338 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 October 1932.
de regels van den Minister door is te verstaan dat, als
die Zaterdagavondvergunning er niet gekomen was,
hij misschien de zaak wel anders had kunnen uitvoeren.
Anders toch had, dunkt mij, de Minister daarop niet
geattenteerd.
Ik meen verder te moeten zeggen dat er een eigen
aardige overeenstemming is tusschen de mededeeling
van den Minister en de uiting, die hier indertijd door
de rechterzijde achter mij bij de behandeling is gedaan,
toen men mij toevoegde dat de Zaterdagavondvergun
ning wel voldoende was als compensatie aan de Israë-
lietische winkeliers. Het doet mij nu zoo eigenaardig
aan, dat er zoo'n overeenstemming bestaat tusschen de
uiting van die zijde en de mededeeling van den Minister;
men zou haast mogen veronderstellen dat de Minister
hierover ingelicht zou zijn. Ik kan dat gevoel niet bij
mij vandaan krijgen.
Er is hier een groote ongelijkheid in rechtsbedeeling
tegenover andersdenkenden, die den Zondag als eer
sten werkdag beschouwen en ik geloof dat de rechter
zijde daar mede schuld aan heeft. Wanneer men zich
niet kan stellen op het standpunt van het recht, dan kan
men zich daar toch op stellen in den zin van recht
vaardigheid. Ik meen te mogen constateeren dat de
conciliante houding in woorden van de heeren van
rechts hier niet in overeenstemming is geweest met hun
daden, maar dat die daarmee indertijd in tegenspraak
zijn geweest en ik geef de verzekering dat dit van
Joodsche zijde voor later goed zal worden onthouden.
Ten slotte wil ik nog vermelden tot hoe eigenaardige
situaties het ten opzichte van de Winkelsluitingswet
in ons land al is gekomen. Als men nagaat, dat in
Losser aan de kerkgangers des Zondags de gelegen
heid wordt gegeven om hun inkoopen daar in de win
kels te doen, terwijl hier, wat de Israëlietische winke
liers betreft en waarvan er een voldoend aantal in de
stad wonen, geen gelegenheid wordt gegeven om op
Zondag te verkoopen, omdat wordt geacht dat zij al
een voldoenden verkooptijd hebben, dan constateer ik
dat, waar hier aan de Israëlietische winkeliers slechts
5 dagen per week verkoopgelegenheid wordt gegeven,
in de gemeente Losser aan andere dan Israëlietische
winkeliers gedurende dag verkoopgelegenheid
wordt gegeven. Dat is in strijd met het rechtsbeginsel,
zooals wij dat mogen opvatten.
Wat het voorstel zelf betreft, Burgemeester en Wet
houders adviseeren op het oogenblik om dit besluit in
te trekken en wij zullen daar op dit oogenblik niets aan
kunnen veranderen. Maar ik beloof U dat wij van onze
zijde al het mogelijke in het werk zullen stellen om deze
onrechtvaardigheid, aan dat deel van de bevolking be
dreven, ongedaan te maken. Al zal dat hier niet ge
beuren, wij zullen op ons ,,openst" zijn en in bevoegde
kringen en daar waar dat noodig is, deze zaak ter
sprake brengen, om te trachten, hierin verandering te
krijgen op grond van de vrijheden, die ons volgens de
Grondwet moeten toegekend worden.
De heer Van Kollem: Mijnheer de Voorzitter. Ik
wilde ook wel een enkel woord laten hooren, omdat ik
niet graag geacht wil worden mede te onderschrijven
de beteekenis van de woorden, door den heer Turksma
geuit. Ik ben evenals de heer Turksma van meening
ik heb dat bij de vroegere behandeling ook al ge
zegd dat in het algemeen de compensatie, welke de
Joodsche winkeliers hebben gekregen, niet voldoende
is. Ik hèb dat toen al gezegd, maar ik heb er bij ge
voegd, dat het buiten de bevoegdheid en de sfeer van
den Raad ligt om daarin verandering te brengen, maar
dat er door de betrokkenen een landelijke actie moet
worden ingezet om dat te doen. Daarbij komt dan nog
dat, zooals alle Raadsleden wel zullen hebben gelezen,
de Minister reeds een onderzoek laat instellen naar de
werking van de Winkelsluitingswet in haar geheel.
Waar ik echter speciaal even op wilde komen is dit,
dat ik in zekeren zin den Raad hier wil rehabiliteeren.
omdat de Raad in zijn geheel ik laat de tegenstem
mers hier buiten beschouwing, omdat ik met de meer
derheid heb te maken heeft getracht den Joodschen
winkeliers dat te verschaffen, wat hier is aangenomen
en waardoor zij meerdere vrijheid zouden krijgen.
Daarom mogen wij zeggen dat de Raad hier geen ver
wijt verdient. Wat de tegenstemmers indertijd heeft
bewogen om tegen te stemmen, moeten zij met hun
eigen geweten maar trachten overeen te brengen, maar
de Raad heeft recht willen doen aan de Joodsche win
keliers. Dat de Minister dat niet wil doen, acht ook ik
een groote onrechtvaardigheid en ook ik zal er aan
meewerken, ter plaatse waar dat kan. om die onrecht
vaardigheid op zij te zetten.
De beraadslagingen worden gesloten.
De heer Vromen is intusschen ter vergadering ge
komen.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De Voorzitter: Alvorens deze vergadering te sluiten,
zou ik nog even Llwe attentie willen vragen, omdat ik
graag een enkel woord zou willen zeggen tegen onzen
bode Van der Wal, die ons gaat verlaten.
Van der Wal, het is vandaag de laatste dag, dien je
meemaakt in ons midden. Vele malen hebben wij je hier
gezien als de zwijgende figuur in ons midden, als de
man, die alle jaren door hier heeft gezwegen, hoeveel
er ook werd gesproken en die hier die zwijgende hou
ding ook altijd heeft moeten aannemen. Ik geloof dat
je hier altijd op de Raadsleden een heel prettigen indruk
hebt gemaakt, niet alleen in den Raad, wanneer Van
der Wal altijd kalm en rustig en correct zijn gang ging,
maar ik geloof ook dat Van der Wal altijd de Raads
leden bij het binnenkomen van het stadhuis, hetzij wan
neer- zij de stukken kwamen inzien, hetzij bij den aan
vang van de vergaderingen, met een prettig en opge
ruimd gezicht ontving en dat de Raadsleden van hun
kant altijd een aangename herinnering aan hem zullen
behouden.
Van der Wal, dit is de laatste maal, dat je hier in
ons midden bent. Ik hoop van harte, dat je gezondheid,
die je wel eens eenige parten heeft gespeeld, verder
goed mag zijn. Waar je zoo lang hier de gemeentezaken
van Leeuwarden hebt meegemaakt, verwacht ik, dat
je ook verder na elke vergadering oogenblikkelijk de
Leeuwarder Courant ter hand zult nemen, om te zien
hoe het in den Raad gegaan is. Ik hoop dat je verder
je levensdagen in gezondheid moogt doorbrengen en
dat het je nog lang gegeven mag zijn de zaken van den
Leeuwarder Gemeenteraad met animo te volgen.
Van der Wal, het ga je goed.
De heer OosterhoffMijnheer de Voorzitter. Of
schoon ik hier in den Raad niet het oudste lid in jaren
ben en dus eigenlijk niet kan spreken namens de Raads
leden, wil ik toch graag een enkel woord zeggen en
daarmede voldoen aan het tot mij gerichte verzoek om
als Raadslid met het grootste aantal dienstjaren een
enkel woord van afscheid tot onzen scheidenden bode
Van der Wal te richten.
Ik verklaarde mij daartoe gaarne bereid, omdat ik
Van der Wal jaren lang in deze dienstbetrekking heb
gekend en hem daarin in hooge mate heb leeren waar-
deeren.
Ik wil mij dus heel graag aansluiten bij Uw woorden,
mijnheer de Voorzitter; U hebt gewezen op de trouwe
plichtsbetrachting van Van der Wal en op het groot
aantal jaren, dat hij de gemeente heeft gediend, ik zou
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 October 1932. 339
van den kant van den Raad nog de bijzondere aan
dacht willen vestigen op zijn buitengewone vriende
lijkheid en de welwillendheid, waarmee hij de Raads
leden tegemoet trad, als deze zijn hulp of voorlichting
noodig hadden.
Van der Wal, ik wensch U namens de leden van
den Raad nog vele gelukkige levensjaren, waarin gij
nog in ruime mate moogt genieten van de rust, die U
na een zoo welvolbrachte levenstaak zoo zeer toekomt.
De Raad geeft blijken van instemming zoowel met
de woorden van den Voorzitter als met die van den
heer Oosterhoff.
Niets meer te behandelen zijnde, wordt de verga
dering door den Voorzitter gesloten.