.
Er zijn ook gemeenten, die deze zaak nog moeten
behandelen en die nog niet zoo ver gevorderd zijn als
wij. maar dat is een zaak, waar wij straks van onze
zijde nog nader over zullen spreken.
In het algemeen wil ik deze verklaring namens onze
groep van 7 sluiten met deze opmerking, dat de werk
wijze en de handelingen van het college tegenover den
Raad, zooals ik zoopas al heb gezegd ten opzichte van
de indiening van stukken bij den Raad, niet van dien
aard zijn, dat wij een dergelijke wijze van werken kun
nen toejuichen en wij behouden ons dan ook het recht
voor ik zeg dat ook namens onze 7 leden om onze
houding te dien opzichte nader te bepalen. Ik zou ook
dit nog willen opmerken, dat wij dat niet graag willen
en dat wij inderdaad graag bereid zijn om met het
college samen te werken, zooals misschien straks ook
ten opzichte van de behandeling van deze zaak wel zal
kunnen blijken, maar in het algemeen staan wij op het
standpunt zooals ik zoopas heb gezegd.
De Voorzitter: Verlangt nog een van de leden het
woord
De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter, ik ben
nog jniet uitgesproken, ik kom nu tot het eigenlijke
voorstel zelf. Het zou al bijzonder gemakkelijk voor
ons zijn om onze verantwoordelijkheid ten opzichte van
deze zaak niet zoo heel zwaar te voelen drukken; wij
zouden heel gemakkelijk op politieke overwegingen
kunnen zeggen: wij hebben voor de samenstelling van
dit college geen verantwoording, wij weten hoe dit
college tot stand is gekomen en wij constateeren, dat
dit college thans min of meer in moeilijkheden zit en
wij zouden ons dan van onze zijde op het standpunt
kunnen stellen: mijne heeren samen uit, samen thuis;
gij zijt samen begonnen, tracht nu ook de moeilijkheden
maar samen op te lossen en tracht daarbij niet te
steunen op anderen. Dat zou ons standpunt kunnen zijn,
maar toch, wij zien de zaak iets anders. Daarmee zou
men misschien, al zou dit ook weer niet de bedoeling
zijn, de samenstelling van dit college in zijn huidigen
vorm treffen, maar inderdaad zou men dan, over het
college heen, mede de Leeuwarder gemeenschap treffen.
En waar wij onze verantwoording voelen ten opzichte
van de Leeuwarder gemeenschap, willen wij, hoewel
er bezwaren zijn, op ernstige wijze trachten om de
moeilijkheden, die het college op zijn weg ontmoet,
mee op te lossen.
Het onderwerp op zichzelf is allerminst aangenaam,
maar toch rijst de groote vraag, nu de situatie is zooals
die is, of er op het oogenblik iets zal moeten gebeuren.
Het is voor ons de vraag, of op ons gemeentelijk budget
deze aderlating of deze bezuiniging van 70.000.— a
75.000.per jaar af te wijzen is
De heer Van Kollem: De helft
De heer Wiersma: Aan de overzijde zegt men de
helft, maar als ik ga rekenen, komt het op iets anders
per jaar
De heer Muller: Dan verdien je er op
De heer Wiersma: Juist, mijnheer Muller, maar als
wij hier deze bezuiniging aanbrengen, dan mogen de
heeren daarover denken zooals ze willen, maar dan
beteekent dat dat wij een bezuiniging aanbrengen van
75.000.-
De heer Muller: Hier wordt aan verdiend
De heer Van Kollem: Jullie willen aan de malaise
verdienen, dat is de heele zaak
De heer Wiersma: Als er over verdiensten wordt
gesproken, dan zal U daar wel meer verstand van
hebben dan ik
De heer Van Kollem: Dat is geen antwoord.
De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter, dat is
voor ons een vraag en nu schijnt gebleken te zijn, dat
de wethouder van Financiën meent dat het niet gaat
om dit af te wijzen en ik wil U wel vertellen, dat dit
voor ons een reden is om ernstig over deze zaak na
te denken. Wat ten slotte niet zou kunnen, wéét ik niet.
Er zou misschien bezuiniging aangebracht kunnen
worden op verschillende subsidieposten, hoewel dat dit
jaar wel zeer moeilijk zou gaan, of er zouden belang
rijke bezuinigingen aangebracht kunnen worden op
verschillende sociale uitvoeringsmaatregelen, allemaal
middelen, om misschien dit wat thans wordt aange
boden te ontgaan en de wethouder van Financiën zou
dan kunnen zeggen dat het langs dien weg óók zou
kunnen, maar het valt te betwijfelen of dat niet met
grooter bezwaren gepaard zou gaan dan dit, wat hier
op het oogenblik aan de orde is gesteld. Als ik b.v. zie,
dat de gemeente Amsterdam op het oogenblik op de
posten voor subsidies alleen al een vermindering toe
past van 158.760. dan zegt dat voor mij wel iets.
Dat beteekent dus, dat die belangrijke vermindering
diep zal ingrijpen in het leven van sociale en cultureele
vereenigingen in de gemeente Amsterdam en als men
dien weg opgaat, dan maakt men wonden, die wellicht
grooter zijn dan die, welke hier thans gemaakt worden.
Ten slotte zou men dus tot de conclusie moeten komen,
dat men uiteindelijk hier in de gemeente Leeuwarden
zou moeten overgaan totbelastingverhooging. Nu heb ik
daar eenige studie van gemaakt, ik heb die zaak onder
zocht en ik ben tot de conclusie gekomen aan de hand
van de inlichtingen, die mij zijn verschaft, dat belasting-
verhooging hier in de naaste toekomst misschien niet
is uitgesloten, maar ik meen dat wij op dit terrein uiterst
voorzichtig moeten zijn. Men kan wel zeggen dat de
belasting hier niet hoog is en ik zou zeggen, laten wij
ons gelukkig prijzen dat dit inderdaad het geval is,
maar als ik zie dat in vergelijking met het belastbaar
inkomen in 1929/30 het belastbaar inkomen thans in
sommige gemeenten al zijn het maar enkele is
teruggeloopen met 60 en waar ik aan de hand van
de gegevens, die ik heb. op het oogenblik schat dat de
teruggang van dat belastbaar inkomen gemiddeld over
het geheele land een 25 a 30 zal zijn, daar meen
ik, dat wij allemaal op het standpunt moeten staan, dat
het er voor de toekomst niet gunstig uitziet en dat wij
ten opzichte van belastingverhooging voorzichtig moe
ten zijn. Weliswaar verkeeren wij hier te midden van
andere gemeenten in betrekkelijk gunstige omstandig
heden, maar toch mag, indien wij geen bezuiniging aan
brengen op het gemeentelijk budget, de vraag gesteld