354 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 29 November 1932.
bijlage no. 22 van 1924 eens nagegaan den staat van
overeenkomst en nu frappeert het mij dat daar in kolom
6 genoemd wordt een bedrag van 990.— van in wer
kelijkheid toe te kennen pensioen, terwijl daarnaast dan
nog in den staat voorkomt een gratificatie, overeen
komende met een bedrag van 660.Die 660.— is
dan de waardeering voor gepresteerden arbeid in dienst
van de Waterleidingmaatschappij, toen deze nog niet
was overgenomen door de gemeente.
Nu schrijft Van der Veen in zijn stuk, dat hij een
pensioen ontvangt van 641. zoodat dit dus op het
oogenblik met het in den staat genoemde bedrag een
verschil maakt van 349. Nu weet ik wel dat in de
toelichting van de bijlage daarvan iets wordt gezegd,
n.l.
..Hierbij is een staat gevoegd, houdende opgave
van het personeel bij de gemeentelijke drinkwater
leiding, hetwelk op 1 September 1921 in den dienst
der gemeente overging, met vermelding der tijdstip
pen, waarop zij vermoedelijk uit den dienst zullen
worden ontslagen, van de bedragen, welke zij aan
pensioen zouden ontvangen, indien de diensttijden
bij de N. V. ,,de Leeuwarder Waterleiding-Maat
schappij' met pensioen zouden worden vergolden,
van de pensioenen welke in werkelijkheid zullen
worden verleend" enz.
Als ik dan zie dat op het oogenblik in plaats van
990.— een bedrag van 641.— aan pensioen wordt
uitgekeerd, dan is mij dat niet recht duidelijk. Want
indien bij de overeenkomst direct had gegolden het ge
wijzigde bedrag van het in werkelijkheid uit te keeren
pensioen, als gevolg van de wijziging der Pensioenwet,
van 641. dan was het verschil tusschen de kolom
men 5 en 6 in dit geval vastgesteld op 1669.— en dan
was de gratificatie, die nu 660.— bedraagt, verhoogd
tot de helft van 1669.— of 834.50. Daarom is mij
deze zaak niet recht duidelijk en zou ik graag eenige
inlichtingen willen hebben, hoe nu in dit geval te han
delen. Is er niet een middenweg te vinden, b.v. door
aan adressant toe te kennen een pensioen, gelijk aan
het gemiddelde van de 990.die hij aanvankelijk zou
krijgen en het hem nu in werkelijkheid toegekende pen
sioen, sinds hij op 5 October 1932 is ontslagen? Ik zou
daaromtrent gaarne eenige nadere inlichtingen willen
hebben.
De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter. Het is mij
ongeveer gegaan als het den heer Koopal is gegaan;
ik zou echter mijn vraag iets anders willen inkleeden
en ik zou ook gaarne nadere inlichtingen willen hebben,
n.l. of het aan Burgemeester en Wethouders bekend is
waarom het toegekende pensioen zooveel lager is dan
het pensioen, dat in 1924 berekend werd, en zoo ja, is
dit dan een fout geweest in de berekening van 1924 of
ligt dit aan de wijziging van de Pensioenwet na 1924?
Ik zou verder wel kunnen meegaan met den rechts
grond, zooals door den heer Koopal is aangegeven; er
zou natuurlijk hoogstens sprake kunnen zijn van een
verhooging van de tegemoetkoming ten bedrage van de
helft van het bedrag van het verschil. Het gaat niet aan
om de gratificatie te verhoogen met het volle bedrag
van die 349. want als men werkelijk in 1924 had
kunnen berekenen, dat de betrokkene op 65-jarigen
leeftijd en hij is niet eerder ontslagen een pen
sioen zou krijgen te genieten, dat 349.— lager was
dan het bedrag, waarop men het pensioen toen meende
te mogen stellen, dan zou de dading van de gemeente
met de Waterleidingmaatschappij van dien aard zijn
geweest, dat de gratificatie 174.50 hooger was ge
weest en dan had er bij de overeenkomst tusschen de
gemeente en de Waterleidingmaatschappij door de ge
meente een hoogere storting moeten zijn gedaan.
Daarom is het m. i. niet voldoende dat Burgemeester
en Wethouders in hun mededeeling aan den Raad enkel
zeggen dat de N. V. Intercommunale Waterleiding
geheel aan haar verplichtingen heeft voldaan. Dit is
iets, wat ik op zichzelf volkomen onderschrijf, maar
daar gaat het hier in wezen niet om; formeel wel en
formeel heeft de Waterleiding geheel aan de nakoming
van haar verplichtingen voldaan, maar in wezen is het
hier de vraag of de gemeente Leeuwarden bij de dading
van de overeenkomst tusschen de gemeente Leeuwar
den en de N. V. Intercommunale Waterleiding geheel
en al heeft voldaan aan den rechtsgrond, die men
meende dat bij het nemen van dat besluit aanwezig was.
De Voorzitter: Ik wil hierop het volgende antwoor-
den. Ik hen blij dat de heeren de stukken van 1924
hebben nagegaan en dat zij dus ook zullen hebben ge
zien het praeadvies, dat Burgemeester en Wethouders
destijds aan den Raad hebben gedaan en waarin alles
zeer duidelijk is omschreven. Ik wil beginnen met voor
de leden, die den tijd niet hebben gehad om dat na te
zien, de zaak zeer in 't kort te memoreeren, maar ik wil
allereerst beginnen met te zeggen, dat naar mijn mee
ning de Raad eigenlijk met deze zaak, zooals door den
heer Van der Veen is gevraagd, niet te maken heeft.
In 1924 heeft de gemeente met de N. V. Intercom-
i munale Waterleiding, Gebied Leeuwarden, een over-
eenkomst aangegaan in zake het verleenen van grati
ficaties enz. aan het personeel van de Gemeentelijke
Drinkwaterleiding en die overeenkomst heeft de ge
meente toen ongeveer 18.000.— gekost. Daarbij heeft
toen de N. V. op zich genomen om aan de met name in
den staat genoemde personen de mede in dien staat met
cijfers genoemde sommen op 65-jarigen leeftijd als
jaarlijksche gratificatie uit te keeren en dat niet alleen,
maar bovendien heeft de N. V. op zich genomen om.
indien zulks gewenscht zou worden, aan de betrok
kenen de in den staat vermelde contante waarde van de
te verleenen gratificaties als een som ineens uit te
keeren. Zoo zal de heer Van der Veen hier een jaar
lijksche gratificatie ontvangen van 660.maar hij
mag ook direct opnemen een bedrag van 3573.90,
zijnde de contante waarde van zijn jaarlijksche grati
ficatie. Zoo is door enkele leden van het personeel, die
in den loop van den tijd reeds zijn weggegaan, het voor
hen in den staat vermelde totaal bedrag, vormende de
contante waarde, opgenomen, terwijl door anderen een
jaarlijksche gratificatie wordt ontvangen.
De zaak is zoo geloopen zooals de heer Koopal
ook reeds duidelijk heeft gemaakt dat bij de over
name van de waterleiding door de gemeente van de
oude „Waterleiding-Maatschappij" het personeel voor
zijn vroegeren diensttijd absoluut geen recht op pen
sioen had. Er bestond bij de maatschappij geen pen
sioenregeling men had alleen enkele polissen loopen
bij de Algemeene Friesche Levensverzekering-Maat
schappij op het leven van sommige ambtenaren, maar
nergens was bepaald dat de uitkeering op die polissen
ten goede zou komen aan die ambtenaren en het was
gebruik dat, wanneer een dergelijke polis in de termen
viel voor uitkeering, deze uitkeering dan kwam in de
kas van de Maatschappij. Wat de Waterleiding-Maat
schappij ten slotte precies van plan was met de uitkee-
ringen, die zij op die manier kreeg, is onbekend.
Toen de heer Van der Veen en andere ambtenaren
dus in tijdelijken dienst overgingen bij deze gemeente,
waren al hun dienstjaren bij de particuliere maatschappij
niet met pensioen vergolden. Als de heer Van der Veen
nu in zijn request spreekt van een 40-jarige dienstbe
trekking, welke hij heeft vervuld, dan is dat volkomen
juist; hij is inderdaad 40 jaren boekhouder geweest bij
de waterleiding, maar van die 40 waren er 30 niet met
pensioen vergolden. Nu hij 65 jaar is kan hij dat be
treuren, maar het is niet anders; hij is 30 jaar lang
boekhouder geweest bij een particuliere maatschappij
en toen slechts 10 of 11 jaren bij een openbaar lichaam
of bij een semi-openbaar lichaam. Daar kunnen wij nu
eenmaal niets aan doen.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 29 November 1932. 355
Toen is in 1924, omdat er enkele personen waren bij
het bedrijf van de Waterleiding, die eigenlijk niet zou
den overgaan -laat ik het zoo maar noemen naar
de Intercommunale Waterleiding, Gebied Leeuwarden,
eens nagegaan, zooals ook blijkt uit het praeadvies, wat
men voor die menschen zou kunnen doen. Die personen
toch zouden zonder meer op straat komen te staan,
want zij hadden recht op niets. Daar was zelfs iemand
bij. die reeds in 1848 was geboren; van hem stond het
o. a. vast, dat hij niet meer in dienst van de N. V. zou
worden genomen, want hij was reeds lang over den
voor ons geldenden pensioengerechtigden leeftijd heen
en die persoon b.v. zou niets hebben gekregen, omdat
hij altijd in dienst was geweest van een particuliere
maatschappij. Toen heeft de gemeente de hand over het
hart gestreken; er was in 1924 niet op een winst van
de Waterleiding gerekend, maar wij hebben toen toch
nog een kleine winst gekregen en toen is er gezegd
kunnen wij daarvan voor die menschen niet iets doen?
Toen is de berekening, die de heer Koopal hier heeft
genoemd, opgezet. Er is gezegd: wat zouden die men
schen gehad hebben, indien zij altijd in dienst waren
geweest bij een lichaam, waar hun diensttijd met pen
sioen werd vergolden? Er is toen dus uitgerekend wat
zij dan vermoedelijk zouden krijgen en zoo zou b.v. de
laatste, die op dezen staat voorkomt dat was de
oudste, waarover ik zoopas sprak en die terstond uit
dienst is gegaan en niets zou krijgen een pensioen
van 1456.— gehad hebben, indien hij altijd in dienst
was geweest bij een lichaam, waar zijn diensttijd met
pensioen was vergolden. Toen is door de gemeente ge
zegd: wij zullen zorgen dat aan die menschen, wanneer
zij op 65-jarigen leeftijd den dienst verlaten of wanneer
zij direct uit dienst moeten, doordat zij niet door de
N. V. worden overgenomen, de helft wordt uitbetaald
van het bedrag, waarop zij recht gehad zouden hebben,
indien zij pensioengerechtigd zouden zijn geweest. De
kwestie, dat daarvan de helft is genomen, is ten slotte
een willekeurige bepaling geweest; men zou daarvan
ook een derde deel hebben kunnen nemen, maar men
heeft op de helft aangehouden. Ofschoon men daarop
dus in het geheel geen recht had, werd toch de helft
van de jaren, die bij de particuliere maatschappij waren
doorgebracht, met pensioen vergolden. Zoo krijgt de
man, waarover ik zoopas sprak en die niet door de
N. V. is overgenomen, een bedrag van 728.uitbe
taald, ofschoon hij nergens recht op had.
Zoo is er ook voor den heer Van der Veen een
regeling getroffen. Er is uitgerekend dat, indien al zijn
dienstjaren op 65-jarigen leeftijd met pensioen zouden
worden vergolden, hij recht zou hebben gehad op een
pensioen van 2310. terwijl hij volgens de toen gel
dende Pensioenwet op 65-jarigen leeftijd inderdaad een
pensioen zou kunnen krijgen van 990. Hoe dat
bedrag van 990.— ten slotte is gekomen op 641.
kom ik aanstonds wel op, maar volgens de toen gel
dende Pensioenwet zou hij 990.hebben gekregen.
Dat maakte met het bedrag van 2310.— een verschil
van 1320.— en de gemeente heeft toen gezegd: wij
willen de jaren, die hij in dienst is geweest bij de par
ticuliere maatschappij, voor de helft met pensioen ver
gelden, door hem dat verschil voor de helft als grati-
ficatie uit te betalen.
De N. V. heeft die overeenkomst geaccepteerd en i
daartegenover zijn door de gemeente de polissen, die
bij de Algemeene Friesche liepen, aan de N. V. afge
staan, terwijl er toen is gevraagd, wat die polissen op
dat oogenblik naar het leven van de menschen, waarop
zij waren gesloten, waard waren. Dat was toen een
zeker bedrag en de gemeente heeft toen nog een bedrag
van ongeveer 18.000.— toebetaald aan de N. V. De
overeenkomst was toen gesloten en de N. V. heeft daar
mee op zich genomen de in den staat genoemde bedra
gen t. z. t. aan de betrokkenen uit te keeren. Het bedrag
van de gratificatie aan den heer Van der Veen was
toen berekend op 660.
Nu heeft de heer Koopal wel iets uit de overeenkomst
aangehaald, maar ik zou toch ook nog iets anders uit
de toelichting willen aanhalen, n.l.
,,Het bedrag der toe te kennen gratificatiën wordt
in ons voorstel reeds definitief vastgesteld, zoodat
geen rekening wordt gehouden met eventueele wijzi
ging in de bepalingen der Pensioenwet 1922 (Staats
blad no. 240) en met mogelijke wijzigingen in de pen
sioensgrondslagen van de betrokkenen."
M. a. w. dat bedrag van 660.was op dat moment
gefixeerd, maar ik geef direct toe dat het anders was
geweest, als de Pensioenwet niet daarna maar reeds
daarvóór was gewijzigd. Op dat moment werd volgens
de Pensioenwet aan pensioen uitgekeerd 2 van den
pensioensgrondslag voor ieder dienstjaar, maar later is
de Pensioenwet gewijzigd en is dat percentage 1% ge
worden. Had de heer Van der Veen maar werkelijk 40
pensioengerechtigde dienstjaren gehad, dan had deze
wijziging voor hem geen verschil opgeleverd, maar nu
hij slechts 10 of 11 pensioengerechtigde dienstjaren
heeft, scheelt hem dat in het bedrag van het werkelijk
toe te kennen pensioen. Dit was aanvankelijk berekend
op een bedrag van 990. maar het is nu volgens de
tegenwoordige wet door den Pensioenraad gesteld op
641.-.
Toen de heer Van der Veen 65 jaar werd, meende
het dagelijksch bestuur van de Vennootschap hem in
overweging te moeten geven om zijn pensioen aan te
vragen laat ik er maar niet meer van zeggen, allen
zullen het hier zoo wel begrijpen. Toen hem dat is
gevraagd, mopperde hij daartegen en hij heeft toen te
kennen gegeven, dat het bedrag van zijn pensioen lager
werd dan 990. Daarop heeft het dagelijksch bestuur
hem, zonder dat het daartoe verplicht was, aangeboden
om dan dezen staat zoodanig te lezen, dat hem naast
zijn pensioen van 641.— een bedrag van 174.50
door de N. V. als gratificatie meer zou worden uitbe
taald, dan in den staat als normaal stond aangegeven.
De heer Van der Veen heeft dat geweigerd en daar
mee was de zaak afgeloopen. De Raad van Beheer heeft
toen gezegd: wij vinden het billijk wat het dagelijksch
bestuur aan Van der Veen heeft aangeboden en wij
zouden daarin achter het dagelijksch bestuur hebben
gestaan, maar nu de heer Van der Veen dat heeft ge
weigerd, vinden wij het niet goed, dat hem dat meerdere
alsnog zou worden uitbetaald en toen is dat overgegaan.
De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil al
leen nog mijn erkentelijkheid uitspreken voor de poging,
door het dagelijksch bestuur van de Waterleiding ge
daan, om deze zaak, hoewel daarbij meer werd gedaan
dan de Waterleiding verplicht was, voor den betrok
kene goed te maken.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten het adres
voor kennisgeving aan te nemen.
g. adres van F. M. Berndes en Snoekc, betref
fende den aan mej. M. A. Doodkorte en mej. A. M.
Doodkorte in gebruik af gestanen grond aan den Wis-
sesdwinger.
Burgemeester en Wethouders stellen voor dit adres
ter afdoening in hunne handen te stellen.
De beraadslagingen worden geopend.
Mevrouw Van Dijk—Smit: Mijnheer de Voorzitter.
Over deze zaak zou ik wel enkele woorden met U
willen wisselen. Voor zoover mij die zaak bekend is,
is de toestand hier zoo. De gemeente heeft daar aan de
dames Doodkorte een stukje grond verhuurd en daarop
heeft de familie Doodkorte een tuintje aangelegd met