304 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 4 October 1932.
meentebestuur van Leeuwarden zeer terecht heeft in
gezien dat het in het algemeen belang en in het belang
van dengene, die daar bouwde, niet gewenscht was,
dat hij daar brugjes bouwde.
De eerste vraag, die ik thans wilde stellen, is: is die
sloot geheel eigendom van adressant of is die man-
deelig, dus half van de gemeente en half van adressant?
Ik meen, als ik goed ben ingelicht, dat zij geheel van
adressant is en dat hij dus zonder meer het recht had
die sloot te dempen. Toch zijn door de gemeente Leeu
warden aan den bouwer een reeks van voorwaarden
opgelegd, waaronder er zijn, zooals straks door den
Voorzitter is gezegd, die nog nader zullen worden be
keken, n.l. de voorwaarde tot het leggen van een rio-
leering naar de gedempte sloot, met de bedoeling, dat
deze rioleering later zou aansluiten op een daar te
leggen hoofdriool.
Intusschen, de bouwvergunning, verleend door het
gemeentebestuur van Leeuwarderadeel, omvat ook het
hebben van een rioleering, echter niet naar de voor
zijde van de woningen en uitmondende aan den Lek-
kumerweg, maar naar de achterzijde en uitmondende in
de sloot, die achter de woningen ligt, die tot den boe
zem behoort en waarop Leeuwarderadeel den bouwer
het recht heeft gegeven niet alleen zijn gebruikswater
maar ook de faecaliën te loozen.
In hoeverre die man nu daardoor in moeilijkheden zal
komen, is een zaak, die hij zelf moet uitmaken en waar
voor ik niet behoef op te komen en in hoeverre hij ge
negen is al of niet dergelijke voorwaarden te teekenen,
is ook zijn eigen zaak. Intusschen kan het echter voor
komen dat voor dergelijke dingen telkens weer bouwers
bij deze gemeente moeten aankloppen en dat weer men-
schen. die in een ongunstiger conditie staan, een der
gelijke vergunning moeten aanvragen. Dan ligt het toch
zeker wel op den weg van den Raad en van het Ge
meentebestuur om geen te strenge bepalingen te maken
door gebruik te maken van bepaalde omstandigheden,
iets wat zou kunnen leiden tot misbruik en wat al te
zware verplichtingen op de bouwers zou leggen.
Een van de voorwaarden, die bijzonder sterk mijn
aandacht heeft getrokken, is, dat er door den bouwer
per se een straat moet worden aangelegd op dat ter
rein, die geheel komt te liggen in de gemeente Leeu
warderadeel. Het lijkt mij toch wel een beetje eigen
aardig dat de gemeente Leeuwarden aan iemand, die in
Leeuwarderadeel bouwt, oplegt om daar een straat te
maken, terwijl, als de gemeente Leeuwarderadeel dat
noodig achtte, het den bouwer bij de bouwvergunning
wel zou kunnen worden opgelegd. Indien het Gemeen
tebestuur van Leeuwarden wel onderhandelt met het
Gemeentebestuur van Leeuwarderadeel over de voor
waarden, waaronder hier een bouwvergunning moest
worden verleend en het Gemeentebestuur van Leeu
warderadeel wel genegen was, daarbij bepaalde wen-
schen van Leeuwarden ter kennis te nemen, n.l. ten
opzichte van het bepalen van de rooilijn langs den Lek-
kumerweg, dan is mijn vraag of aan dat gemeentebe
stuur niet is gevraagd om ook aan de bouwvergunning
te verbinden de voorwaarde tot het leggen van een
straat en zoo ja, is dat verzoek dan geweigerd? Of heeft
men die vraag niet gesteld? Indien die vraag antken-
nend door het Gemeentebestuur van Leeuwarderadeel
mocht zijn beantwoord, moet ik daaruit opmaken, dat
de gemeente Leeuwarden op deze wijze een bouwer
dwingt een straat te leggen in de gemeente Leeuwarde
radeel, die door het Gemeentebestuur van Leeuwarde
radeel daar niet wordt gewenscht.
Een vraag die hieraan vast zit is deze welk belang
heeft de gemeente Leeuwarden er bij om een straat in
een andere gemeente, in casu in Leeuwarderadeel, in
eigendom en beheer te krijgen, zonder dat daarvoor het
geld voor het eeuwigdurend onderhoud wordt ontvan
gen? Dat is m. i. geen gemeentebelang. Het is natuurlijk
mogelijk dat men in de naaste toekomst meent te mogen
verwachten dat daar een grenswijziging moet worden
mogelijk geacht, waarbij men dan reeds vooruit heeft
gekeken naar de bedoeling, die Leeuwarden heeft met
zijn uitbreidingsplan, maar dergelijke zaken dient men
dan niet uit te vechten op de ruggen van de bouw
ondernemers. Dat is m. i. niet juist. Als Leeuwarden op
goede gronden meent daar volgens zijn uitbreidingsplan
bepaalde straten te moeten hebben en het wenschelijk
en rechtvaardig acht dat de straten in Leeuwarderadeel
daarbij aansluiten, dan is dat een zaak van onderhan
deling tusschen die beide gemeenten, maar dan is dat
niet een zaak die door Leeuwarden op die wijze moet
worden uitgevochten.
Dat zijn allemaal vragen, die bij deze zaak bij mij zijn
gerezen en waarop ik graag een antwoord zou ont
vangen.
De Voorzitter: Ik wil hierop antwoorden, dat ik mij
kan begrijpen dat hier kwesties kunnen ontstaan en
wanneer men de grenskwestie tusschen de twee ge
meenten bij deze zaak aansnijdt, dan zijn wij op het
goede punt aangeland, omdat n.l. Leeuwarderadeel en
Leeuwarden zoo in elkaar grijpen, dat ik mij niet anders
kan voorstellen dan dat er in de toekomst ook derge
lijke punten zullen komen en dat wij nog wel ernstiger
conflicten zullen krijgen als dit.
Nu was eenvoudig de bedoeling hier, niet om een
kwestie met een andere gemeente op den rug van een
bouwondernemer uit te vechten, maar om den bouwer,
die in een andere gemeente bouwt, zooveel mogelijk ter
wille te zijn om daar te bouwen. Nu wordt hier echter
roet in het eten gegooid door iemand, die met de zaak
niets te maken heeft, iemand, die van de firma Kolk ook
geen opdracht had om het stuk bij den Raad in te stu
ren, waarvan de heer Vromen heeft gesproken en die
ook nu van de firma Kolk geen opdracht had om een
stuk in de krant te zetten, zoodat de firma Kolk daar
niets van afwist. Dergelijke menschen gooien hier op
die wijze roet in het eten en trachten te bederven de
aangename verhouding, die er bij de behandeling van
deze zaak tusschen den heer Kolk en de gemeente is
geweest. De zaak is in der minne met den heer Kolk
overlegd en hij was content met deze voorwaarden.
Als de gemeente hier alles op haren en snaren had
gezet, had de heer Kolk daar alle woningen wel weer
kunnen afbreken, want hij bouwt daar achter een sloot
en het is niet, zooals de heer Terpstra meent, dat de
gemeente hem daar uitgang moet geven naar den open
baren weg. Hij hééft n.l. uitgang naar den openbaren
weg en de gemeente had dus kunnen zeggen laat hij
die gebruiken; hij bouwt op dat perceel en het perceel
had uitweg en wij hebben dus met den bouwer als zoo
danig niets te maken, omdat deze uitgang een bekende
en erkende uitweg is voor dit perceel. Dit geeft echter
moeilijkheden als men daar een groep huizen bouwt en
vanzelf vraagt dan de bouwer voor ieder huis uitweg
naar den openbaren weg.
Toen heeft dus de heer Kolk contact gezocht met de
gemeente en wij hebben toen gezegd U kunt daar zeer
goed uitwegen krijgen, maar U zult dan ook moeten
voldoen aan alle normale bepalingen, die wij in onze
gemeente bij een dergelijken bouw aan de bouwers
opleggen, d. w. z. dat U de sloot dempt en de strook
grond voor de woningen afstaat aan de gemeente, enz.
De heer Kolk had daar niets tegen en alle onderhan
delingen zijn zoo in der minne gegaan.
Blijft nog over de straataanleg, die hier het belang
rijkste punt vormt. Volgens ons uitbreidingsplan zal
daar een straat moeten komen en nu is het misschien
waar dat dit zich op het oogenblik over een deel van
Leeuwarderadeel heeft uitgestrekt; dat mag theoretisch
waar zijn, maar practisch is die gemeente daar zoo door
onze gemeente geënclaveerd, dat het daar de vraag is:
wie zal precies de loop van de straten bepalen En
dan is het logisch, dat speciaal op dat stuk van Leeu-
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 4 October 1932. 305
warderadeel, dat aan drie zijden is ingesloten door onze
gemeente, ook onze gemeente het recht heeft te zorgen,
dat de straten aansluiten bij ons uitbreidingsplan en dat
eigenlijk de gemeente Leeuwarderadeel daar dit niet
moet doen.
Nu is die straat daar volgens het uitbreidingsplan
geprojecteerd en aan de firma Kolk is de voorwaarde
gesteld om die straat daar aan te leggen, evenals er
indertijd met den heer Jonker, toen deze aan den Gro
ningerstraatweg bouwde, is onderhandeld; ook deze
heeft toen op ons verzoek niet op de plaats gebouwd,
waar door ons een straat was geprojecteerd, die met
de straat, welke de heer Kolk daar nu zal leggen, straks
zal samenkomen; de heer Jonker is toen op ons verzoek
met zijn bouw een 12 tot 15 M. opgeschoven.
De kwestie van aanleg van die straat is verder voor
den heer Kolk niet een financiëele kwestie; er is daar
over wel een oogenblik kwestie geweest, maar de heer
Kolk heeft er ten slotte toch genoegen mee genomen en
hij wil die straat nu ook graag zelf gebruiken door er
een paar garages aan te bouwen; de heer Kolk krijgt
er dus nu zelf ook nut van. Nu echter door den heer
Kolk zelf de straat wordt aangelegd, is van onze kant
deze concessie gedaan, dat hij niet de bijdrage behoeft
te storten voor het voortdurend onderhoud en dat wij
zullen bevorderen dat er daar in de door hem gebouwde
woningen gaslevering zal kunnen plaats hebben, terwijl
wij anders op het standpunt staan dat de betrokken
gemeente daarvoor behoort te zorgen en wij niet aan
woningen buiten onze gemeente gas gaan leveren. Die
gaslevering is bij de huizen, die door den heer Jonker
aan den Groningerstraatweg zijn gebouwd, ook ge
beurd, omdat daar ook een tegenprestatie van den heer
Jonker tegenover stond. Zoo is dit ook hier gebeurd.
Zoo is er van weerskanten iets gedaan en is er een
compromis tot stand gekomen, dat ook door den heer
Kolk is geaccepteerd. Wij hebben ook altijd met den
heer Kolk onderhandeld en zelfs nooit met den tus-
schenpersoon gesproken, van wiens handelingen in
dezen de heer Kolk niets afwist en die hier op die wijze
nu roet in het eten heeft gegooid. Zelfs toen er van och
tend nog een brief inkwam van den heer Kolk, dat her
misschien niet noodig zou zijn een riool aan te leggen in
de te dempen sloot, omdat de heer Kolk van het polder
bestuur vergunning heeft gekregen om te loozen in de
sloot achter de woningen, hebben oogenblikkelijk Bur
gemeester en Wethouders nog in de voorwaarde, die
het leggen van dat riool voorschrijft, gezet, indien
zulks naar het oordeel van Burgemeester en Wethou
ders noodig is". Wij zijn dus den heer Kolk ook hierin
tegemoet gekomen, zoodat thans niet vaststaat dat hij
dit riool behoeft aan te leggen. Zoo is alles in gemoede
behandeld en van weerskanten waren beide partijen
tevreden. Wat wil men dan nog meer? Er is van weers
kanten wat gevraagd en wat toegegeven en dat dit nu
is een zaak tusschen twee gemeenten, die op den rug
van een bouwondernemer uitgevochten wordt, kan ik
niet inzien. Ik zou eerder zeggen dat de heer Kolk blij
moet zijn laat ik het maar precies zeggen zooals het
is dat wij zooveel hebben gedaan, omdat anders zijn
huizen daar onverkoopbaar zouden zijn geweest. Wij
hebben daar geen gebruik van gemaakt, maar alles is
in der minne geschikt.
Ik zou zeggen, wat kan ik er verder nog van zeggen
Ik kan er verder niets van zeggen, alleen omtrent de
bepaling tot het maken van een rioleering nog dit. Ik
wil er direct bij zeggen dat de gemeente Leeuwarde
radeel aan den heer Kolk permissie heeft gegeven om
het huisvuilwater langs een rioleering in de sloot achter
de woningen te mogen loozen en nu hebben wij voor
gesteld er is daar op het oogenblik nog geen hoofd
riool in den Lekkumerweg, maar dat zal er t. z. t. wel
komen -dat hij voor de woningen in de gedempte
sloot een riool moest maken, welk riool dan later op het
te maken riool in den Lekkumerweg zou kunnen aan
sluiten. Immers, wanneer dat hoofdriool er komt, zou
de gemeente Leeuwarderadeel dat niet kunnen voor
stellen, omdat men dan daar zou moeten zeggen dat
de betrokkenen hun vuil water moesten loozen op een
riool in een andere gemeente. Wij hebben die bepaling
gemaakt, omdat wij er van overtuigd zijn hoewel
misschien, als die sloot achter die woningen is vervuild,
ook de grens van de gemeente daar dan reeds is ge
wijzigd dat op den duur het loozen van het huisvuil
water in die sloot in Leeuwarderadeel niet juist zal
blijken te zijn. Wij hebben hier op dat gebied eenige
ervaring, want ook bij een perceel aan den Groninger
straatweg is dat indertijd toegestaan en het blijkt nu
reeds dat die sloot reeds vrij erg is vervuild. Nu had
men ons hier noodig voor een uitweg en voor gas en
nu hebben wij, niet in ons belang maar in het belang
van de volksgezondheid, gezegd: wij willen graag dat
gij daar een rioleering maakt, die in de toekomst, als
j zij er is voorloopig kan dat niet aansluit op onze
rioleering. Van een dergelijke bepaling kan men toch
niet zeggen dat de zaak op de ruggen van de menschen
wordt uitgevochten.
Door een van de heeren is nog gevraagd zal men
i door het stellen van deze voorwaarden niet de parti
culiere nijverheid nekken? Ik zou integendeel willen
zeggen 'deze bouwer kan in dit geval iets verdienen
doordat wij zoo goed geweest zijn, want zijn uitgang
zou voor de helft op slot geweest zijn als wij niets had-
I den gedaan en hoe zou de heer Kolk er dan tusschen
I hebben gezeten? Zou hij zich dan alleen hebben gered?
Dat moet men mij maar eens zeggen
De heer Vromen: Hij had de sloot kunnen dempen.
De Voorzitter: Als de sloot vermoedelijk geheel
eigendom van het Rijk is Want van de gemeente is
i zij ook nog niet. Maar laten wij maar zeggen dat de
toestand normaal is, dan is de sloot toch nog maar voor
de helft van de firma Kolk; bij de meeste Rijkswegen
is de sloot langs den weg geheel van het Rijk, maar
i laten wij nu maar zeggen dat de scheiding van eigen
dom hier in het midden van de sloot loopt, dan zal
toch in elk geval de firma Kolk de sloot niet kunnen
dempen zonder dat men er den mede-eigenaar in kent.
Ook mag de firma Kolk de halve sloot niet dempen,
want een sloot als scheiding van eigendommen is prac
tisch naar de algemeene opvatting gezamenlijk eigen-
dom van de beide naastlegers en dan mag niet de eene
i eigenaar een schutting in het midden van. de sloot zet
ten en de halve sloot dempen. Dat verder de sloot ge
heel van den heer Kolk zou zijn, zoodat hij zijn eigen
sloot zou moeten dempen en daarna de gedempte sloot
aan de gemeente cadeau heeft moeten doen, kan ik niet
inzien; vermoedelijk is zelfs de sloot in het geheel niet
van hem, maar geheel van het Rijk misschien dat
die bewering wel uit dezelfde goede bron afkomstig is
als het andere.
Dat die strook grond, genoemd onder voorwaarde 8
aan den heer Kolk f800.— heeft gekost is best mogelijk,
maar ik denk niet dat hij die strook alléén heeft gekocht,
maar dat hij het geheele terrein voor een zekeren prijs
heeft gekocht. Wanneer nu volgens dien prijs wordt
uitgerekend wat hij voor die strook heeft betaald is
het zeer wel mogelijk, dat men komt op een bedrag
van 800. maar de firma Kolk zal deze strook toch
ook gebruiken; het is ook haar belang dat die bij de
straat komt en zoo past deze geheele zaak in elkaar.
De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil
beginnen met U mijn dank te betuigen voor het geven
van zoo duidelijke inlichtingen en ik voeg er bij dat
U mij ook dank kunt brengen al behoeft U dat
natuurlijk niet te doen voor het stellen van mijn
vragen, omdat U daardoor in de gelegenheid bent ge
komen om Uw standpunt tegenover dat van den
schrijver van dat ingezonden stuk te geven en ons de