318 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 4 October 1932. wijdige banen te leiden, terwijl het daarna weer uit elkaar gaat. Men voelt wel dat, om dit te bereiken, de verkeerseilanden zeer groot moeten zijn. Een goed voorbeeld, waar dat geheel opgaat en waar de banen vrijwel evenwijdig aan elkaar loopen en ten slotte in elkaar vloeien is het Leidsche Boschje te Amsterdam dat is een zuiver rondrijsysteem. Op die wijze krijgt men een samenvloeien van de rijbanen en men voor komt daarmee botsingen, want waar de wegen samen vloeien, gaat de een wel een beetje op zij voor den ander, dat kunnen wij in de practijk wel zien. Nu komt de zaak ten slotte hier op neer, dat het eenige, wat ik hier eigenlijk gehoord heb, is kan men dit werk nog niet eenige jaren uitstellen. Het is hier al meer gezegd, die mogelijkheid om dit uit te stellen be staat, maar het bezwaar dat de Raad daarmee op zich neemt is, dat er dan misschien over een paar jaar een zoo ernstige reparatie moet plaats hebben, dat de brug dan geheel voor het rijverkeer moet worden gesloten, zooals als eens meer met deze brug is gebeurd, toen er, bij het passeeren van een van de zwaardere vracht wagens, iets los sprong en de brug aan den eenen kant naar beneden zakte. Deze brug is ten slotte oud en op dit verkeer niet berekend. Het eenige argument wat ik verder voor uitstel heb gehoord is de financiëele kant van de zaak. Ik geloof dat er, wat den technischen kant betreft, wel een paar opmerkingen naar voren zijn gekomen, maar het eenige argument voor uitstel is de financiëele kant van de zaak en, wat daarmee samenhangt, de financiën van Leeuwarden. Ik geloof dat, als de heer Ritmeester daar over een paar mededeelingen doet, ik het dan verder bij deze verdediging kan laten. De heer Ritmeester (wethouder): Mijnheer de Voor zitter. Wat den financiëelen kant van de brug betreft, tracht de heer Terpstra mij een klein beetje uit mijn hoek te lokken, wat betreft het punt van de aanstaande begrooting van Leeuwarden en daarbij heeft de heer Vromen gezegd dat het nu toch werkelijk wel eens tijd werd dat de begrooting er kwam, want zegt hij, het is al October. Ik mag zelfs den Raad herinneren aan het feit, dat bij monde van den Burgemeester het vorig jaar, naar aanleiding van een verzoek van den heer Oosterhoff om vroegere toezending van de begrooting, door het college is toegezegd dat men de begrooting vroeger zou indienen. En toch zal dat weer niet kunnen gebeuren. Het is, ik behoef dat niet te zeggen, een heel moeilijke tijd en wij zijn bij het samenstellen van de begrooting niet alleen afhankelijk van onszelf, maar ook voor een zeer groot deel van de maatregelen, die het Rijk staat te nemen, hetzij op het punt van sub sidies, hetzij op het punt van wetswijzigingen. Er is nog zoo veel dat wij moeten afwachten en daar zullen wij dus wel degelijk eenigszins rekening mee moeten houden De heer Terpstra: Dat geldt toch voor alle ge meenten De heer Ritmeester (wethouder): Dan wil dit zeggen dat, als wij dat op het oogenblik niet doen en wij dienen nu de begrooting in, wij daarmee de absolute zekerheid hebben, dat wij binnen afzienbaren tijd moeten komen met suppletoire begrootingen en die acht ik uit den booze. omdat men daarmee den toestand niet kan over zien. Dan weet men den geheelen gang van zaken niet en daarom is het zeer moeilijk om thans te zeggen hier krijgt gij Uwe begrooting, zij behoeft geen verdere aanvulling. Ik zou verder dit willen zeggen, dat ik mij, voordat dit voorstel omtrent deze brug in den Raad kwam, heb vergewist omtrent de opvatting van Burgemeester en Wethouders ten opzichte van eenige hoofdpunten van financiëel beleid, die in de begrooting zullen moeten worden neergelegd, ten einde zekerheid te hebben, dat de druk op de begrooting ten opzichte van het punt gemeentebelasting door deze brug niet sterker zou wor den dan die tot dusver was. Wij zullen dus trachten daartoe te komen. Nu vraagt de heer Terpstra daar omtrent een definitieve toezegging en die kan ik hem wèl geven, maar dan onder één voorwaarde, n.l. dat hij mij dan ook garandeert dat de Raad het financiëel beleid van Burgemeester en Wethouders volgt, zooals dat in de begrooting is neergelegd. Wij kunnen straks wel met voorstellen komen, maar de heer Terpstra kan dan wel zeggen: daar ga ik niet mee accoordJa. het is toch normaal, als ik dat vraag: dat mag ik toch even goed doen als dat U die eisch stelt? Ik herinner er b.v. ook aan dat in een vorige vergadering van den Raad bij een voorstel van Burgemeester en Wethouders vanuit den Raad stemmen zijn opgegaan om de tarieven van het Slachthuis te wijzigen, wat een bedrag van f 8000.— zou moeten kosten, terwijl bij de vorige be grooting is gesproken over een wijziging van de prijzen voor electriciteit. Als de heeren straks dergelijke dingen gaan aannemen, kan ik niet zeggen hoe de toestand op het punt van de belastingen zal worden. Wanneer de heeren dat voorloopig voor zichzelf tot richtsnoer houden bij de begrooting, dan geloof ik dat wij op dat punt al een heel eind opgeschoten zijn: als men bij de begrooting volgt het beleid, dat door Burgemeester en Wethouders daarin is aangegeven, dan kan men er vrij zeker van zijn dat er geen belastingverhooging zal plaats hebben. Ik zal mij daar op het oogenblik niet verder in begeven ik heb het echter nog wel over die voorstellen. De heer Terpstra heeft het mij echter heel wat gemakkelijker gemaakt, door er dit bij te zeggen: gij moet daarvoor een leening sluiten. Volko men juist, maar het is de heer Vromen ook geweest, die daarop al heeft gewezen en ik heb ook direct bij interruptie al gezegd: hè, hoe zit dat nou? Toen de heer Terpstra zei dat, wanneer dit werk nu niet werd uitgevoerd, dan dat bedrag van 11.000.— ten voor- deele kwam van de gemeentekas, heb ik gedacht: inderdaad, maar dat was dan alleen maar een verplaat sing van den termijn. Als li nu hoort dat de oude brug niet zoo goed meer is, dat men heelemaal geen garantie kan geven, dat zij b.v. over twee jaar niet plotseling verdwenen is, zooals al meer met deze brug is gebeurd, wat is dan het beste? Dan zal men toch plotseling ook een nieuwe brug moeten bouwen en het is niet te overzien wat dit dan zal moeten kosten, omdat dan alles haast je rep je moet gebeuren. De Raad zal dus verstandig doen, nu de toestand zoo is, deze brug te doen bouwen, waarbij echter op het oogenblik de vraag of het transformator- huisje en de brugwachterswoning daar zullen moeten verdwijnen, ofschoon dit het aspect daar ter plaatse wel zeer zal verbeteren, niet aan de orde is. Die kwestie zal t. z. t. aan de orde worden gesteld en dan misschien direct ook de vraag of daar nog een andere ontgraving van het terein noodig is. Op het oogenblik heeft den Raad daaromtrent nog niet een voorstel bereikt. Verder wil ik dit nog opmerken, dat ook het punt arbeidsloon hier van zeer groote beteekenis is, omdat bij dit werk een schare arbeiders, n.l. betonwerkers, kan worden te werk gesteld, die op het oogenblik constant zonder werk is en aan welke menschen de gemeente steeds crisissteun betaalt. Die uitkeering zal dan ten goede komen aan dit werk. De heer Weima heeft mij gevraagd: gij zijt nu toch voor deze brug, maar het komt mij voor dat U bij de verbetering van de Nieuwestad bent geweest tegen de verbreeding van de Westerpijp. Ja, ik houd die dingen gescheiden; ik achtte het op dat oogenblik niet nood zakelijk om de Westerpijp te verbreeden, toen niet en nu ook nog niet. Ik meen inderdaad dat er wel een regeling kan worden getroffen, waardoor dat niet be hoeft te gebeuren. Maar nu de Raad heeft besloten dat Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 4 October 1932. 319 het wèl moet gebeuren, zullen wij het geld daarvoor moeten voteeren en moeten zorgen dat het er komt. Wat de heer Hettinga heeft gezegd, die berekeningen van den heer Tamminga in het Friesch Landbouw weekblad heb ik ook gelezen. Ik kan daar weinig van zeggen. De toestand wordt inderdaad slechter, maar de toestand in Leeuwarden is toch altijd nog aanmer kelijk beter dan die op het platteland, ook al loopen ook hier de inkomens achteruit. Wij zullen bij de begrooting uit den aard der zaak met al die punten ernstig rekening moeten houden en daar is ook rekening mee gehouden: op dat punt zullen wij er wel komen. Ik heb alle hoop, als de Raad straks de begrooting krijgt en daarbij dan het financieel beleid van Burgemeester en Wethouders volgt, dat de financiëele toestand van Leeuwarden nog wel goed zal blijven. Ik kan het niet anders zien dan dat wij thans deze brug moeten bouwenik acht dat absoluut in het belang van de gemeente en ik kan dus niet anders adviseeren dan om dit voorstel aan te nemen. De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter. In tegen stelling met wat de heer Vromen mij aanwreef, wil ik zeggen dat ik in eerste instantie niet heb gesproken over het houden van een kort betoog, maar dat ik dat nü wèl zal doen De heer Muller: Het wordt tijd ook De heer Terpstra: Dat dacht ik wel. Om kort te wezen, wil ik dan even een antwoord geven aan den heer Vromen, want het blijkt dat Homerus een haze- slaapje heeft gehouden. Ik heb n.l. gezegd dat ik graag een antwoord wilde hebben, als de wethouder mij dat 1 kon en wilde geven, op mijn vraag mede in verband met de reeds uitgevoerde werken. Het ging dus bij mij niet alleen om die 11.000.— of iets meer, maar mede i in verband met de reeds uitgevoerde werken wilde ik j graag een antwoord hebben op de vraag, of belasting- j verhooging ten gevolge van die werken noodig zou zijn. Dan heeft de heer Vromen mij gewezen op het ge bruiken van het woord besparing" en hij heeft gezegd: j zooals U het voorstelt, is het geen besparing. Ja, dat is ten slotte een kwestie van woordenkeus. Ik heb den heer Vromen ook wel begrepen, maar ik heb eenvoudig willen zeggen: indien die brug niet werkelijk noodzake lijk uitgevoerd moet worden en wij ten gevolge daarvan thans dus geen leening zouden behoeven te sluiten, zou dit een uitstel van betaling wezen van de rente en af lossing en niettegenstaande hetgeen anderen daarover hebben gesproken, meen ik nog dat die meening juist is. De heer Molenaar heeft gezegd: de heer Terpstra heeft hier verschillende zaken besproken, die hij heeft nagelaten te bespreken in de Commissie voor Openbare Werken. Dat is juist, maar veel van die zaken, b.v. de zaak, die met den Hoofdingenieur in verband staat, waren toen nog niet bekend, ten minste aan mij niet en daarom heb ik er toen niet over gesproken. Als ik heb gezegd dat de Noorderbrug een vaste brug moest worden, dan is dat een lapsus linguae ge weest; ik heb mij vergist in het woord. Ik heb ook be doeld de Rijksbrug, want ik liet er nog aan voorafgaan de wensch van het Rijk, de Provincie en de Kamer van Koophandel De heer Vromen: Maar Uw betoog ging toch juist over de Noorderbrug De heer Terpstra: Het is dus alleen een vergissing geweest van mijn kant. Over de doorvaartwijdte van de Noorderbrug wordt trouwens in de stukken wel ge sproken; ik meen dat uitdrukkelijk in de stukken staat dat, als de doorvaart hier bij deze brug 8.25 M. wordt, dit dan ook moet geschieden bij de Noorderbrug. De heer Dijkstra heeft er de aandacht op gevestigd, dat de uitvoering van verschillende werken hem zeer sympathiek was. Ik kan dat dubbel onderschrijven; die is ook mij sympathiek, maar dat neemt niets weg van mijn tweede vraag, die onmiddellijk daarmee in verband staat: wie zal dat betalen en hoe zal dat betaald worden? De heer Dijkstra heeft ook over de werkverruiming gesproken. Volkomen juist, maar het heeft mijn aan dacht getrokken, dat in het betreffende stuk op dat motief voor uitvoering van dit werk niet wordt gewe zen; over de werkverruiming wordt daarin niet gespro ken. Daarom is mij bijzonder aangenaam geweest wat de Voorzitter heeft meegedeeld omtrent de werkloonen; had dit ook in het voorstel gestaan, dan hadden wij een juister kijk op de zaak gekregen, maar in het voorstel staat dat niet. U zelf, mijnheer de Voorzitter, hebt een opmerking gemaakt, die U ik ken U daar wel voor niet ern stig zult hebben bedoeld. LI hebt gezegd als wij dit uitstellen op grond van de financiën, kan men alles wel uistellen. Zoo hebt U dat natuurlijk niet bedoeld, zoo kunt U dat niet bedoeld hebben en dus behoef ik daar geen antwoord op te geven. De wethouder van Financiën heeft naar aanleiding van mijn verschillende vragen aan mij een vraag ge steld, die ik absoluut niet wilt niet kan en zelfs niet mag beantwoorden, omdat ik niet beschik over het uitbren gen van de stemmen van mijn mede-Raadsleden De heer Muller: Dat moest er ook nog bij komen, dan waren wij ongelukkig De heer Terpstra: Ten slotte zijn hier een paar per sonen geweest die den Directeur van Gemeentewerken hulde hebben gebracht. Ik meen dat ik dat ook reeds heb gedaan, toen ik sprak over een parallelisme tus- schen den Hoofdingenieur van den Provincialen Wa terstaat en den Directeur van Gemeentewerken, maar ik wil dat nog wel eens herhalen, ofschoon ik op het standpunt sta, dat de Raadsleden hier niet zitten om aan de heeren van de verschillende diensten kushandjes te geven. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 23. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot intrekking van het Raadsbesluit van 5 Juli 1932 tot wijziging der verordening betreffende de winkelsluiting (bijlage no. 18). Verscheidene leden vragen over dit voorstel het woord. De Voorzitter: Ik weet niet hoe lang hierover zal worden gesproken, maar dan zou ik toch, voordat wij dit punt in behandeling nemen, even willen pauzeeren, of, indien de Raadsleden daar geen bezwaar tegen heb ben, zou ik willen voorstellen om de behandeling van dit punt tot de volgende vergadering uit te stellen. De heeren hebben al zoo dikwijls een voorstel tot uitstel gedaan, laat ik dat nu ook eens doen. Overeenkomstig het voorstel van den Voorzitter wordt met algemeene stemmen besloten het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot de volgende ver gadering aan te houden. 24. Onderzoek van den geloofsbrief van het nieuw benoemde lid van den Gemeenteraadden heer J. IJtsma. De heer Oosterhoff rapporteert namens de Com missie, belast geweest met het onderzoek van den ge loofsbrief en bestaande uit de heeren Botke. Oosterhoff

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 14