298 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 4 October 1932.
reeds eenige voornemens, maar naar ik ben ingelicht,
zal er binnen zeer korten tijd van Rijkswege een cir
culaire op dat punt komen, die alles regelt. Wij zullen
dus op het oogenblik nog eenig, zij het zeer weinig
geduld moeten hebben om ook precies te weten hoe
wij in dat geval hebben te handelen.
Er zijn verder eenige aanmerkingen naar voren ge
bracht ten aanzien van de kwestie van uitkeering van
een zeker percentage van het loon. Nu wil ik opmerken
dat als hier is gesproken over een percentage van 65
waarover de heer Wiersma het had, in de goedge
keurde regeling in art. 8 staat,,bij geheele werk
loosheid mag de steun aan werkloozen nimmer meer
bedragen dan 65 Het is dus zeer de vraag of dit
wil zeggen dat die steun per sé 65 moet bedragen
daarvoor moet men elk geval op zichzelf beoordeelen
en dat is de taak van de Armenkamer. Wanneer echter
op een gegeven moment, wie dan ook, bezwaren heeft
bij een persoonlijk geval, dan zal het college van Bur
gemeester en Wethouders en speciaal de wethouder,
die daarvoor meer in het bijzonder is aangewezen, ten
allen tijde bereid zijn om zoo'n bijzonder geval onder
de oogen te zien. Maar ik wil er den nadruk op leggen
dat men niet moet zeggen dat er 65 moet worden
uitgekeerd; er staat alleen dat er niet meer mag worden
uitgekeerd en men mag dus niet zeggen dat het per sé
65 moet zijn.
Ik wil verder hierover ook zeer weinig naar voren
brengen; ik kan feitelijk alles wel laten zwemmen wat
er over dit punt verder is gesproken. Alleen wil ik nog
over één ding iets zeggen. De heer Koopal heeft ge
sproken over de kwestie van het verwijzen van een
persoon naar Practische Hulp, een instituut, zooals de
heer Koopal het heeft genoemd, voor a-socialen. De
Raad heeft, zooals hier meermalen is gebleken, een groote
waardeering voor Practische Hulp, maar het is zeer
sterk de vraag of de menschen, die onder de verzorging
van de Armenkamer vallen, naar Practische Hulp
moeten worden gezonden. In het algemeen ontken ik
dat in den zin, zooals de heer Koopal dat hier naar
voren heeft gebracht, maar ik ontken ook dat Voogden
in die richting handelen. Er komen wel eens gevallen
voor, dat een persoon daarheen wordt verwezen, maar
ik moet eerlijk zeggen dat ik dan, in die gevallen, niet
ver af sta van de opvatting van Voogden. Maar die
gevallen zijn uitzonderingen.
Verder wil ik nog het volgende opmerken. Men zegt
hier wij moeten op het oogenblik een ander instituut
hebben, wij moeten hier Maatschappelijk Hulpbetoon
hebben, want het oude instituut functionneert op het
oogenblik niet. Wij zullen hier dat instituut van Maat
schappelijk Hulpbetoon wel krijgen, dat voel ik wel
aan, maar als men zegt dat dit op den duur beter zal
functionneeren dan de Armenkamer, dan wensch ik dat
niet zonder meer te bevestigen. Wij hebben ook wel
eens wrijving met de Armenkamer, maar ik zou toch
dit willen zeggen, dat Voogden ten aanzien van de
hun opgedragen taak een geweldige werkkracht toonen
en dat zij alle zaken met zeer veel goeden wil onder
de oogen zien en er van trachten te maken wat zij er
op een gegeven oogenblik van kunnen maken. Het
betreft hier personen, die hier reeds 20 en 25 jaar lang
in zitten en die steeds hun uiterste best doen in het be
lang van de gemeenschap. Als men dan ook aanmerking
maakt op de gestie van de Armenkamer, zou ik dit
willen afscheiden van de Voogden, omdat het voor de
gemeente van enorme beteekenis is, dat wij hier men
schen hebben, die in het belang der gemeenschap elke
week daar zeer veel tijd aan besteden.
Dat daar verder op een gegeven oogenblik een
andere voorzitter is. doordat de eene maand deze en
de andere maand die als zoodanig optreedt, is een ge
volg van de regeling, die daar op dat punt is getroffen.
Ik herhaal nog eens dat de Raad verstandig doet
niet in te gaan op het voorstel van den heer Dijkstra
om dit adres naar Burgemeester en Wethouders te
sturen om praeadvies, ook omdat dit zooveel dingen in
houdt, die hier al behandeld zijn ik herinner maar
aan het sportterrein, ik acht het niet noodig dat Bur-
gemeester en Wethouders daarover nog nader advi-
seeren en bovendien, omdat er verzoeken in staan,
die zelfs in de 4 groote steden van ons land niet voor
inwilliging vatbaar waren, zoodat dit dus voor Leeu
warden zeker zal zijn uitgesloten. Ik zou den Raad dus
in overweging willen geven om niet dien weg op te
gaan.
De heer Dijkstra: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou nog
een kort antwoord willen geven aan het adres van den
wethouder. Ik vind het betoog, dat de wethouder na
mens het college heeft gehouden, behoorlijk zwak, het
is een beetje boeman-jagerij. Heb ik voorgesteld om in
strijd met de Ministerieele bepalingen een bepaalde uit
keering te doen, tengevolge waarvan de Regeering dan
verschillende subsidies zou intrekken? Dat heb ik niet
gedaan; ik heb gevraagd, er kan onderzocht worden
wat in dat adres wordt gevraagd, maar niet om dat
zonder meer over te nemen.
Bij het belangrijkste wat er in dit adres staat is het
dat de wethouder zich vastklampt aan iets wat hier
toevallig is genoemd -en wat overigens ook zeer juist
is gebleken -, n.l. dat het maximum percentage 65
van den grondslag is. Daar ging het hier echter niet om
maar het ging er om of de grondslag, waarop het per
centage wordt uitgekeerd, juist was en de wethouder
heeft mij daarin niet kunnen tegenspreken. Of dat per
centage 65 was of 50 of 60, deed hier bij wijze van
spreken niets ter zake, maar ik heb gezegd dat, waar
in het vak, dat ik heb genoemd, een weekloon van
30.— geldend is, dan ook naar die basis aan den be
trokkene uitkeering moet geschieden en dat heeft de
wethouder niet tegengesproken. Daarom meen ik dat
de Raad niet verstandig zou doen, wanneer hij hier niet
de gelegenheid zou aangrijpen om dit adres naar Bur
gemeester en Wethouders te sturen om praeadvies.
Er is nog een ander argument door den wethouder
naar voren gebracht, n.l. dat dit adres is gestuurd door
een bepaald strijdcomité. Ja, dat weet ik ook wel, ik
ken die menschen niet of maar een heel enkele daarvan,
maar dat kan mij ook niets schelen. Het zullen wel
flinke kerels wezen, maar de vraag is voor mij!: wat
staat er in het adres Elk burger heeft toch het recht
om een adres te sturen Als men hier een adresregen
zou krijgen over dingen, die niets om de hakken heb
ben, dan zou dat beelemaal geen raison hebben, maar
zoo lang er in een adres bepaalde feiten worden ge
noemd, die de moeite waard zijn en dat kunt U hier
niet tegenspreken dienen wij de zaak onder de
oogen te zien en dan is voor mij niet de eerste vraag
I wie dat adres gestuurd heeft.
Daarnaast is een argument van den wethouder b.v.
dat de kwestie op een andere manier wordt opgelost.
Zeker, er is tusschen de vakbeweging en het college
over het algemeen een behoorlijke samenwerking, maar
het blijkt toch wel, dat er wel eens wat hangen blijft.
Wat het belangrijkste voor mij persoonlijk is, is de
manier van uitleg van de Ministerieele circulaires. Daar
is al herhaalde malen over gesproken, ook toen ik nog
lid van de fractie was en ik heb ook nog niet gehoord
dat dit al in orde was. Dat hebben wij ook wel gehoord
van den heer Koopal. Ik handhaaf dan ook mijn voor
stel om dit adres naar Burgemeester en Wethouders te
zenden, opdat men de zaak in zijn geheel zal bezien.
De beraadslagingen worden gesloten.
De Voorzitter: Wordt het voorstel van den heer
Dijkstra ondersteund? Verlangt een van de leden
stemming over het voorstel van Burgemeester en Wet
houders
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 4 October 1932. 299
De heer Dijkstra: Als mijn voorstel niet wordt onder
steund, is stemming overbodig. We zijn dat wel gewoon,
dat is wel vaker zoo.
De heer Vromen: Ja, mijnheer de Voorzitter, ik steun
het voorstel van den heer Dijkstra.
De Voorzitter wil dan over dat voorstel laten stem
men.
De heer Botke: Mijnheer de Voorzitter, ik zou nog
een enkel woord willen zeggen over wat de heer Dijk
stra en ook de heer Koopal over dit adres hebben ge
zegd. Wat daar in staat, is zeer zeker van belang
De Voorzitter: Nu gaat U de discussies weer openen
nu het voorstel van den heer Dijkstra in stemming
komt. Dat is de bedoeling niet; U hebt straks ruim de
gelegenheid gehad om te zeggen wat U wilde.
Het voorstel van den heer Dijkstra wordt met 26
tegen 2 stemmen verworpen.
Voor stemmen: de heeren Vromen en Dijkstra.
Tegen stemmen: mevrouw Van Dijk—Smit, de
heeren Hoogland, Buiel, Van der Meulen, Oosterhoff,
M. Molenaar, Turksma, Ritmeester, Balk, De Boer,
Muller, mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi, de heeren j
Van der Schoot, Hofstra, Feitsma, Hettinga, Wiersma,
Stobbe, Terpstra, Van Kollem. Hooiring, Westra,
Weima. Botke, Koopal en B. Molenaar.
Overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en
Wethouders wordt het adres voor kennisgeving aan
genomen.
i. adres van W. Hoogenkamp, namens het districts-
bestuur der Communistische Partij Holland, betreffende
het intrekken door den Burgemeester van een vergun
ning voor het houden van een optocht.
Wordt voorgesteld dit adres voor kennisgeving aan
te nemen.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Botke vraagt het woord.
De Voorzitter: Ik wil er vooraf even opmerkzaam op
maken al weet ik natuurlijk niet wat de bedoeling
van den heer Botke is om te zeggen dat zoowel in
art. 216 der Gemeentewet, zooals die op het oogenblik
luidt, welk artikel zonder discussie in de Kamer is vast
gesteld, als in een zeer jong Koninklijk besluit, n.l. van
20 April 1932, deze zaak absoluut buiten de compe
tentie van den Gemeenteraad is gehouden. Het gaat
zelfs zoo ver, dat de Gemeenteraad zelfs niet een besluit
zou mogen nemen om een dergelijke zaak in behande
ling te nemen. Ik wil er dus den Raad alleen maar even
voor waarschuwen dat, als de Raad mocht besluiten
deze zaak in behandeling te nemen, op dat besluit dan
toch het Koninklijk vernietigingsrecht zou worden toe
gepast.
De heer Botke: Mijnheer de Voorzitter, dat was ook
mijn bedoeling niet. Ik wilde alleen maar een vraag
stellen omtrent dingen, die in dit adres worden gezegd,
n.l. dat er eerst toestemming tot het houden van een
optocht is verleend en dat deze later is geweigerd, zoo
dat de optocht niet kon doorgaan, op grond van het
feit dat er bepaalde opschriften waren aangeplakt, die
echter niet zouden worden meegenomen in den optocht
en waaromtrent dus geen overeenkomst was gesloten.
Ik zou nu willen vragen of de Burgemeester genegen is
den Raad daaromtrent iets mede te deelen. Ik weet wel
dat deze zaak heelemaal tot de competentie van den
Burgemeester behoort en dat de Raad daar niets mee
te maken heeft, maar misschien dat de Burgemeester
eenige inlichtingen wil geven, waarom het houden van
dien optocht geweigerd is.
De Voorzitter: Ik ben graag bereid aan het verzoek
van den heer Botke tegemoet te komen, al zal ik er
niet veel meer van kunnen vertellen dan ik mag veron
derstellen dat den Raad bekend is.
Namens de Communistische Partij Holland was er
vergunning aangevraagd voor het houden van een op
tocht op 20 September. Nu sta ik op het standpunt dat
door mij aan degenen, die een politieken optocht willen
houden hetzij dat die wordt aangevraagd door Com
munisten, Socialisten of Anti-Revolutionnairen ver
gunning wordt verleend, mits men zich daarbij gedraagt
niet tegen de wetten des lands en ik zeg dit in het
algemeen en niet alleen voor de Communisten als
men zich daarbij fatsoenlijk gedraagt, fatsoenlijk tegen
over het publiek en tegenover anderen. Toen mij dus
door den heer Hoogenkamp werd gevraagd om een
optocht te mogen houden, heb ik gezegd: er is geen be
zwaar tegen; ik zou alleen graag willen weten het
was kort te voren, dus dat kon ook bekend zijn
welke opschriften in den stoet zullen worden meege
dragen. Ik zou die graag vooruit even willen hebben,
dan kan ik zien of ze naar mijn oordeel toelaatbaar zijn.
De heer Hoogenkamp heeft die voorwaarde geaccep
teerd. hij heeft mij daarop een paar opschriften ge
noemd en ik had daartegen geen bezwaar.
Het was toen, geloof ik, al zoo ver, dat de route van
den weg, die men zou volgen, met den Commissaris van
Politie was besproken, toen mij onder de oogen kwamen
eenige manifesten met opschriften, waarvan men posi
tief wist. dat zij zouden worden geweigerd om in den
stoet mee te dragen. Nu is het een kwestie van aan
voelen, maar als blijkt dat de zaak op die manier wordt
aangelegd, dan meen ik dat men met menschen heeft
te doen, die niet voelen dat zulks eigenlijk in dat sta
dium van de zaak niet te pas komt. Ik vreesde dan ook
dat er bij het houden van den optocht verrassingen
zouden kunnen gebeuren en waar ik liever wil voor
komen dan genezen men ziet dat er zelfs hier en daar
onschuldige slachtoffers vallen als gevolg van de her
rie, die in dergelijke gevallen kan ontstaan heb ik,
waar datzelfde, wat in andere plaatsen is gebeurd, ook
hier kan gebeuren, gezegd ik trek de vergunning in.
Ziedaar de geheele zaak.
De heer Botke: Ik dank U wel.
De Voorzitter: Ik stel er prijs op, om nog even op
dit punt terug te komen, om dit er nog even bij te zeg
gen. Er staat in het adres o. a.
,,Ons inziens heeft de Burgemeester een voor
wendsel moeten vinden om op zijn oorspronkelijk ge
geven vergunning terug te komen."
Ik verklaar hier uitdrukkelijk, dat ik noch van lager-
noch van hoogerhand ook maar eenig verzoek, eenige
vraag of ook maar iets gekregen heb om de vergunning
voor het houden van den optocht ongedaan te maken,
maar dat ik absoluut op eigen verantwoording heb ge
handeld.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het adres wordt voor kennisgeving aangenomen.
j. adres van het bestuur der Vereeniging Leeu
warder School- en Kinderwerktuinen" om aan die ver
eeniging een geldelijke bijdrage te verleenen ten be
drage van het nadeelig saldo der exploitatierekening,
geraamd op ten hoogste 1055.
/c. adres van B. Hattuma en andere bewoners van
perceelen aan de Westerstraat, om den achter hun per-
ceelen gelegen grond, een gedempte sloot ten Oosten
van het Rengerspark, van een verharding te doen voor
zien;