334 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 October 1932, wethouder van Financiën heeft zoopas ten opzichte van de financiëele gestie van dit vraagstuk naar voren ge bracht: weet de heer Muller daar niet van?, hij kon toch weten wat er ten opzichte van dat vraagstuk al is gedaan. Ik zou ten opzichte daarvan deze pertinente vraag aan den heer Ritmeester willen stellen en ik zou willen weten: wat heeft dan de wethouder van Financiën en dus het college ten opzichte van de financiën van een dergelijk vraagstuk gedaan bij de Regeering en wat is daarvan het resultaat geweest bij de Regeering De Voorzitter: Verlangt nog een van de leden het woord De heer Ritmeester (wethouder) Wat wilde U graag weten De heer Muller: Wat het college van Burgemeester en Wethouders ten opzichte daarvan heeft gedaan. De heer Ritmeester (wethouder): Ik kan alleen dit vertellen en daarom vraag ik ook nog speciaal het woord dat verreweg het grootste deel van de onder handelingen is gevoerd door wethouder De Vries. Dat is de zaak voor mij. U kent mijn meening wel ongeveer en U kunt den loop van zaken weten. Er zijn op dat punt al eenige toezeggingen gedaan, maar ik acht mij niet gerechtigd om op dat punt verder in te gaan. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met 18 tegen 10 stemmen aangenomen. Voor stemmen: mevrouw Buisman-Blok Wijbrandi, de heeren Hettinga. Ritmeester, Buiel. Hofstra, Van der Schoot. Stobbe, Balk. Terpstra. Turksma, Wiersma. Feitsma, Hoogland, De Boer, mevrouw Van Dijk Smit, de heeren Westra, Weima en Oosterhoff. Tegen stemmen: de heeren IJtsma, Dijkstra, Van Kollem, M. Molenaar, Hooiring, Muller, Botke, Koopal, Van der Meulen en B. Molenaar. 14. Voorstel van Burgemeester en Wethouders be treffende tegemoetkoming in de huur over 1932 aan onderscheidene huurders van gemeentelijke landerijen met praeadvies op het voorstel van de heeren Botke en Muller in zake de instelling van een pachtcommissie. Dit voorstel luidt als volgt In ons voorstel aangaande het verleenen van een tegemoetkoming in de huur over 1931 aan onderschei dene huurders van gemeentelijke landerijen (zie Han delingen 1932, bl. 144) deelden wij mede, dat het ons met betrekking tot de huren over het loopende jaar 1932/33 gewenscht leek af te wachten hoe het seizoen 1932 zou verloopen en daarna, met inachtneming van alle dan geldende factoren, de zaak van de huurver- mindering over laatstgenoemd jaar onder de oogen te zien. Wij voegden daar aan toe, te zijner tijd met een desbetreffend voorstel bij Uwen Raad te zullen komen en bij die gelegenheid tevens ons gevoelen omtrent de instelling van een z.g. pachtcommissie te zullen doen kennen. Met de hierboven vermelde woorden ,,met inacht neming van alle dan geldende factoren" doelden wij in het bijzonder op de mogelijkheid, dat na ons voorstel (dateerende van 21 April 1932) wettelijke bepalingen op het gebied van pachtovereenkomsten in het leven zouden worden geroepen, immers den dag tevoren, op 20 April 1932, had de Tweede Kamer der Staten-Ge- neraal een wetsontwerp op dat stuk aangenomen en het was dus waarschijnlijk te achten dat eerlang dit ontwerp tot wet zou worden verheven. Inderdaad is daarna, op 1 Juli 1932, in werking getreden de Crisis pachtwet 1932, houdende bijzondere maatregelen ten aanzien van loopende pachtovereenkomsten. Artikel 2 van genoemde wet nu zegt, dat de pachter bij eene pachtovereenkomst, aangegaan voor 1 Januari 1932, die van oordeel is dat van hem in verband met de heerschende buitengewone tijdsomstandigheden niet in redelijkheid kan worden gevorderd den bedongen pachtprijs te voldoen, zich telkens uiterlijk binnen veertien dagen na het vervallen van een termijn bij verzoekschrift wenden kan tot den kantonrechter, ten I einde eene geheele of gedeeltelijke ontheffing van de betaling te bekomen. Zoolang op zulk een verzoek niet is beslist, wordt de verplichting tot betaling van den pachttermijn opgeschort. De wet is van toepassing op alle termijnen van pachtprijzen, vervallen na 12 Fe bruari 1932. Op grond van deze bepalingen kunnen dus de huur ders van gemeentelijke landerijen, met wie de huurover eenkomst vóór 1 Januari 1932 is aangegaan, tot ver mindering van huur trachten te geraken. Men zou zich nu op het standpunt kunnen stellen, dat waar de wet dit onderwerp thans heeft geregeld en instanties heeft geschapen, die te dezen bemiddelend en beslissend kunnen optreden (kantonrechter en kamer voor crisis pachtzaken) er geen aanleiding bestaat om ten aanzien van de huurreductie eene gemeentelijke regeling vast te stellen, aan welke immers noch de betrokken huur der noch de kantonrechter of de kamer voor crisis pachtzaken gebonden zouden zijn. Intusschen verliest men dan uit het oog, dat de Crisispachtwet beschouwd moet worden als een noodmaatregel en dat hare toe- i passing niet bedoeld is als de normale regeling, zij het in abnormale tijden, in zaken van pacht. Deze wet toch I behoort eerst in werking te komen het blijkt uit de Memorie van Toelichting tot het ontwerp wanneer de verpachter zonder rekening te houden met de moei lijkheden, waarin zijn pachter verkeert, op volledige betaling van den bedongen prijs aandringt, zoomede in j gevallen, waarin een reeds toegestane verlaging als ten eenenmale ontoereikend moet worden beschouwd. Al I is de praktijk hiermede niet altijd in overeenstemming. toch blijft er derhalve voor de gemeente als verhuurster j ook volgens het systeem der Crisispachtwet alle aan leiding bestaan om op vroeger aangegane huurprijzen thans, waar noodig, wederom een vermindering toe te staan. Gezien de nog steeds voortdurende ongunstige om standigheden zijn wij van oordeel, dat in het standpunt door Uwe Vergadering bij besluit van 3 Mei 1932 omtrent de huurreductie ingenomen, nog geen veran dering dient te worden gebracht. Derhalve zouden wij de daarin neergelegde regeling, die bevredigend heeft gewerkt, ook nu als maatstaf aangenomen willen zien. Nadat in Uwe vergadering van 13 October 1931 een desbetreffend voorstel van Uwe medeleden, de heeren Botke en Muller, om praeadvies in onze handen was I gesteld, hebben wij voorts nagegaan of de instelling j van eene zoogenaamde pachtcommissie wenschelijk is i met het oog op de vaststelling van de huurprijzen bij nieuw of opnieuw te sluiten huurovereenkomsten. Als resultaat van die overweging is ons College de meening i toegedaan, dat aan een pachtcommissie, die altijd, dus ook reeds dadelijk in eersten aanleg, optreedt en wier bemoeienis dus imperatief zou zijn voorgeschreven geen behoefte bestaat, doch dat zulk een commissie als beroepsinstantie nuttig werk zou kunnen verrichten. Wanneer toch een gegadigde naar de huur van een zathe of landerijen zich vrijwillig accoord verklaart met den huurprijs, welke ons College hem, na den deskundige voor de gemeentelijke landerijen te hebben gehoord, voorstelt, dan is er volgens ons oordeel geenerlei reden om een pachtcommissie in de vast stelling van den huurprijs te betrekken. Maar wel is het wenschelijk te achten, dat de zaak aan die com Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 October 1932. 335 missie wordt voorgelegd, wanneer er tusschen beide partijen over de huur niet volledige overeenstemming blijkt te bestaan. Bezwaren voor de huurders behoeft deze regeling niet op te leveren, aangezien dezen zullen weten, dat zij zich niet bij de dezerzijds genoemde huur behoeven neer te leggen, dat er op dit punt dus geenerlei dwang bestaat en dat zij de gelegenheid hebben om zich tot de pachtcommissie te wenden ten einde den huurprijs door haar te laten bepalen. Voor de gemeente bestaan tegen een dergelijke regeling evenmin bedenkingen, mits vaststa, dat zoowel de huurder als de verhuurder aan den huurprijs, door de pachtcommissie vastgesteld, gebonden zijn. Aangezien het ons voorkwam, dat het Pachtbureau der Friesche Maatschappij van Landbouw het aange wezen lichaam was om ook in dezen als pachtcommissie te fungeeren, hebben wij ons eenigen tijd geleden tot die maatschappij gewend met het verzoek om mede te deelen, of zij bereid is de gemeentelijke landerijen in voorkomende gevallen naar hare huurwaarde te taxeeren, op welke vraag wij een bevestigend antwoord mochten ontvangen. Aan deze taxatie's zijn uiteraard kosten verbondenzooals gebruikelijk is, zullen die kosten door huurder en verhuurder gezamenlijk worden gedragen. Ten einde deze kosten zoo laag mogelijk te houden, zal, naar het Bestuur van genoemde maat schappij ons nog heeft medegedeeld, in onderling overleg met haar bij het taxeeren van kleine complexen land een vereenvoudiging in de taxatie en een daarmede gepaard gaande verlaging der vergoeding kunnen worden toegepast. Zooals uit den brief van de Friesche Maatschappij van Landbouw blijkt, wordt er van harentwege in ver band met de abnormale tijdsomstandigheden slechts voor één huurjaar getaxeerd, behoudens bij verhuring met mobiele pacht. Er kan dus wel voor meer dan één jaar verhuurd worden, maar telken jare behooren beide partijen het recht te hebben opnieuw taxatie van de huur te vragen, dan wel den bestaanden prijs voor het volgend jaar te continueeren. Wat het stelsel der z.g. mobiele of glijdende pacht betreft welk onderwerp ten vorigen jare ook in Uwe vergadering ter sprake is gekomen is ons College van oordeel, dat er niet voldoende aanleiding bestaat om aan de invoering daarvan mede te werken. Aan zoodanige wijze van pachtbepaling bestaat, naar het ons wil voorkomen, in de tegenwoordige omstandig heden, nu op het gebied van land- en tuinbouw en zuivelproductie reeds een zeer laag prijsniveau bereikt is, zoo, dat bij verandering eer een stijging dan een verdere daling mag worden verwacht (inderdaad is tengevolge van wettelijke maatregelen reeds een stijging merkbaar), geen behoefte, althans niet in die mate, dat zij verkozen zou moeten worden boven het door ons voorgestane stelsel, waarin een ruime plaats wordt toegekend aan een pachtcommissie als die der Friesche Maatschappij van Landbouw, die bij hare taxatie's ongetwijfeld in alle opzichten met de bestaande economische factoren rekening zal houden. Op grond van het bovenstaande geven wij U in over weging a. den pachters van gemeentelijke boereplaatsen, wei-, bouw- en gardenierslanden. wien ingevolge Uw besluit van 3 Mei 1932, no. 122R/76, reductie op hun pachtsommen is verleend, ook voor het huurjaar dat geheel of waarin het grootste gedeelte in 1932 valt, daarop een huurvermindering tot gelijk bedrag toe te kennen: b. in beginsel te besluiten bij de eerstvolgende ver huring der sub a vermelde eigendommen met betrekking tot de vaststelling van den huurprijs de in vorenstaand voorstel uiteengezette gedragslijn te volgen: c. het voorstel van de heeren Botke en Muller hier mede als afgedaan te beschouwen. De beraadslagingen worden geopend. De heer Hettinga: Mijnheer de Voorzitter. Het ver heugt mij, nu de termijn van huurbetaling op 1 Novem ber weer verschijnt, dat Burgemeester en Wethouders weer met een voorstel komen om de pachters in hun moeilijke tijdsomstandigheden tegemoet te komen. Nu is het nog niet zoo lang geleden dat wij deze bespreking ook in den Raad hebben gehad en toen heb ik eenige bemerkingen gemaakt op het voorstel. Het wil mij voorkomen dat, waar sindsdien de tijdsomstandigheden niet zijn meegevallen en de menschen uit het boeren bedrijf en de pachters in het algemeen, wat hun finan ciëele omstandigheden betreft, aan aftakeling zijn bloot gesteld, met die verminderde omstandigheden dit voor stel. vooral wat de laagste reducties betreft, misschien niet zal bevredigen. Maar dat neemt niet weg, waar deze zaak ampel is besproken en er van den kant van Burgemeester en Wethouders is gememoreerd dat men deze zaak precies langs één vaste lijn dient af te meten, dat ik mij hiermee wel kan vereenigen. Echter, mij dunkt, er kunnen ook omstandigheden zijn in dezen moeilijken tijd dat men eenige rekening moet houden met de financiëele positie van den betrokkene zelf, want het is zoo ,,dy 't it measte hat, haldt it it langst üt" en die weinig weerstandsvermogen heeft, komt gewel dig in de knel. Daarom zou ik willen vragen of er met wat goeden wil van Burgemeester en Wethouders, waarop ik volkomen betrouw, in zulke bijzondere om standigheden nog niet iets valt te schipperen. Ik kan ook mededeelen dat ik het praeadvies met groote belangstelling heb gelezen. Ik voor mijzelf zou liever hebben gehad dat was overgenomen het voorstel, dat ik indertijd heb gedaan, het voorstel tot het invoe ren van een glijdende pacht. Dan zou men bij even- tueele inhuring direct een basis hebben, waarna men den besten pachter zou kunnen uitzoeken en verder zou men, voor zoover daaraan door particulieren een voor beeld werd genomen, voor de prijszetting, als er land te huur wordt aangeboden, opdat men weet wat er moet worden geboden, vooral met betrekking tot de gemeente Leeuwarden dan in ieder geval een positief en deug delijk voorbeeld hebben, zoodat men dan mocht ver wachten, bij de normen van den grondprijs van de melk, dat er ten minste brood kan worden verdiend, ook al gaat de tijd op en neer. Maar nu dit voorstel zoo niet is, wil ik mij graag bij dit voorstel neerleggen, omdat het werkelijk een heele groote verbetering is, dat hier wordt toegezegd dat, wanneer bij een eventueel voorstel tot wederinhuring de huurder niet met de voorwaarden accoord kan gaan, hij dan in beroep kan komen bij de Pachtcommissie van de Friesche Maatschappij van Landbouw. En waar toch bij de huidige onregelmatige omstandigheden de pacht van jaar tot jaar gaat, kan ik mij daar best mee vereenigen. Dit is in ieder geval een belangrijke ver betering. Verder heb ik er niet aan toe te voegen. De heer Botke: Mijnheer de Voorzitter. Ik zal hier over nog even moeten spreken als Raadslid. Ik heb op 13 October van het vorige jaar met den heer Muller een motie ingediend en wel naar aanleiding van de ver huring van twee stukken gardeniersland ,,het Blokke- land en het Hinneland"; wij waren van meening dat de bestaande wijze van verhuring aan de verhuurster en aan den huurder geen bevrediging kon geven en wij meenden dat het wenschelijk was dat er een pachtcom missie in het leven werd geroepen. Onze motie luidde toen dat in de volgende vergadering die pachtcom missie zou worden benoemd, maar de motie is toen naar Burgemeester en Wethouders gegaan om praeadvies en het heeft dus nu een jaar geduurd al hindert dat niet I zoo veel voor dat het praeadvies is verschenen. Mijnheer de Voorzitter, met het eerste deel van het voorstel onder punt 14 van de agenda kan ik volkomen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 8