336 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 October 1932. accoord gaan. Of misschien een enkele pachter iets te weinig reductie zal krijgen en een andere wat te veel, kan ik niet beoordeelen, maar in elk geval, de wijze waarop reductie wordt verleend acht ik volkomen juist. Met het tweede gedeelte van het voorstel kan ik echter niet zoo volkomen accoord gaan. De bedoeling van ons was, dat de werkzaamheid van de pachtcom- missie imperatief zou worden gesteld, dat deze dus voortdurend bij elke verpachting zou werken, maar de bedoeling van Burgemeester en Wethouders is een andere regeling vast te stellen. Nu vind ik dat ook heel goed, ten minste in gevallen, waar het voortzetting van de huur betreft of als de verhuring tot stand komt bij sollicitatie. Maar ik zou aan Burgemeester en Wet houders willen vragen: hoe komt het nu als de gemeente in het openbaar gaat verhuren, waarbij dan misschien door 4, 5 of 6 gegadigden wordt ingeschreven en waarvan de een hooger en de ander lager biedt, maar b.v. door één van hen, die om een bijzondere reden heel graag in aanmerking wil komen hij wil b.v. graag naar Leeuwarden, hij heeft hier familie, enz. 10.^ of 20.— per pondemaat meer wordt geboden Heeft dan een dergelijke huur der nog het recht om de pachtcommissie, die als be roepsinstantie dienst doet, in den arm te nemen, of is er dan sprake van een overeenkomst tusschen de ge meente en den huurder, zoodat daar dan niets meer aan te doen is? Dan kan het in zoo'n geval toch ook ge beuren dat de huur onbillijk hoog wordt. Ik zou op die vraag graag een antwoord van den Voorzitter willen hebben. De heer Turksma: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou een enkele opmerking willen maken, in de eerste plaats ten opzichte van hetgeen de heer Hettinga heeft aan gevoerd. Deze heeft gezegd dat ten opzichte van de laagste reducties de menschen wel eenigszins onte vreden zouden kunnen zijn. Ik moet dat daarom bestrij den, omdat ik heb nagegaan wat de laagste reducties zouden bedragen voor de verhuringen, die er dit jaar zijn geweest en dan blijkt mij dat op \3]/) pondemaat land, dat is verhuurd voor 360. dus voor circa 27.50 per pondemaat, nog een reductie wordt gege ven. Dus wij mogen niet veronderstellen dat met de korting, welke die menschen daar eventueel nog op krijgen, de prijs van dit land, voor land bij de stad. te hoog is. Verder zou ik nog een korte vraag willen doen ten opzichte van het systeem van verhuring. Hier zal in het systeem, dat Burgemeester en Wethouders voorstellen, opnieuw een gemeentelijke deskundige komen. Geeft dat nu aan de gemeente een grootere besparing van onkosten? Want ook het onkostencijfer maakt dunkt mij deel uit bij wat wij hier te verpachten hebben. Als ik dan zie, dat de Pachtcommisie van de Friesche Maat schappij van Landbouw, al hebben wij daar dan ook een aparte overeenkomst mee, toch nog betrekkelijk duur zal werken, omdat er elk jaar getaxeerd zal moe ten worden, dan zou ik graag van U willen weten, hoeveel die gemeentelijke deskundige eigenlijk goed- kooper zal werken. De Voorzitter: Namens Burgemeester en Wethouders kan ik het volgende antwoorden. Er zijn hier verschil lende vragen gesteld en opmerkingen over dit voorstel van Burgemeester en Wethouders gemaakt. In het al gemeen weten wij allemaal wel dat zelfs in normalen tijd het vaststellen van pacht en huur zeer moeilijk is, omdat men daarbij met twee partijen te doen heeft. Ik zeg niet dat dan altijd de eene partij het meeste wil ontvangen en de andere positief het minste wil betalen, maar toch heeft men dan te doen met twee partijen, die wat natuurlijk ook hun recht is beide hun eigen belang in het oog houden en als twee private personen tegen over elkaar staan. Was dus het vaststellen van huur en pacht in normalen tijd al moeilijk, des te moeilijker is dat in dezen tijd, dien wij nu hebben. Nu gaat het bij deze zaak over twee verschillende onderwerpen: het eene is om de voorgestelde reductie te geven en het andere is om in de toekomst een zekere lijn te volgen bij de verpachtingen. Wat het eerste voorstel, het toekennen van een reductie betreft, heeft de heer Hettinga terecht gezegd dat hij daarop den vorigen keer eenige bemerkingen heeft gehad, maar door den Raad zijn toen zijn voor stellen verworpen en dus hebben Burgemeester en Wethouders die thans niet in hun praeadvies verwerkt. De kwestie van de glijdende pacht zal ik nu maar laten gaan, gelijk ook de heer Hettinga die thans laat gaan. Dat systeem lijkt wel heel aardig, maar in de practijk is het ook niet zoo gemakkelijk, omdat daar toch ook taxatie bij te pas komt en men zich niet op positieve feiten kan beroepen en zoodra er taxatie bij een zaak te pas komt, bestaat de mogelijkheid van on billijkheden, door te veel naar den eenen of naar den anderen kant over te gaan. Daarom hebben Burge meester en Wethouders dat systeem niet verder ge noemd en zijn zij daar niet mee gekomen. Verder blijkt uit de woorden van den heer Turksma dat hier vermoedelijk de mogelijkheid van een mis verstand kan bestaan. Burgemeester en Wethouders stellen voor om aan de personen, die verleden jaar een reductie hebben gehad, thans dezelfde reductie te geven, maar niet om op de huren, die dit jaar zijn ingegaan, nu nog eens weer een reductie te geven. De toestand is toch zoo geweest, dat de crisis op een gegeven moment het scherpst was en zij. die dit jaar een contract afsloten, wisten de omstan digheden, waaronder zij huurden. Ook als dus. bij wijze van spreken, de crisis nog een paar jaar door duurde, zouden zij, die onder de bestaande omstandig heden hebben gehuurd, niet meer eenige reductie krij gen, omdat zij al onder de ongunstigste omstandigheden hebben gehuurd en ieder dan wel weet wat hij voor het land kan betalen. Er zijn verschillende huurders, die hebben gehuurd in tijden, dat men niet verwachten kón, dat de toestand zoo zou worden en daarom geeft men hun thans reductie: toen zij hebben gehuurd kon niemand verwachten dat de toestand zich zoo zou ontwikkelen en daarom heeft men tegenover hen de billijkheid laten spreken. Burgemeester en Wethouders hebben zich nu indertijd op dit standpunt geplaatst: hoe verder het tijdstip van inhuring af ligt van het eerste punt in de crisis, dat men duidelijk kan aanwijzen en dat voor het landbouwbedrijf ongeveer viel in Augustus 1931, toen de ernstige val kwam voor dat bedrijf des te minder hebben de huurders daarmee rekening gehouden en zooveel te hooger moet dus de reductie zijn. Is men echter eenmaal over dat critieke punt heen en heeft men dan gehuurd, dan is er van reductie geen sprake meer. Het voorstel van Burge meester en Wethouders komt dus hier op neer dat aan hen, die verleden jaar een reductie hebben gehad, thans precies dezelfde reductie wordt verleend en ik vermoed dat degene, die de heer Turksma heeft bedoeld en die zijn land zou hebben gehuurd voor 22.50 per ponde maat, niet in aanmerking komt voor eenige reductie. Het tweede punt uit het voorstel is besproken door den heer Botke en ook de heer Turksma heeft daar even over gesproken in verband met de vraag hoeveel het zou kosten. Nu wil ik even opmerken, dat wij al lang een gemeentelijken deskundige hebben op een vast salaris die is al 12 jaar in gemeentedienst en er is nu pas een nieuwe gekomen en dat diens salaris ook steeds op de begrooting voorkomt. De bedoeling van Burgemeester en Wethouders is en ik kom hiermee ook aan het punt, dat de heer Botke heeft aangesneden dat het natuurlijk het gemakkelijkste is, als men met twee personen te doen heeft: één die voor zichzelf han delt en één die voor de gemeente handelt en deze ko men overeen en gaan een overeenkomst aan. Dat is Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 October 1932. 337 voor de gemeente zelf heel moeilijk, want de gemeente is niet een persoon maar een samenstelling van per sonen en daarom hebben wij één persoon gemachtigd, die namens de gemeenschap optreedt, terwijl men dan aan den anderen kant den individueelen huurder heeft, die voor zichzelf handelt. Als nu die vertrouwensman van de gemeente, die deskundige is, en de andere het met elkaar eens wor den. dan is het meest logische, dat dan wordt geacht, dat de verhuring tot stand is gekomen. De mogelijkheid bestaat echter ook, dat die twee personen, dat zijn dus de toekomstige huurder en de deskundige, die namens de gemeente optreedt, niet tot een resultaat kunnen komen, omdat de eene meent, dat hij genoeg heeft ge boden en de andere meent dat de eerste in fatsoen nog wel iets meer kan geven. In dat geval waren het vroeger Burgemeester en Wethouders, die den door- I slag moesten geven en hij. die eenigszins met het boe- I renbedrijf op de hoogte is en met de boeren wel eens I iets te maken heeft gehad, weet zelf, dat men dan ten I slotte tóch wel tot een resultaat kwam; dat is althans I mijn ervaring. Thans echter, indien de genoemde beide I personen niet tot een resultaat kunnen komen, hebben I wij de Pachtcommissie van de Friesche Maatschappij I van Landbouw; deze zal dan moeten zeggen hoe het I moet en bij haar uitspraak leggen dan zoowel de huur- I der als de verhuurster zich neer. Het zal dan aan den I eenen of aan den anderen kant tegenvallen, maar er I moet dan een eind aan komen en het is dan die onpar- I tijdige commissie, die zal moeten zeggen hoe het moet. I De een voelt zich dan natuurlijk eenigszins gedupeerd, I het zij de verhuurster, het zij de huurder, zooals dat I in dergelijke gevallen altijd het geval is, maar dan gaat I de zaak door. De heer Botke heeft nu gewezen op de moeilijkheden, I die zich bij nieuwe inhuring kunnen voordoen, want I men kan dat op verschillende manieren doen, n.l. bij I sollicitatie of bij inschrijving, dus door het hoogste bod I te vragen. Wanneer het geschiedt bij sollicitatie, zie ik I geen bezwaren, want dan laat men de Pachtcommissie I of het Pachtbureau een huur vaststellen en men vraagt I of er liefhebbers zijn. Daarnaast kan men echter I wat in den laatsten tijd niet zooveel is voorgekomen - I het hoogste bod vragen en dan zijn naar mijn oordeel I èn de gemeentelijke deskundige èn de Pachtcommissie I van de Friesche Maatschappij van Landbouw uitge- I schakeld. Dan is in den regel degene, die het hoogste I bod doet, huurder en als dan de pacht aan hem is ge- I gund. kan hij natuurlijk niet meer naar de Pachtcom- I missie gaan. Waarom zou anders, in dat geval, alleen I de hoogste bieder dat kunnen doen en de laagste niet Nu is er in het college van Burgemeester en Wet- I houders een strooming om het liefst bij sollicitatie te I verhuren, dus op dat punt geloof ik niet, dat er zich I in de practijk ernstige bezwaren zullen voordoen. I Trouwens, ik zou zeggen, dat er heelemaal geen be- I zwaren zijn, want als men dat systeem volgt van het I vragen van het hoogste bod, is er met den hoogsten I bieder tenzij men dezen om de eene of andere reden, I b.v. uit moreel, zedelijk of financieel oogpunt niet wil I hebben als huurder en men een anderen inschrijver I neemt; men is daar, net als bij aanbestedingen, altijd I vrij in op het moment, dat hij blijkt de hoogste te I wezen, een overeenkomst tot stand gekomen. Overi gens geloof ik dat het in de practijk ook wel zal mee vallen, omdat het verhuren bij gesloten briefjes door I ons in den, laatsten tijd niet zooveel meer wordt toe- I gepast. Daarom lijkt Burgemeester en Wethouders dat- I gene. wat thans door hen wordt voorgesteld, de op- I lossing. De heer Turksma heeft nog over den financiëelen kant gesproken. Ik heb reeds gezegd dat het salaris van den deskundige al jaren op de begrooting staat en bij taxaties is het algemeen gebruik dat van de betrokken partijen ieder de helft van de kosten betaalt. Nu geef ik toe, dat de Friesche Maatschappij van Landbouw daarmee niet zoo heel goedkoop is, maar er is toch ook al over gesproken, dat er een eenigszins billijke regeling zou worden getroffen, wanneer er het volgend jaar bij een voortgezette taxatie zou moeten worden getaxeerd. Het is niet de bedoeling dat er elk jaar zal worden getaxeerd, m. a. w. het is niet de bedoeling dat de landerijen slechts voor één jaar zullen worden ver huurd, maar het is de bedoeling, dat er elk jaar over den prijs gesproken kan worden en dat dan de kosten van taxatie zeer billijk zouden worden berekend door de Friesche Maatschappij van Landbouw. De heer Hettinga: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou nog een kleine bemerking op Uw woorden willen maken. In het algemeen kan ik daar wel in meegaan, maar ik wil even memoreeren, dat U zei dat men bij de schaal van de glijdende pacht ook geen positieve feiten had. Maar dat is juist wél het geval, dat is juist de groote verdienste van die schaal, omdat dan de pacht wordt vastgesteld naar den gemiddelden melk prijs in dat jaar en dat is het meest kardinale feit, waarop de pacht zich beweegt. Dan ondervangt men ook wat de heer Botke heeft gezegd, want tusschen den prijs, zooals die bij sollicitatie wordt vastgesteld en den prijs, zooals die wezen moet en waarmee de pachters nog hun brood kunnen verdienen, is vaak nog een heele groote gaping; het gaat dus niet om den sollicitatieprijs, maar het gaat er om, die gaping te ondervangen en dat doet men juist, als men den melk prijs tot norm neemt bij het vaststellen van de pacht. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 15. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot intrekking van het Raadsbesluit van 5 Juli 1932 tot wijziging der verordening betreffende de winkelsluiting (bijlage no. 18). De beraadslagingen worden geopend. De heer Turksma: Mijnheer de Voorzitter. Ik behoef zeker niet te zeggen dat het mij heeft teleurgesteld dat de Minister zich niet kan vereenigen met dit besluit, dat hier door den Raad is genomen. Wanneer wij hier in dezen Raadsbrief lezen dat er alleen in die gemeenten, als Amsterdam en enkele andere, waar het aantal Israëlietische winkeliers zóó groot is, dat er aan leiding is het aantal verkoopuren eenigszins te verrui men, een afwijking van de wettelijke regeling is toe gestaan en dat verder naar de meening van den Mi nister dat aantal hier niet zoo groot is, dat afwijking hier gewettigd is en dat de wettelijke regeling, gevoegd bij die van art. 4 der hier ter stede geldende veror dening van 14 Juni 1932 dus de vergunning om enkele Zaterdagen 's avonds één uur langer den winkel te mogen open houden voldoende geacht kan wor den, dan meen ik even in een kleine herhaling te moeten treden, door op te merken, dat hier de onrechtvaardig heid wel zeer duidelijk naar voren treedt en dat die ook wordt toegestemd in deze bewoordingen van den Minister ten opzichte van het aantal, omdat deze woor den m. a. w. willen zeggen dat, waar het aantal hier kleiner is, hier wél een onrechtvaardigheid mag plaats hebben, maar dat dit niet zal kunnen geschieden in de groote steden. Het was dus ook juist volgens mij, dat ik indertijd heb gestemd tegen het voorstel, waarover de Minister hier spreekt, als hij het heeft over de toevoeging in art. 4 van de verordening, omdat daardoor in het ge drang is gekomen een wezenlijke compensatie, het recht van den Zondagsverkoop; immers, zoo tusschen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1932 | | pagina 9