328 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 October 1932. menschen, maar ook anderen, die ook in krotten wonen, die toevallig nog niet onbewoonbaar zijn verklaard om een geschikte woning te krijgen. Wij hebben niet alleen dit jaar en niet alleen het vorig jaar maar de laatste jaren steeds en steeds weer er hier op gewezen: als men den toestand van het woningvraagstuk hier wenscht te verbeteren, dan moet men beginnen met er woningen bij te bouwen, dan moet men van gemeente wege zorgen dat er woningen bij komen. Want als men dat niet doet, kunnen wij als Raad wel woningen on bewoonbaar verklaren, maar dan alleen met het resul taat, dat er in de stad een groot aantal krotten komen met dat mooie witte bordje er op, terwijl er verder aan den toestand niets verandert. Ik spreek hier namens mijn fractie ons ernstig leed wezen uit over dezen gang van zaken en ik wil hier namens mijn fractie verklaren dat haar leden, niemand uitgezonderd, met dezen gang van zaken omtrent dit vraagstuk niet langer accoord gaan en dat niet langer wenschen te tolereeren. Wij meenen ten opzichte van dit vraagstuk in den loop der jaren veel en lang genoeg op den toestand van het woningvraagstuk te hebben gewezen. Wij hebben er op gewezen dat, wanneer er geen andere maatregelen werden getroffen dan wo ningbouw door middel van den particulieren bouw, die aan den top bouwt en als er niet door het treffen van andere maatregelen woningen zouden komen die door de menschen ook bewoond kunnen worden in verband met hun financieele draagkracht, het steeds voor ons als een paal boven water heeft vastgestaan, zooals ook steeds door ons naar voren is gebracht, dat wij hier wel heele mooie besluiten kunnen nemen, maar dat daar dan toch absoluut niets van terecht kan komen. Het doet mij genoegen, dat de Inspecteur van het Woningtoezicht, die wij het voor-vorige jaar hier in Leeuwarden hebben gekregen, over dezen gang van zaken precies hetzelfde denkt. Hij schrijft n.l. in zijn brief aan Burgemeester en Wethouders het volgende: ,,De voornaamste moeilijkheid, die aan tijdige ont ruiming in den weg staat, is wel het ontbreken hier ter stede van behoorlijke woningen in een voor de betrokken bewoners geschikte huurklasse. Bij onderzoek werd de telkens terugkeerende klacht gehoord dat zelfs voortdurend en ingespannen zoeken naar een andere woning geen resultaat opgeleverd had." Op een andere plaats in datzelfde stuk zegt de Inspec teur, terwijl hij het heeft over de saneering van de Weerklank Geenszins kan de saneering van de Weerklank worden beschouwd als de eenige werkzaamheid op dit gebied." En verder schrijft hij nog ,,De behoefte aan woningen, die verhuurd kunnen worden voor ten hoogste ƒ3.—' per week, is naar mijn meening in Leeuwarden zeer groot, zoodat na de saneering zeker nog meer groepen van dergelijke woningen zullen moeten tot stand komen." En Burgemeester en Wethouders verklaren in hun Raadsbrief zelf, sprekende over het feit dat de men schen nog zeer lang in een onbewoonbaar verklaarde woning moeten zitten ,,De reden hiervan is voor een deel gelegen in de groote moeilijkheid die in dezen tijd van gebrek aan kleine woningen de betrokkenen hebben om een be hoorlijk pand te bemachtigen. In niet geringe mate draagt daartoe bij, naast het gebrek aan geschikte woningen, de dikwijls zwakke financieele positie van de huurders." Als wij dat zien, als eenerzijds de betrokken ambtenaar in onze gemeente, die Burgemeester en Wethouders moet adviseeren, zegt: zoo en zoo staan de zaken er voor en als Burgemeester en Wethouders zelf in hun stuk zeggen: dat en dat is de reden dan be- grijpen wij niet, dat tot nog toe Burgemeester en Wet houders den Raad geen plan hebben aangeboden ten opzichte van dit vraagstuk om te komen tot den bouw van een belangrijk aantal woningen, waarin men de menschen kan opvangen, die uit deze krotten moeten worden verhuisd. Dat onze gemeente hier een taak heeft te verrichten, zal U zeker ook blijken als U kennis neemt van het rapport, dat door het Nederlandsch Instituut voor Volkshuisvesting en Stedebouw in samenwerking met den Nationalen Woningraad ten opzichte van het krottenvraagstuk het vorig jaar is uitgebracht. Het zij mij vergund een kleine passage uit dat rapport voor te lezen. Het is een belangrijk rapport, waarvan ik graag zou willen dat ieder, die met de Volkshuisvesting annex is, het zich aanschafte om er kennis van te nemen. Onder het hoofdstuk ,,De huisvesting van voormalige krotbewoners" schrijft de commissie, die dit rapport heeft samengesteld Anders staat het reeds, zoodra op ietwat grooter schaal perceelen aan de bewoning worden onttrok ken. In die gevallen zal de overheid" (dat zijn wij dus hier, de gemeente, aldus spreker) ,,zich ernstig rekenschap moeten geven van de vraag of de be trokken gezinnen wel elders een passend onderdak zullen kunnen vinden en zal zij eventueel zelf maat regelen in dit opzicht moeten nemen. Het is met deze vraag en deze maatregelen, die in de practijk tot heel wat hoofdbrekens aanleiding geven, dat wij ons in dit hoofdstuk willen bezig houden. Een eerste vraag, welke in dit verband naar voren j komt, is de volgende Is de gemeentelijke overheid, wanneer tengevolge van door haar genomen maatregelen gezinnen hun woning verliezen, verplicht te zorgen, dat al deze gezinnen een andere, passende woning krijgen De commissie laat in het midden, of hier van een wettelijke verplichting voor de gemeentelijke over heid, welke uitvloeisel zou zijn van art. 55 (oud 37) der Woningwet, gesproken kan worden. Hierover is verschil van meening mogelijk. Wèl wil zij als haar oordeel te kennen geven, dat de gemeente, die aan gezinnen verbiedt te blijven in woningen, beneden een door haar als toelaatbaar gestelde grens, daar mede de zedelijke verplichting op zich heeft genomen om te zorgen voor een passende huisvesting van die gezinnen, voor het geval het hun onmogelijk is zelf standig daarin te voorzien." Dit zijn voor een groot gedeelte burgerlijke menschen, die op het gebied van de volkshuisvesting werkzaam zijn en zij constateeren ook met nadruk, dat hier een taak voor de gemeente is en dat, als de gemeente wo ningen onbewoonbaar verklaart en als het daarna niet mogelijk is dat door middel van het particulier bedrijf in de behoefte aan woningen wordt voorzien, de ge meente dan inderdaad moet zorgen dat die menschen een dergelijke woning kunnen krijgen. Nu is onze groote grief ik zeg dit bij herhaling dat er ten opzichte van dit vraagstuk den laatsten tijd niets is gebeurd. Bij de vorige begrooting hebben Bur gemeester en Wethouders nog gezegd: wij zullen die zaak onderzoeken en als blijkt dat het niet mogelijk is dat er op andere wijze in wordt voorzien, zullen wij met voorstellen komen. Maar ik maak mij sterk dat, als wij op dit punt geen aandrang uitoefenen, ons misschien wéér een dergelijke tirade in den aanbiedingsbrief bij de begrooting zal bereiken, dat het resultaat dan zal zijn dat wij wéér geen stap verder zullen zijn, dat wij het volgend jaar September, als dit voorstel van Burge meester en Wethouders wordt aangenomen, na het ver strijken van den termijn wéér even ver van huis zullen zijn, dat die menschen dan misschien nog niet een be paald onderdak hebben en dat er dan absoluut geen sprake van zal zijn dat er nieuwe voorstellen komen die zeer zeker noodig zijn, dat zullen wij allen beamen Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 October 1932. 329 om tot krotopruiming over te gaan. Dan zal daar absoluut geen sprake van wezen, maar dat dit wen- schelijk is, ten opzichte van de omstandigheden van het woningvraagstuk hier in Leeuwarden, staat wel als een paal boven water vast. Daarom is het van ons een zoo groote grief tegen het college, dat het daar niet beter voor heeft gezorgd, omdat het college toch ook kan weten dat ook de Re geering bij dit vraagstuk met de helpende hand wil op treden. Verschillende gemeenten hebben voor dit vraag stuk gelden van het Rijk kunnen krijgen en als wij in den afgeloopen tijd hadden gezorgd dat er plannen waren geweest, hadden wij zeer zeker voor dit vraag stuk een voorschot van het Rijk of een toelage op de huur kunnen krijgen en dan hadden wij wat kunnen bereiken. Wij behoeven op het oogenblik niet te wach ten op het compromis, dat er in dat opzicht met de bouwvakarbeiders is gesloten: ik zeg het met nadruk, omdat men dit eens in het geding zou kunnen brengen, dat wij daarop niet behoeven te wachten, want óók voorheen was het mogelijk van de Regeering geiden- voor dit vraagstuk te krijgen, óók voorheen was de Regeering bereid voor woningbouw, die in verband stond met het vraagstuk van de krotopruiming, gelden beschikbaar te stellen voor het nadeelig saldo bij de exploitatie. Maar bovendien ik kom nu op wat ik zoopas zei omtrent het compromis, dat met de Regeering is ge sloten als op het oogenblik Burgemeester en Wet houders pogingen in het werk zouden willen stellen, dan sneed het mes zeer zeker aan twee kanten wij zouden dan in Leeuwarden een belangrijk aantal goed- koope arbeiderswoningen kunnen krijgen en daarnaast zouden wij een groot aantal bouwvakarbeiders aan werk kunnen helpen. En wat dat voor een belang zou zijn voor de bevolking van Leeuwarden behoeft hier niet door mij te worden uiteengezet. Ik heb zoopas gezegd dat wij niet langer op deze wijze wenschen door te gaan. Ik hoop van Burge meester en Wethouders te hooren wat zij verder ten opzichte van het vraagstuk van de volkshuisvesting van plan zijn en ik leg namens onze fractie deze verklaring af, dat wij, als Burgemeester en Wethouders geen be vredigend antwoord geven dat er ten opzichte van dit vraagstuk verandering komt, collectief hier tegen zullen stemmen en de verantwoording voor de gevolgen aan Burgemeester en Wethouders overlaten. De heer Hooiring: Mijnheer de Voorzitter. Ik kan mij volkomen aansluiten bij hetgeen de heer Muller naar voren heeft gebracht. Maar wat mij het meest treft in dezen Raadsbrief, is het advies van de Gezondheids commissie. Ik vraag mij op het oogenblik wel af: heeft wel één van die heeren van de Gezondheidscommissie zich de moeite getroost om eens een kijkje in deze afge keurde woningen te nemen? Ik heb aan enkele van die panden een bezoek gebracht en ik neem aan dat die paar, welke ik heb bezocht, wel in overeenstemming zullen zijn met de rest. Daarom heeft het mij bevreemd dat nu hier een advies is van de Gezondheidscommissie, dat zij, zonder dat er een voorstel van Burgemeester en Wethouders is om verbetering aan te brengen, er mee accoord kan gaan dat deze woningen nog langer worden bewoond. Eveneens sulit ik mij volkomen aan bij een ander gezegde van den heer Muller: ik geloof ook dat het college in gebreke is gebleven, zelfs ten opzichte van den datum, tot welken toestemming is gegeven om deze woningen te bewonen. Die datum is reeds langen tijd overschreden en wij hadden hier dus al veel eerder voorstellen moeten hebben, niet alleen om weer op nieuw toestemming te geven, maar daarnaast om ook verbetering tegemoet te kunnen zien. De heer Wiersma: Mijnheer de Voorzitter. Hier is bij monde van den heer Muller gesproken van zijn groote verwondering omtrent de passieve houding van het college van Burgemeester en Wethouders ten op zichte van een onderdeel van de taak van Burge meester en Wethouders. Hij heeft zich zelfs zoo uitge drukt, dat hij heeft gesproken van een groote grief. Mijn grieven en mijn verwondering aan het adres van Burgemeester en Wethouders ten opzichte van dit onderdeel zijn niet van zoo groote afmetingen als bij den heer Muller. Intusschen is het iets anders of ik niet kan begrijpen dat de grieven en de verwondering bij den heer Muller zoo groote afmetingen hebben aan genomen als thans het geval blijkt. Immers, indien ik zou staan op het standpunt, waarop hij staat, n.l. dat men hier heeft samengesteld een zeer democratisch college van Burgemeester en Wethouders, dan moet verwondering wekken de passieve houding, die dit college van Burgemeester en Wethouders in dezen aanneemt. Ik meen in het betoog van den heer Muller te hebben beluisterd en gedeeltelijk ook in dat van den heer Dijkstra, dat van die zijde wordt aangedrongen op gemeentelijken woningbouw en ik heb zoo terloops naar ik meen ook van den heer Muller gehoord, dat hij zei: indien de woningbouw door particulieren vrijwel onmogelijk is, althans als daaraan groote moeilijkheden in den weg liggen, dus als er ten slotte geen andere middelen overblijven. Inderdaad geloof ik ook dat er op dat gebied iets moet worden gedaan en als er geen andere middelen mogelijk zijn, dan zou er reden kunnen bestaan en dan zou de tijd kunnen komen om ernstig te overwegen wat de gemeente zelf op dit terrein zou hebben te doen. Maar ik hoop dat het college op dien weg toch zeer voorzichtig zal zijn en dat door het college eerst alle andere mogelijkheden zullen worden overwogen. Ik zou thans deze vraag willen stellen die naar mijn meening bevestigend kan worden beantwoord indien er werkelijk iets moet worden gedaan op dit terrein, is het dan niet mogelijk dat Burgemeester en Wethouders zoodanige maatregelen treffen, dat het voor particulieren mogelijk is, dus dat de moeilijkheden, die voor particulieren nog bestaan bij eventueelen bouw in dit genre van woningen, zooals hier wordt bedoeld, door het college van Burgemeester en Wethouders zooveel mogelijk worden opgeheven, zoodat daardoor de bouw door particulieren wordt bespoedigd en bevorderd De Voorzitter: Namens Burgemeester en Wethouders wil ik het volgende antwoorden, voornamelijk naar aanleiding van hetgeen de heer Muller heeft gezegd. Ik wil beginnen met even te constateeren, dat zijn woorden, dat de woningvoorziening noodig is en dat dit zoo vast staat als een paal boven water, naar ver schillende kanten kunnen worden uitgelegd. Als ik den heer Wiersma goed heb begrepen, dan zegt deze: ik weet niet of men naar woningbouw toe wil, maar dan zal dat in elk geval meer van particuliere zijde moeten geschieden, met Overheidssteun terwijl de heer Muller op den voorgrond plaatst dat het noodig is dat de gemeentelijke Overheid zelf bouwt. De heer Muller vraagt aan Burgemeester en Wet houders wat deze in de toekomst zullen doen. Op die vraag kan ik op het oogenblik geen positief antwoord geven. Gaan de heeren dan ten slotte tegen dit voor stel stemmen, dan moeten wij maar zien, als het niet wordt aangenomen, maar Burgemeester en Wethouders kunnen op het oogenblik geen positieve toezegging doen. Waarom niet? Omdat op het oogenblik de toe stand zoo is, dat ik momenteel niet zoo los als de heer Muller doet over deze zaak kan spreken. Ieder van ons zal wel weten dat de huren van de woningen zoo zijn, dat in den tegenwoordigen toestand zeer veel menschen deze ternauwernood kunnen betalen, terwijl

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 5